16
De hartziektepil vergulden
In 2005 raakte Nissi Varki in grote opwinding over nieuwe feiten die werden gepresenteerd tijdens een primatologenconferentie in La Jolla in Californië, niet ver van haar huis. Haar opwinding zou uiteindelijk tot een ontdekking leiden die de kennis over hartziekten bij mensen blijvend heeft veranderd. Tijdens de conferentie presenteerden wetenschappers van vijf primatencentra, waaronder het Yerkes National Primate Research Center van de Emory University, hun bevindingen over de doodsoorzaken van chimpansees in gevangenschap. Dit was op zich heel saai (of hoorde dat te zijn): slechts rijen cijfers over de laatste ogenblikken van enige tientallen dieren in gevangenschap.
In het wild hebben chimpansees te lijden onder roofdieren, slangen, andere chimpansees en infecties. In dierentuinen en onderzoekscentra blijven chimpansees daar verre van, en ging men ervan uit dat ze lang genoeg leefden om nare chronische ziekten te kunnen krijgen. Maar hoewel de doodsoorzaken van chimpansees in dierentuinen en laboratoria wel door middel van sectie werden onderzocht, gebeurde dat niet vanuit een breder perspectief. In de literatuur, voor zover die bestond, nam men aan dat chimpansees in gevangenschap aan dezelfde ziekten stierven als moderne mensen: aan hartziekten, beroerten en kanker.221
In het Yerkes-laboratorium en in andere primatencentra worden roofdieren op afstand gehouden en ziekten voorkomen. De dieren eten er fabrieksvoedsel (meestal apenvoer van Purina – ja, Purina verkoopt apenvoer), aangevuld met groenten en brood. Goed doorvoede chimpansees lopen rond in een kooi, donderjagen wat, doden de tijd en krijgen veel minder lichaamsbeweging dan in het wild. Als men naar hun dieet en levensstijl kijkt, zou je verwachten dat gevangen chimpansees regelmatig hartaanvallen krijgen. Het was daarom ook geen verrassing toen op de conferentie in La Jolla bleek dat hartziekte een veelvoorkomende doodsoorzaak was bij de chimpansees in Yerkes – wellicht de meest voorkomende, vooral onder mannetjes, net als bij mensen. Uit andere onderzoeken bleek dat dezelfde dieren ook een erg hoog cholesterolniveau hadden. Dat is slecht nieuws voor de chimpansees, maar wij mensen lijken er minder alleen door in onze ellende. Als onze nauwste verwanten, de chimpansees, net zo’n leven leiden als wij, sterven ze net als wij aan een hartaanval.
Oppervlakkig gezien lijken de harten van de verschillende primaten op elkaar. Een gorillahart lijkt op dat van een chimpansee en een chimpanseehart lijkt dermate op een mensenhart dat James Hardy van de medische faculteit van de University of Mississippi in 1964 met succes het hart van een chimpansee in het lichaam van een mens – Boyd Rush was zijn naam – transplanteerde. (Richard Lower transplanteerde later stiekem een mensenhart in een bavianenlijf.)222 Uit het feit dat mensenharten en chimpansee- of bavianenharten elkaar kunnen vervangen (zij het slechts tijdelijk), kan worden afgeleid dat onze gemeenschappelijke voorouders harten hadden zoals de onze, inclusief de aanleg voor de ontwikkeling van hartziekten onder bepaalde omstandigheden. In dit verhaal zijn hartziekten dus veel ouder dan het oude Egypte, minstens zo oud als de mensapen, en gaan ze wellicht ver terug in ons zoogdierverleden, naar de oorsprong van de kransslagaders. Een ander scenario – dat chimpansees en mensen onafhankelijk van elkaar een aanleg voor hartziekten ontwikkelden – is minder elegant (dat wil zeggen, er zijn meer stappen voor nodig). Maar soms blijken twee dingen die er hetzelfde uitzien, toch van elkaar te verschillen. Door de conferentie in La Jolla werd Nissi Varki gestimuleerd om verder na te denken over de verschillen tussen de ziekten bij mensen en chimpansees. Ze besloot om haar kankeronderzoek bij muizen, waarmee ze zich het grootste deel van haar carrière had beziggehouden, tijdelijk te onderbreken om zich geheel op de pathologie van chimpansees te richten. Het was niet haar eerste uitstapje naar chimpanseeonderzoek. Ze had in het verleden geholpen bij verschillende secties op chimpansees. Maar dit was anders. Dit zou een mysterie worden zoals ze nooit eerder had meegemaakt.
Er wordt vaak gezegd dat de genetische code – de DNA-sequentie – van mensen en chimpansees voor 98,5 procent overeenkomt. Dat klopt, maar in die 1,5 procent zitten veel afwijkende kenmerken. We weten al veel over de verschillen tussen chimpansees en mensen, verschillen die zich snel hebben ontwikkeld. In de paar miljoen jaar die ons van de chimpansees scheiden, verloren we onze vacht, gingen we rechtop lopen en werd ons brein knolvormig, zwaar van ons bewustzijn. Onze voeten werden steeds platter en onze zweetklieren groter en compacter. Maar men dacht altijd dat de binnenkant van ons lichaam (op het skelet na) tijdens die ontwikkeling verhoudingsgewijs onveranderd was gebleven. Volgens deze logica was de binnenkant te fundamenteel om veel door de evolutie te veranderen: een nier is een nier, een lever een lever en een hart een hart. Vandaar ook dat er transplantaties tussen de verschillende soorten mogelijk waren.
Maar toen Nissi chimpanseeharten begon te onderzoeken, vielen haar meteen een paar verschillen op, verschillen waarvan dierenartsen op de hoogte leken, maar die uiterst zelden worden genoemd in de medische onderzoeksliteratuur over mensen. Het werd Nissi duidelijk dat een aantal chimpanseehartaanvallen totaal anders waren dan die bij mensen. Een paar chimpansees hadden geleden aan ‘interstitiële myocardiale fibrose’, waarbij ‘interstitieel’ staat voor de plaats van het probleem (de tussenruimte tussen spieren), ‘myocardiaal’ voor de hartspier en ‘fibrose’ voor de vorming van overtollig bindweefsel.223 Zet dit allemaal achter elkaar en je krijgt ‘de vorming van overtollig bindweefsel tussen hartspieren’: het hart raakt verstrikt in zijn eigen niet-functionele vezels. Het is nog niet volledig duidelijk hoe myocardiale fibrose begint of hoe het tot de dood leidt, maar een hypothese is dat de ziekte wordt getriggerd door een infectie die littekens en fibrose in het hart veroorzaakt en uiteindelijk tot fatale hartritmestoornissen leidt, waarbij de hartslag niet langer gesynchroniseerd is. De fibrose van de hartspieren belemmert de beweging van het hart van de ene naar de andere kant, ongeveer zoals olie op het zeeoppervlak een golf in zijn beweging belemmert. Door fibrose veroorzaakte hartaanvallen hebben vaak een plotselinge dood tot gevolg. Het ene moment rent een chimpansee opgewonden rond in zijn kooi en zwaait hij met zijn armen, het volgende is hij dood. Iedereen wist dat dergelijke hartaanvallen voorkomen bij chimpansees, maar niet dat ze heel vaak voorkomen en dat ze verschillen van wat er bij mensen gebeurt.
Nissi Varki besloot om samen met een aantal veterinair pathologen de dood van de chimpansees in Yerkes en een ander onderzoekscentrum, de Primate Foundation in Arizona,224 gedetailleerder te onderzoeken. Ze bekeek de bewaarde specimen van harten van chimpansees die in gevangenschap waren gestorven. Ze had geluk. Biologen zijn pathologische verzamelaars, ook die in een primatencentrum. Ze bewaren werkelijk alles, in de hoop dat het op een dag nuttig zal blijken.225 De koelkasten en laden van de biologiegebouwen liggen vaak vol dode natuur: bevroren vleermuizen, een halve specht, weefselmonsters, een dennenappel.226
In een kast vond Nissi Varki de harten van 52 chimpansees, die in paraffine waren bewaard. Voordat Nissi Varki de harten onderzocht, bekeek ze de verslagen over de doodsoorzaken van de dieren, die de oppassers van de chimpansees zelf hadden geschreven. In de meeste gevallen was er een lijkschouwing verricht en de meest voorkomende doodsoorzaak tussen 1961 en 1991 was een infectie. Maar toen tegen 1991 de behandeling van infecties was verbeterd, werden hartziekten de meest voorkomende doodsoorzaak, bij 21 van de 58 onderzochte harten (36 procent).
Dat was geen verrassing. Het was ruwweg wat er al was gerapporteerd, met wat meer doden omdat er wat meer gegevens waren. Maar toen onderzochten zij en haar collega’s weefselmonsters uit de zieke harten en voerden zij een soort rechercheonderzoek uit. De chimpanseeharten werden uit de paraffine gehaald, gerehydrateerd en vervolgens met inkt bewerkt om verschillende onderdelen beter zichtbaar te maken. Toen dit was gebeurd, bleek geen van de harten verschijnselen van aderverkalking te vertonen. De harten waren grotendeels vrij van plaque, ook al was het cholesterolniveau bij de chimpansees even hoog of hoger dan als gezond wordt beschouwd voor mensen.227 Nissi Varki ontdekte dat zelfs babychimpansees een hoog cholesterolniveau hebben – zo hoog dat ze statines voorgeschreven zouden hebben gekregen als ze mensenbaby’s waren geweest. Maar desondanks leek de cholesterol niet de oorzaak van het hartfalen bij chimpansees. Er was iets anders aan de hand. Chimpansees met een hartaandoening vertoonden zonder uitzondering sporen van myocardiale fibrose. Er werd zelfs fibrose geconstateerd bij chimpansees die aan andere oorzaken waren gestorven. Dit was een belangrijke ontdekking, die de kijk op hartproblemen bij de mens zou veranderen.
De eenvoudigste verklaring voor de vraag waarom myocardiale fibrose zo veel bij chimpansees, maar zelden bij mensen voorkwam, was dat deze bij mensen altijd genegeerd was. Misschien waren we altijd zo op aderverkalking gefocust geweest dat andere problemen over het hoofd werden gezien. Om deze mogelijkheid te onderzoeken, vergeleek Nissi Varki elk apenhart met een mensenhart. Geen van de mensenharten vertoonde symptomen van myocardiale fibrose. Zowel chimpansees als mensen lijden aan hartziekten, maar niet aan dezelfde. Dus wie was er vreemd, de mens of de chimpansee? Nissi Varki onderzocht ook andere mensapen: gorilla’s en orang-oetans. Er waren weinig gegevens voorhanden, maar bij bijna iedere aap – twee orang-oetans in de National Zoo, een reeks plotselinge sterfgevallen onder gorilla’s – bleek myocardiale fibrose in plaats van aderverkalking de doodsoorzaak. Hetzelfde gold voor andere apen waarvan er gegevens bestonden.
En hoe zit het met de nauwste verwanten van primaten, de knaagdieren? Knaagdieren lijden aan geen van beide hartziekten, aan myocardiale fibrose noch aan hartaanvallen. Muizen met een buitengewoon hoog cholesterolniveau, een niveau dat bij mensen als gevaarlijk zou worden beschouwd, krijgen geen hartziekten. (Met uitzondering van gespecialiseerde muizen die gefokt zijn om hartziekten te ontwikkelen.) Dus kwam Nissi Varki tot de conclusie dat de mens afwijkend was. Ze schreef: ‘Wat hartziekten betreft is er geen sprake van overeenkomstigheid, maar juist van nog onverklaarde verschillen’ tussen de mens aan de ene en apen en overige zoogdieren aan de andere kant. We sterven op een ongewone manier.
==
==
Cholesterolniveaus bij chimpansees in gevangenschap en mensen (uit de Verenigde Staten). De gemiddelde chimpansee heeft een cholesterolniveau dat zowel wat de totale hoeveelheid als wat de LDL betreft lijkt op dat van ouder wordende mensen in de Verenigde Staten. (Gegevens afkomstig van Evolutionary Applications)
==
Als we reconstrueren wat er gebeurd is waardoor ons hart een ander lot beschoren is dan dat van de andere mensapen, moeten we terug naar de evolutionaire stamboom. Onder primaten zijn mensen het meest verwant aan chimpansees en bonobo’s, hun libidineuze neven en nichten, van wie onze voorouders zich 5 miljoen jaar geleden afscheidden. De tak van mensen, bonobo’s en chimpansees splitste zich 8 miljoen jaar geleden af van die van de gorilla’s, die zich nog langer geleden, respectievelijk 12 en 15 miljoen jaar, afsplitste van die van de orang-oetans en gibbons.
Als alle andere mensapen aan myocardiale fibrose lijden, terwijl de mens alleen aan aderverkalking lijdt, zijn er twee verklaringen mogelijk. De eerste is dat al deze mensaapsoorten (en de andere apen en muizen) onafhankelijk van elkaar iets in het hart of het immuunsysteem hebben ontwikkeld wat tot myocardiale fibrose leidt. De tweede is dat het mensenhart een speciale eigenschap heeft ontwikkeld waardoor het risico op myocardiale fibrose weliswaar is verminderd (of verdwenen), maar het lot van de mens even fataal is gebleven. Van deze twee mogelijkheden zegt de regel van de elegantie dat de laatste kans groter is: dat onze soort de uitzondering is. Als ik een boek over chimpanseeharten, gorillaharten of zoogdierharten in het algemeen zou schrijven, zou ik aderverkalking of verstopte kransslagaders niet eens hoeven te noemen, of uitsluitend als opmerking over de uitzonderingspositie in dit opzicht van de mens.
Nissi Varki diende niet alleen de afwezigheid van de apenhartziekten bij de mens te verklaren, maar ook het feit dat wij aan unieke menselijke hartziekten lijden. Ze heeft nog geen verklaring voor de hartziekten bij chimpansees. Niemand kan deze verklaren en niemand heeft het ooit werkelijk geprobeerd. Als u zin hebt in het oplossen van een raadsel, dan liggen de hartziekten van chimpansees en andere mensapen op u te wachten. (Als ik u was, zou ik beginnen door in de chimpanseeharten naar pathogenen te zoeken.)
Maar we kunnen ons eigen lot niet negeren. Het is duidelijk dat onze hartziekten niet te wijten zijn aan te veel cholesterol, maar aan de reactie van ons immuunsysteem op die cholesterol. Het bloed van chimpansees zit vol cholesterol zonder dat er plaque wordt gevormd. De plaque in ons bloed en hart wordt veroorzaakt door de reactie van ons immuunsysteem op cholesterol en andere stoffen. Het menselijk immuunsysteem reageert op cholesterol alsof het lichaamsvreemd is en verstikt de cholesterol met immuuncellen, die ‘macrofagen’ worden genoemd. Plaque is LDL-cholesterol die in de vaatwanden ligt opgeslagen door de opeenhoping van macrofagen. We dienen dus te verklaren waarom ons lichaam cholesterol aanvalt terwijl dat van de rest van de primaten dit niet doet. We moeten de recente evolutie van ons immuunsysteem doorgronden om ons hart te kunnen begrijpen.
==
Het antwoord op Nissi Varki’s raadsel kwam van haar echtgenoot, Ajit Varki, met wie zij in de voorafgaande jaren was gaan samenwerken. Ajit en Nissi Varki hadden elkaar ontmoet op het Christian Medical College in Vellore, de meest vooraanstaande medische faculteit in India. Daar werden ze verliefd en begonnen ze tegelijkertijd aan hun medische specialisatie. Ajit was geïnteresseerd in interne geneeskunde, hematologie en oncologie en Nissi Varki in pathologie. Nissi was al begonnen met haar muizenonderzoek om meer aan de weet te komen over de biologische aspecten van kanker en andere ziekten bij mensen. Ajit onderzocht praktische behandelingen voor gewone ziekten. Geen van beiden deed onderzoek naar het hart, noch konden ze zich voorstellen dat ze dat ooit zouden doen. Ajit studeerde eerder af dan Nissi en ging naar de Verenigde Staten om nieuwe onderzoekservaring op te doen. Hij kreeg zijn eerste baan bij de University of Nebraska en werkte vervolgens bij de Washington University in Saint Louis. Nissi studeerde ook af en kreeg eveneens een betrekking bij de Washington University. Uiteindelijk vonden ze beiden een baan bij de University of California in San Diego.
Al vroeg in zijn carrière werkte Ajit Varki met zogenoemde ‘siaalzuren’. Daar begon hij in 1984 bij toeval mee. Ajit behandelde een patiënt die aan een zeldzame bloedziekte leed – aplastische anemie (of beenmergdepressie genoemd) – en diende hem ter genezing een derivaat van een paardenserum toe.228 Maar er deed zich een probleem voor: het immuunsysteem van de patiënt reageerde op het serum en veroorzaakte een zeldzame serumziekte. Ajit stelde vast dat deze ziekte te wijten was aan de reactie van het lichaam op een van de siaalzuren in het paardenserum.229 Siaalzuren zijn suikers die de oppervlakte van cellen met een laagje bedekken, soms met honderden miljoenen per cel. Het immuunsysteem van de patiënt reageerde op de siaalzuren in het paardenserum alsof ze gevaarlijke, lichaamsvreemde entiteiten waren. Dat was een ongebruikelijke reactie, die Ajit later zelfs ‘belachelijk’ noemde, want alle zoogdieren en zelfs alle gewervelde dieren hebben dezelfde siaalzuren in hun bloedcellen, waarvan Neu5Ac en Neu5Gc de meest gebruikelijke zijn. (Merk op dat het verschil slechts een A of G is, maar van dit ene lettertje hangt veel af.)230 Mensen en paarden hoorden dezelfde siaalzuren te hebben. Het menselijk immuunsysteem zou zelfs niet eens moeten hebben opgemerkt dat het paardenserum anders was. Iets van wat er bekend was over siaalzuren, paarden of mensen klopte niet, maar het was niet duidelijk wat. Het was ‘een soort detectiveverhaal’, zei Ajit tijdens een gesprek dat ik met hem had.
Er gingen tien jaar voorbij waarin Ajit zich stortte op onderzoek naar siaalzuren en andere suikers die aan het oppervlak van cellen hechten. Hij werd een internationaal bekend expert op dit gebied (glycobiologie) en schreef er het standaardwerk over.231 Hij en Nissi werkten voor het eerst kort samen tijdens een onderzoek naar siaalzuren bij muizen. (Het was makkelijker om labdieren te bestuderen dan paarden of mensen.)232 Ajit bleef geïntrigeerd door het raadsel van het immuunsysteem bij het paard en de mens, hoewel het nooit zijn volledige onderzoeksonderwerp was. Hij begon bewijzen te verzamelen. Het eerste bewijs verkreeg hij toen uit eerdere onderzoeken bleek dat bij mensen een van de twee voornaamste siaalzuren, Neu5Gc, ontbrak, terwijl dat wel bij andere zoogdieren te vinden was. Dit was op zich ongebruikelijk. Toen vond hij een onderzoek uit 1965, waarin werd aangetoond dat mensapen dit normale siaalzuur (Neu5Gc) wel hadden, een waarneming die al snel werd bevestigd door Eline Muchmore, eveneens werkzaam bij de University of California in San Diego, met wie Ajit was gaan samenwerken.
Op basis van deze bewijzen besloten Ajit Varki en Muchmore om de genen te vergelijken die worden geassocieerd met de productie van siaalzuur bij mensen en mensapen. Hoewel in die tijd bekend was dat ongeveer 1,5 procent van de genensequenties bij mensen en chimpansees anders was, was geen van die verschillen nog gepreciseerd. Varki en Muchmore lukte dit als eersten, maar ze zouden daarbij met een verrassing worden geconfronteerd. Bij alle apen (en alle andere zoogdieren, voor zover onderzocht, ook muizen en paarden) wordt het basale siaalzuur Neu5Ac gemodificeerd door een enzym dat er een zuurstofatoom aan toevoegt, waardoor het verandert in Neu5Gc (N-glycolyl-neuraminiczuur). Het gen dat dit enzym produceert, CMAH, is bij mensen gebroken,233 en mist 92 stukjes (nucleotiden) DNA. Hierdoor wordt er door mensen uitsluitend Neu5Ac geproduceerd als siaalzuur en ontbreekt het extra zuurstofatoom. Mensen zijn het vermogen om Neu5Gc te maken kwijtgeraakt. Omdat siaalzuursuikers op alle cellen in het menselijk lichaam worden aangetroffen, was dit verschil zo groot dat het Neu5Gc in het paardenserum door het menselijk immuunsysteem als lichaamsvreemd werd beschouwd.234 De cellen van mensen verschillen van die van alle andere zoogdieren. Mensen zijn de uitzondering.
Ajit en zijn collega’s hadden het eerste genetische verschil tussen mensen en chimpansees gevonden,235 een verschil dat, zoals hij al meteen inzag, het menselijk immuunsysteem niet alleen anders maakte dan dat van chimpansees, maar ook dan dat van bijna alle andere zoogdieren, inclusief het paard. We zijn gefocust op de opvallende verschillen tussen chimpansees en onszelf, maar in een wereld vol pathogenen en de ziekten die ze veroorzaken, zijn de onopvallende verschillen soms veel belangrijker. Ajit was er vast van overtuigd dat siaalzuur een belangrijk onderdeel zou blijken van het verhaal van de evolutie en de ziekten bij de mens.
Ajit Varki wilde dit verder onderzoeken, maar hij moest meer inzicht zien te verkrijgen in chimpansees en andere mensapen. Het verschil tussen chimpansees en mensen leek van fundamenteel belang, maar het was onduidelijk waarom dit bestond. Hij moest zich meer verdiepen in chimpansees om dit te kunnen begrijpen, maar hij zou ook moeten nagaan welke verschillen hij en alle anderen misschien hadden gemist.
Ajit nam een sabbatical om in het Yerkes-primatencentrum te kunnen werken, waar Nissi Varki later haar waarnemingen over chimpanseeharten zou doen. Daar onderzocht Ajit niet alleen het hart. Hij stelde een lijst van ziekten op die anders leken bij chimpansees en mensen, ziekten die op de een of andere manier in verband gebracht konden worden met de verandering in siaalzuur en recentelijk geëvalueerde verschillen. Op de lijst stonden een paar kankersoorten, aids, een reeks infecties, reumatische artritis en nog veel meer. En toen Nissi dus jaren later van Yerkes thuiskwam met de onthulling over het verschil tussen mensen- en chimpanseeharten was dit geen totale verrassing voor hen (maar wel voor bijna alle anderen). Terwijl ze over het hart nadachten, spraken Nissi en Ajit ook over siaalzuur en Ajits eerdere verblijf in Yerkes. Het is een idioot idee dat de suikers die Ajit tientallen jaren had bestudeerd het antwoord zouden blijken te zijn op Nissi’s raadsel van de chimpanseeharten, maar dat is precies wat er gebeurde.
Om de twee verhalen met elkaar te verbinden, hadden de Varki’s nog een laatste bewijs nodig, en gelukkig had Ajit Varki dat al gevonden. Het normale zoogdierensiaalzuur (dat met extra zuurstof) veroorzaakt een immuunreactie in het menselijk lichaam. Het neemt de extra zuurstof waar en valt dit aan. Maar er was iets vreemds aan. Als een mens het vlees van een zoogdier eet, worden de suikers op het vlees, voor zover Ajit wist, opgenomen in diens cellen. Als dit waar was, zou het immuunsysteem bepaalde menselijke cellen, die met het siaalzuur met extra zuurstof, dus als lichaamsvreemd moeten beschouwen. Het immuunsysteem zou te sterk kunnen reageren en deze cellen aanvallen, wat tot allerlei problemen zou kunnen leiden, waaronder (en dit was de speculatieve sprong die Ajit maakte) aderverkalking. Maar Ajit had geen enkel bewijs voor de theorie dat siaalzuur in eten door mensen in hun cellen wordt opgenomen, dus wilde hij een experiment doen.
Ajit Varki wilde zien of bij mensen die veel vlees hadden gegeten de siaalzuren in dat vlees (Neu5Gc) in hun cellen terecht zouden komen. Hij kon het experiment niet bij de andere zoogdieren uitvoeren omdat mensen de enigen zijn die dit siaalzuur niet hebben. Hij dacht dat hij het gemakkelijk genoeg bij zichzelf kon proberen. Maar universiteiten hebben liever niet dat wetenschappers experimenten op zichzelf uitvoeren. (De tijden zijn veranderd sinds de dagen van Forssmann.) Dus voordat hij zelfs maar voorstelde om een experiment met mensen te doen, probeerde Ajit het uit bij mensencellen die op een petrischaal in het laboratorium waren gekweekt. En toen deze cellen het normale zoogdierensiaalzuur kregen toegediend (Neu5Gc), namen ze dat meteen op in hun membranen! Nadat de beoordelingscommissie van de universiteit deze gegevens had gezien, liet ze Varki het experiment op zichzelf uitvoeren. Varki en een van zijn medewerkers, Pascal Gagneux, extraheerden siaalzuur uit de speekselklieren van een varken. (Er zitten veel siaalzuren in spuug.) Op 16 februari 2001 meldde Varki zich ’s morgens bij een klinisch onderzoekscentrum van zijn universiteit. Daar dronk Varki een varkensspuugsmoothie met 150 milligram siaalzuur, een hoeveelheid die overeenkomt met ‘veertien karbonades’.
In de daaropvolgende weken nam het niveau van het Neu5Gcsiaalzuur in Varki’s urine, speeksel en haren toe. Het zoogdierensiaalzuur werd onderdeel van zijn cellen. Dit experiment werd later herhaald op Gagneux en Muchmore, met soortgelijke resultaten.236 Zoals in het aloude gezegde werd Varki wat hij at.
Mensen die vlees eten, nemen de suikers daaruit op in hun cellen. Het immuunsysteem beschouwt de siaalzuren op deze suikers als lichaamsvreemd en valt ze aan, een reactie die in het hele lichaam plaatsvindt, ook in de slagaderwanden. Het feit dat dit gebeurt, staat als een paal boven water. Dit was voor de Varki’s het laatste bewijs met betrekking tot Nissi’s ontdekking van de verschillen tussen chimpansee- en mensenharten.
Tijdens het avondeten, de lunch en op het werk concludeerden de Varki’s dat het verschil in siaalzuur tussen mens en zoogdier, in combinatie met een vleesrijk dieet, bijdroeg aan aderverkalking bij mensen. Onduidelijk is hoeveel van de aderverkalking te wijten is aan een type siaalzuur. Het menselijk immuunsysteem is ongewoon wat betreft het activiteitsniveau, dat hoger is, zelfs zonder de invloed van siaalzuur, dan dat van andere zoogdieren. (Vegetariërs zijn niet immuun voor aderverkalking.) Vergeleken bij dat van de primaten reageert het immuunsysteem van de mens nerveus en overdreven snel.237 Deze twee factoren samen – het ontbreken van een bepaald siaalzuur en de algemene nervositeit – vormen misschien de kern van veel ziekten. De te sterke reactie is er wellicht de oorzaak van dat mensen aids krijgen als ze worden geïnfecteerd met hiv (chimpansees krijgen wel hiv, maar geen aids). De te sterke reactie wordt ook geassocieerd met chronische hepatitis B en C, reumatische artritis, astma, diabetes type 1 en andere moderne ziekten. Met andere woorden, mensen lijden meer aan ontstekingen dan chimpansees (in het algemeen, maar vooral in de aders), en mensen die vlees eten wellicht nog meer.
Dit alles levert een overtuigend beeld op van het verband tussen siaalzuur en het immuunsysteem en dieet van mensen. Maar één vraag wordt niet beantwoord: waarom zijn ons siaalzuur en onze immuunreactie zo anders dan die van andere zoogdieren? Ook hier hebben de Varki’s een theorie voor. De meest recente gemeenschappelijke voorouder van de mens, van wie alle mensen ten minste een paar genen hebben geërfd, leefde zo’n 100 000 jaar geleden. De problemen die wij allemaal kennen, de unieke menselijke problemen, zijn minstens zo oud, en als we willen ontdekken wat het mensenhart zo uniek maakt, moeten we zo ver teruggaan. Waarschijnlijk verschilden onze voorouders vanaf het eerste begin, nog vóór de verandering in het siaalzuur, ook in een ander opzicht van hun nauwe verwanten: ze werden door veel meer ziekten geplaagd.
Uit eerder werk waarvoor Nissi en Ajit samenwerkten bleek dat siaalzuren een sleutelrol speelden bij de menselijke interactie met pathogenen. Pathogenen als het influenzavirus gebruiken siaalzuur om bepaalde cellen in het bovenste ademhalingskanaal op te sporen en zich eraan te hechten. De Varki’s hadden het idee dat de verandering in siaalzuur misschien een poging van de cellen van onze recente voorouders was om bepaalde soorten besmettelijke ziekten te vermijden.
Het verhaal van ziekten bij de mens is heel anders dan dat van andere zoogdieren. Op een moeilijk te bepalen moment, rond de tijd dat onze soort ontstond, konden mensen dankzij hun taalvaardigheid, denkkracht en ontluikende beschaving in grotere groepen samenleven dan ze ooit eerder hadden gedaan. De grootste primatengroep die ooit is waargenomen, bevatte ongeveer vijftig apen. (Dit wordt door evolutionair bioloog Mark Moffet zelfs ‘de regel van vijftig’ genoemd.) Onderzoekers verschillen sterk van mening over de vraag wanneer en waarom deze overgang plaatsvond en hoe mensen erdoor veranderd werden, maar niemand betwist dat op het moment dat mensen in steeds grotere groepen samen gingen leven, de kansen voor oude en nieuwe pathogenen toenamen. We kennen dit van school. Doordat alle kinderen bij elkaar zitten, verspreiden pathogenen en parasieten zich snel, of het nu om een griepvirus gaat, het norovirus, luizen, mijten238 of virussen die bindvliesontsteking veroorzaken. Toen onze voorouders dicht bij elkaar gingen wonen, gebeurde hetzelfde. De meeste primaten dragen ongeveer tweehonderd soorten pathogenen mee. Mensen zijn nu gastheer voor meer dan tweeduizend soorten, tweeduizend verschillende, potentieel gevaarlijke of zelfs dodelijke soorten.
==
Doordat de mens steeds grotere populaties vormde, konden pathogenen zich sneller verspreiden en werden ze ook steeds dodelijker. Pathogenen ontwikkelen zich over het algemeen niet tot soorten die echt dodelijk zijn voor hun gastheren, want anders sterven die voordat ze naar een andere kunnen overstappen, maar er zijn een aantal onbevredigende uitzonderingen op deze bevredigende regel. Een heeft te maken met het aantal beschikbare gastheren. Toen mensenpopulaties groter werden, verbeterden de kansen voor pathogenen om naar volgende gastheren over te stappen, dus verminderden de nadelen van dodelijk zijn. Misschien triggerde een wijdverbreid en virulent pathogeen op dat vroege moment in de menselijke geschiedenis een evolutionaire verandering zoals werd geconstateerd door de Varki’s, een verandering in de suikers in het hele lichaam. Als zich een dergelijk pathogeen ontwikkeld heeft, heeft dat misschien zo veel van onze voorouders gedood dat alleen de mensen met genen die hen tegen dit pathogeen beschermden het hebben overleefd. Misschien was een van die beschermende genen een onderbroken versie van het gen voor Neu5Gc-siaalzuur.
Een paar honderd jaar geleden stierven onze voorouders aan allerlei dingen, maar nog het meest aan ziekten die werden veroorzaakt door in het bloed aanwezige pathogenen. De Varki’s dachten dat het menselijk lichaam zodanig door deze pathogenen werd veranderd dat de kans op hartziekten sterk toenam.
Het idee dat pathogenen die de weg naar het bloed weten te vinden uiteindelijk de evolutie van het menselijk lichaam veranderen, is niet vergezocht. Bloed is enorm belangrijk voor ons lichaam, maar ook bijzonder aantrekkelijk voor andere soorten. Het is de vloeistof van het hart, de ether waardoor het hart zijn invloed over het lichaam uitoefent. Bloed is onmisbaar voor de cellen in ons lichaam. Het bevat proteïnen en suikers, water waar water schaars is, en het heeft een redelijke zuurgraad en een constante temperatuur. Maar alle voordelen van bloed zijn tegelijkertijd ook een zwakheid. Een parasiet die zich toegang weet te verschaffen tot het bloed vindt er zijn eigen immense vloeibare paradijs. Het lichaam van een volwassen mens bevat ongeveer vier liter bloed. Met ongeveer 7 miljard mensen op aarde, is er dus zo’n 28 miljard liter voorhanden. Geen wonder dat zo’n twintig vliegensoorten onafhankelijk van elkaar een voorliefde voor ons bloed hebben ontwikkeld, waarbij hun bek ingrijpend is veranderd – zodanig dat ze door de huid heen kunnen bijten, waardoor het bloed vrijelijk naar buiten stroomt en ze snel kunnen drinken en wegkomen. Sommige vleermuizen voeden zich met bloed, net als bloedzuigers. Er bestaat zelfs een vampiervink die zich met bloed voedt. Een vink! Onlangs werd er een mot ontdekt met een voorkeur voor bloed. Hij werd gesignaleerd terwijl hij dartel zoute mensenarmen in Siberië te lijf ging. Maar waar deze dieren halt hielden bij de huid – zich schrap zetten met hun pootjes en toehapten – wisten andere, waaronder de pathogenen die zich aan de mens hechtten in de tijd dat onze populaties in omvang toenamen, manieren te vinden om hun hele lijf door onze huid heen te worstelen om vervolgens voort te drijven op ons pulserend levenssap.
Bijna alle soorten die in ons bloed terechtkomen, beïnvloeden zowel ons bloed als uiteindelijk ons hart. De soort waarvan we de invloed het best begrijpen is de malariaparasiet, Plasmodium falciparum. Op dit moment sterven meer dan 1 miljoen mensen per jaar aan malaria, veel minder dan vroeger, toen er geen pesticiden, klamboes en profylactische medicijnen waren. Een malariaparasiet lift met een mug mee totdat deze landt en een mensen- of dierenhuid doorboort. Als de mug steekt, glipt de parasiet met het muggenspeeksel het bloed in, waar hij richting lever dobbert en zich vermenigvuldigt, zodat er veel meer parasieten bij komen. Deze gaan vervolgens de bloedbaan weer in en dringen rode bloedcellen binnen. Het lichaam reageert met koorts en probeert de parasieten met warmte te doden. Maar tegen de tijd dat de parasieten de lever verlaten en de rode bloedcellen binnendringen, met wie ze meeliften, keer op keer, tot aan het hart, is het te laat. Als er nog een mug langskomt, proberen de parasieten, die hun gastheer bijna volledig hebben uitgeput, weer verder mee te liften naar het volgende lichaam. Op die manier reist de malaria van de ene op de andere mens de wereld rond. Tienduizend jaar geleden kregen de meeste mensen tijdens hun leven wel een keer malaria en stierf waarschijnlijk één op de tien.
Chimpansees en gorilla’s krijgen net als wij malaria. Ook op ieder gegeven moment heeft bijna de helft van de chimpansees en gorilla’s malariaparasieten in zijn lichaam. (Interessant genoeg geldt dat niet voor bonobo’s; er is nog niet onderzocht waarom.) Hun malaria is echter anders dan die van ons, minder dodelijk. Het is bekend dat de mens zo’n 12 000 jaar geleden, toen de eerste landbouw werd bedreven, door een gorilla met een malariaparasiet werd besmet. Een mug beet een gorilla met malaria, een malariaparasiet liftte mee met de mug, die vervolgens weer een mens beet. De parasiet vermenigvuldigde zich in de mens en ontwikkelde zich zodanig dat de nakomelingen beter van de nieuwe gastheren konden profiteren. (De malariaparasiet is niet het enige wat we van gorilla’s hebben overgenomen. Ook de schaamluis lijkt de sprong te hebben gewaagd, maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijs te zijn gebeurd toen een gorillavoorouder en een menselijke voorouder – ahum – elkaar aanraakten.) Dergelijke overstappen van de ene gastheer naar de andere komen veel voor, maar het vreemde van dit verhaal is dat mensen van vóór 12 000 jaar geleden niet al een eigen unieke malariaparasiet hadden. Waarom werden we destijds met een getransformeerde, bijzonder dodelijke malariaparasiet van een gorilla opgezadeld? Chimpansees hadden hun eigen malariaparasieten, net als gorilla’s. Waar was de menseigen malariaparasiet, de parasiet die was geëvolueerd om in ons lichaam te leven voordat die van de gorilla het overnam? Volgens de Varki’s ontbrak een oudere vorm van menselijke malaria, omdat onze voorouders zodanig waren geëvolueerd dat ze eraan konden ontsnappen. Misschien gebeurde dit toen de mensenpopulaties groter werden en menseigen malaria meer slachtoffers eiste, misschien gebeurde het omdat de malariaparasieten van de mens (zoals die van chimpansees en gorilla’s) zich hechtten aan Neu5Gc, de vorm van siaalzuur die onze voorouders kwijtraakten. Als een afwezige of gebroken Neu5Gc een aantal van onze voorouders immuun maakte voor de oude menseigen malaria, zouden de genen van deze eigenschap al snel over de hele populatie zijn verspreid, waardoor deze parasiet misschien uitstierf. Als dat het geval was, was afwezigheid van malaria bij de mens helaas slechts tijdelijk, en duurde die tot het moment dat onze soort door de malariaparasiet van de gorilla werd gekoloniseerd.
Dat is een plausibel idee. We weten dat malaria onze genen kan veranderen. Dit is duidelijk wat er gebeurde toen de mens 12 000 jaar geleden werd gekoloniseerd door de nieuwe malariastam (die zich bij de overstap van gorilla’s naar mensen ook aan een ander siaalzuur moest binden). Een van de veranderingen die malaria in onze genen veroorzaakte, was de toename van versies van genen die het de malariaparasiet lastig maakten om in ons bloed te leven en zich daar te vermenigvuldigen. Deze veranderingen bestonden vooral uit afwijkingen van de hemoglobine in rode bloedcellen. Deze afwijkingen maakten de rode bloedcellen minder effectief bij het vasthouden van zuurstof en leidden er uiteindelijk toe dat het hart gespierder werd en sneller sloeg. Deze veranderingen waren in feite negatief, problemen dus, maar een minder groot probleem dan aan malaria sterven. Er is een vrij plausibele theorie dat bloedgroep 0 zich ontwikkelde als reactie op malaria. Andere zoogdieren hebben bloedgroep A en B, maar niet 0. Mensen met bloedgroep 0 ontbreekt het aan bepaalde suikers op hun cellen, suikers die het malariaparasieten makkelijker maken om de cel te vinden en binnen te dringen. Hierdoor is de kans kleiner dat mensen met deze bloedgroep aan malaria sterven. Dit alles doet vermoeden dat malaria de evolutie van de mens nog op andere manieren beïnvloedde, zoals ook alle andere dodelijke pathogenen in de menselijke geschiedenis van invloed kunnen zijn geweest.
In dit scenario is het verlies van het siaalzuur dat andere primaten wel hebben een oude aanpassing die nu niet langer nuttig is, nu we zijn gekoloniseerd door de malariasoort van de gorilla (of geheel vrij van malaria, zoals op een paar fortuinlijke plekken op aarde het geval is). Wellicht kon de mens dankzij een onderbroken gen voor een enzym nodig voor de aanmaak van dit type siaalzuur aan een aantal pathogenen tegelijkertijd ontsnappen, tenminste voor enige tijd,239 maar het zadelde ons wel op met een te reactief immuunsysteem dat er in combinatie met slecht ontworpen kransslagaders, een vleesrijk dieet, een zittend leven, roken en andere risicofactoren, voor zorgde dat onze slagaders begonnen te verstoppen, zodat we vroegtijdig stierven. De combinatie van deze historische zwakheden werd pas korte tijd geleden grotere groepen mensen fataal, om de eenvoudige reden dat mensen pas sinds kort lang genoeg leven.
Apen leven in het wild slechts vijftien tot dertig jaar.240 Toen onze voorouders zich zo’n 6 miljoen jaar geleden afscheidden van de chimpansees, leefden ze waarschijnlijk niet langer dan dertig korte, wrede jaren, waarin ze af en toe wat fruit aten, op de vlucht sloegen voor een luipaard, copuleerden en daarna nog wat fruit namen. Af en toe leefde zo’n voorouder misschien wat langer, maar dat gebeurde niet vaak. Maar hoe kom je erachter wat zich tussen 6 miljoen jaar geleden en onze tijd heeft voltrokken?
De beste inschatting van de levensverwachting van de vroege mens is afkomstig van onderzoekers van tegenwoordige jager-verzamelaars, bij wie de levensverwachting rond de veertig jaar ligt. (Gemiddeld – bij dergelijke onderzoeken gaat het altijd om het gemiddelde.) Hieruit kunnen we afleiden dat onze soort na de verandering van een chimpanseeachtige aap in een mensachtige jager-verzamelaar gemiddeld een jaar of twintig langer leefde. Gedurende het grootste deel van het 900 000 jaar jager-verzamelaarschap bleef de levensverwachting een jaar of veertig. Als er een natuurlijke levensverwachting is voor de mens, dan is die het. Maar toen de mens met de landbouw begon, veranderde de levensverwachting opnieuw. Deze leek iets af te nemen.241 De koninklijke mummies in het Egyptische Horus-onderzoek waren gemiddeld niet ouder dan achtendertig. Het valt niet meer na te gaan hoe lang de gemiddelde handwerksman leefde, hoewel we de geschiedenis van de haves en have-nots voldoende kennen om te weten dat dit waarschijnlijk een stuk korter was. Pas in de negentiende eeuw begon de levensverwachting bij de mens richting de vijftig en vervolgens zestig en zeventig jaar te gaan, en in de afgelopen decennia werd zelfs de tachtig bereikt, tenminste in westerse landen. In een groot deel van de wereld is iemand van zestig nog steeds stokoud.
Door ons op gemiddelden te richten, krijgen we een enigszins vertekend beeld. Bij dit gemiddelde is ook de kindersterfte meegerekend, terwijl een van de grootste veranderingen in de loop van de geschiedenis de steeds verder dalende kindersterfte is, zodat veel levens van korter dan een jaar uit de statistieken verdwijnen. Maar ook als er geen rekening wordt gehouden met de kindersterfte, is de levensverwachting bij de mens toegenomen. Dit betekent dat steeds meer mensen de kans liepen een hartziekte te krijgen, als ze niets aan hun levensstijl of biologie veranderden. Tegenwoordig worden vooral mensen van ouder dan vijfendertig jaar getroffen door hartziekten en hersenbloedingen (en kanker). Tot tweehonderd jaar geleden stierven mensen meestal aan een besmettelijke ziekte, na de beet van een roofdier of door een ongeval voordat hun hart en bloedvaten de kans kregen het te laten afweten. Waarschijnlijk leden de oude Egyptenaren aan allerlei hartziekten, maar leefde slechts een handvol – koningin Meritamen is waarschijnlijk de interessante uitzondering – lang genoeg om ten prooi te kunnen vallen aan een hartziekte. Het menselijk lichaam had nog geen kans om een antwoord te vinden op het hyperreactief immuunsysteem, en hoe succesvoller de medische behandeling van immuunverstoringen (waaronder hartziekten), des te kleiner de kans dat dit ooit zal gebeuren.
==
De Varki’s proberen nog steeds dit verhaal te begrijpen. Er zullen nog veel details aan het licht komen, maar in zijn algemeenheid lijkt het erop dat wij aan aderverkalking lijden omdat ons immuunsysteem reageert op de LDL in ons bloed. Ons immuunsysteem reageert feller dan dat van andere primaten, omdat wij werden geplaagd (en in een groot deel van de wereld nog steeds worden geplaagd) door een ongewoon hoog aantal pathogenen, waaronder een aantal dat zo dodelijk was dat onze genen erdoor veranderden. Een levensstijl die tot meer LDL-cholesterol in het bloed leidt, levert daardoor ook meer vijanden op die door het immuunsysteem aangevallen moeten worden. Een levensstijl die tot meer HDL in het bloed leidt, zal de LDL doen afnemen, en daardoor de hoeveelheid materiaal die aangevallen kan worden kleiner maken.
Door voedsel te eten dat rijk is aan antioxidanten wordt het aandeel LDL-moleculen dat is beschadigd door veroudering en is geoxideerd en vervolgens werd aangevallen, verminderd. Alles wat de reactiviteit van het immuunsysteem verhoogt, maakt de aanvallen feller en problematischer. Zoals boven beschreven, leidt roken tot ontstekingen en een immuunreactie, en vernauwt het de slagaders. Ontstekingen, cholesterolniveaus, de relatieve overvloed aan verschillende soorten lipoproteïnen en oxidatie van lipoproteïnen beïnvloeden op verschillende manieren de kans op aderverkalking. En er zijn waarschijnlijk meer risicofactoren, waarvan we nog niet weten. Er zijn er al meer bekend dan Ancel Keys en Akira Endo zich ooit hadden kunnen voorstellen, factoren die zijn beïnvloed door onze tegenwoordige levensstijl, onze oude evolutionaire geschiedenis en onze omgang met andere diersoorten.
Neem bijvoorbeeld de ecologie van het gebit. Het moderne gebit is vatbaar voor tandbederf en tandvleesontstekingen vanwege orale pathogenen als Streptococcus mutans en Porphyromonas gingivalis. Dit is pas sinds kort het geval. Onderzoek van de tandplaque van oude mummies – een van de weinige plaatsen waar het DNA van oude menseigen bacteriesoorten met enige zekerheid kan worden vastgesteld – bracht aan het licht dat er ten minste twee grote veranderingen in de orale ecologie hebben plaatsgevonden, die beide te maken hebben met de consumptie van koolhydraten. In de eerste plaats nam het aantal bacteriën in de mond die tandvleesontsteking veroorzaken toe toen mensen van een dieet van jager-verzamelaars overstapten op de meelgerechten van het landbouwersdieet. En in de tweede plaats leidde de industriële suikerproductie en daaropvolgende toename van de suikerconsumptie in de afgelopen tweehonderd jaar tot een afname van het aantal bacteriesoorten. Suiker had de dominantie van een paar minder vriendelijke mondbacteriën tot gevolg, waaronder Streptococcus mutans en soortgenoten, die voor tandbederf zorgen. Deze veranderingen lijken weinig te maken te hebben met het hart, maar dat is wel degelijk het geval. Chronische kaakontsteking en tandbederf maken het immuunsysteem actiever, waardoor het steeds meer macrofagen produceert die in de bloedbaan terechtkomen. Terwijl ze in de bloedbaan zweven, komen deze macrofagen het LDL-cholesterol tegen, dat ze aanvallen. Met andere woorden, het hart- en vaatsysteem werd de afgelopen 12 000 jaar beïnvloed door veranderingen in het dieet, ook als deze veranderingen plaatsvonden in gebieden die niets met het hart te maken lijken te hebben.242
==
==
Het aandeel mensen met sporen van aderverkalking in hun slagader(s). De schattingen voor mummies zijn minima, omdat bij de mummies niet alle slagaders zichtbaar zijn. (Gegevens uit The Lancet 381, nr. 9873 [6-12 april 2013], p. 1211-1212)
==
Door te veel eenvoudige koolhydraten te eten, stijgt de kans op hartziekten, doordat de mondmicroben (en triglyceriden) toenemen. Vlees eten bevordert aderverkalking op meer manieren dan door de Varki’s werd opgemerkt. Zoals Keys schreef, wordt het niveau van de LDL en HDL in het bloed beïnvloed door het eten van vlees met veel verzadigde vetten, hoewel de mate waarin dit gebeurt genetisch bepaald is en onderwerp is van discussie. Maar het eten van vlees zorgt ook voor meer ontstekingen, omdat het immuunsysteem op het siaalzuur in vlees reageert. (Dit betekent ironisch genoeg dat mensenvlees de enige vleessoort is die men kan eten zonder de chronische toorn van het immuunsysteem op te wekken. Kannibalen zijn waarschijnlijk wat minder vatbaar voor aderverkalking.) Het onderzoek toonde onlangs aan dat mensen die rood vlees eten andere bacteriën in hun ingewanden hebben. Waarschijnlijk zijn dat de bacteriën die problemen veroorzaken. Rood vlees en eieren bevatten beide de stof choline (en verwante stoffen). Alle dieren hebben choline nodig. (Een tekort eraan kan tot hartproblemen leiden.) Maar door bepaalde bacteriën in de ingewanden van vleeseters wordt de choline omgezet in een andere stof, trimethylamine, die de vorming van plaque bevordert.
Hoe sterk de invloed is van deze factoren hangt af van de genen die worden geassocieerd met cholesterol, ontstekingen en zelfs een aanleg voor bepaalde bacteriën. Hieruit blijkt dat we misschien wel in staat zijn om aderverkalking en hartziekten tegen te gaan, maar dat dit zeer gecompliceerd is. Onze hartproblemen zijn niet gewoon het gevolg van het eten van het verkeerde voedsel, maar van het feit dat we zo lang leven in een lichaam dat gebouwd is voor een kort leven. Ons lichaam is complex, zit vol andere diertjes en wordt door nog veel meer diertjes beïnvloed. Ons lichaam heeft zich zodanig ontwikkeld dat we pathogenen lang genoeg kunnen vermijden om ons te kunnen voortplanten, wat die vermijding ons ook op latere leeftijd kost. Onze levensverwachting is gevormd door de realiteit van de menselijke geschiedenis, en niet door onze hoop voor de toekomst. En dat blijkt nergens duidelijker uit dan in de vaart van ons hart.
==
221. Zie bijvoorbeeld L. Munson en R.J. Montali, ‘Pathology and Diseases of Great Apes at the National Zoological Park Zoo’, Zoo Biology 9 (1990), p. 99-105.
222. R. Margreiter, ‘Chimpanzee Heart Was Not Rejected by Human Recipient’, Texas Heart Institute Journal 33 (2006), p. 412.
223. Zie bijvoorbeeld L.J. Lowenstine, ‘A Primer of Primate Pathology: Lesions and Nonlesions’, Toxicologic Pathology 31 (2003), p. 92-102.
224. Dat in 2012 dichtging (http://carta.anthropogeny.org/museum/collections/pfa).
225. Gelukkig hield zowel Yerkes als de stichting uitstekend bij wat er wanneer werd meegenomen en met welk doel.
226. Ik ruimde ooit een vrieskist uit op de University of Connecticut en vond helemaal achterin een zak waarop stond: ‘S. Cunningham – Costa Ricaanse lucht, niet openen.’ Natuurlijk maakte ik hem wel open. De lucht rook helemaal als Costa Rica.
227. Op Yerkes was het gemiddelde cholesterolniveau onder 106 mannetjeschimpansees tijdens hun hele leven 211,1 mg/dl, wat heel hoog is (bijna te hoog) bij mensen. Soortgelijke niveaus werden bij twee andere centra waargenomen. Gemiddeld ligt het cholesterolniveau bij chimpansees hoger dan bij mensen (zelfs bij westerlingen die te weinig bewegen), maar het grootste verschil tussen mensen en chimpansees wat betreft cholesterol is de timing. Het cholesterolniveau is hoog bij jonge chimpansees en blijft hoog, terwijl het laag is bij jonge mensen maar in de loop der jaren stijgt.
228. Bij deze behandeling krijgt een paard witte bloedcellen van een mens, waar het antilichamen tegen ontwikkelt. Het paardenserum met de antilichamen wordt vervolgens in een patiënt geïnjecteerd. In theorie horen de antistoffen in het paardenserum het immuunsysteem van de patiënt gerust te stellen – want dit is bij plastische anemie overactief. In de praktijk weet niemand waarom deze behandeling werkt (en zelfs niet of hij eigenlijk wel werkt).
229. H. Higashi et al., ‘Antigen of “Serum Sickness” Type of Heterophile Antibodies in Human Sera: Identification as Gangliosides with N-Glycolyl-neuraminic Acid’, Biochemical and Biophysical Research Communications 79 (1977), p. 388-395.
230. Zie interview in J. Cohen, Almost Chimpanzee: Searching for What Makes Us Human (New York: Henry Holt and Company, 2010).
231. A. Varki et al., Essentials of Glycobiology, 2e druk (New York: Cold Spring Harbor Laboratory Press, 2009).
232. E. Muchmore et al., ‘Developmental Regulation of Sialic Acid Modifications in Rat and Human Colon’, faseb Journal 1 (1987), p. 229-235.
233. H.H. Chou et al., ‘A Mutation in Human CMP-Sialic Acid Hydroxylase Occurred After the Homo-Pan Divergence’, Proceedings of the National Academy of Sciences 95 (1998), p. 11751-11756.
234. E.A. Muchmore, S. Diaz en A. Varki, ‘A Structural Difference Between the Cell Surfaces of Humans and the Great Apes’, American Journal of Physical Anthropology 107 (1998), p. 187-198.
235. In die tijd werden onze verschillen zo slecht begrepen dat de directeur van Yerkes, Thomas Insel, in een interview in 1998 met het blad Science opmerkte: ‘We weten zo weinig over de genetische verschillen (tussen mens en chimpansee) dat je het in een artikel in één zin kwijt kunt.’
236. Ik richt me hier op de invloed van het eten van vlees van zoogdieren (en hun siaalzuur) op ontstekingen en hartziekten, maar dit is niet het enige effect. Een paar dodelijke stammen van de E. coli-bacterie produceren toxinen als ze het menselijk lichaam infecteren, en door deze toxinen worden de bacteriën gevaarlijk. Een van de toxinen die de bacteriën aanmaken (subtilase cytotoxine of SubAB) hecht zich aan het standaard-siaalzuur bij zoogdieren. Hierdoor staan mensen die vlees eten bloot aan het risico van deze toxinen, en vegetariërs niet. Zie J. Cohen, ‘Eat, Drink, and Be Wary: A Sugar’s Sour Side’, Science 31 (2008), p. 659-661, en P. Tangvoranuntakul et al., ‘Human Uptake and Incorporation of an Immunogenic Nonhuman Dietary Sialic Acid’, Proceedings of the National Academy of Sciences 100 (2003), p. 12045-12050.
237. D.H. Nguyen et al., ‘Loss of Siglec Expression on T Lymphocytes During Human Evolution’, Proceedings of the National Academy of Sciences 103 (2006), p. 7765-7770; P.C. Soto et al., ‘Relative Over-Reactivity of Human Versus Chimpanzee Lymphocytes: Implications for the Human Diseases Associated with Immune Activation’, Journal of Immunology 184 (2010), p. 4185-4195. Een stel proteïnen die siglecs worden genoemd en door Ajit Varki werden ontdekt, binden siaalzuren. Met de verandering in menselijk siaalzuur, worden deze proteïnen minder gewoon in ons lichaam, wat relevant is omdat de rol van deze stoffen lijkt te bestaan uit remming van het immuunsysteem, kalmering van de respons en aanmoediging om vrede te sluiten in plaats van oorlog te voeren.
238. Mensen zijn gastheer voor verschillende soorten mijten, waaronder de schurftmijt (die een probleem is) en de demodex-mijt (die we in mijn laboratorium bestuderen en zelden een probleem is). Deze kleine beestjes zijn op alle volwassen mensen te vinden, maar we worden telkens door verschillende stammen gekoloniseerd. Bij mensen ontbreekt een derde soort mijt, die wel bij andere mensapen te vinden zijn: de vachtmijt. Alle andere mensapen zijn er geheel mee bedekt. Dit is een van de groepen parasieten die we zijn kwijtgeraakt toen we onze vacht verloren.
239. Als de hartziekten bij chimpansees te wijten zijn aan een virus (wat het geval lijkt te zijn), zijn we door het kwijtraken van siaalzuur misschien ook deze hartziekte waar chimpansees onder lijden kwijtgeraakt.
240. Dit zijn gemiddelden, zoals alle maatstaven voor de levensverwachting.
241. Er is heel overtuigend beargumenteerd dat de afname van de levensverwachting ten tijde van de opkomst van de landbouw gezien moet worden als onderdeel van een belangrijke sociale overgang. Alle transities, zo wordt gesteld, doen de levensverwachting op voorspelbare wijze afnemen, omdat de overgang van de ene naar de andere levenswijze gepaard gaat met een stortvloed van problemen.
242. Voor meer over de veranderende ecologie van het gebit, zie C.J. Adler et al., ‘Sequencing Ancient Calcified Dental Plaque Shows Changes in Oral Microbiota with Dietary Shifts of the Neolithic and Industrial Revolutions’, Nature Genetics 45 (2013), p. 450-455.