HOOFDSTUK XVI
Henry en Wim mogen mee — Opnieuw naar de Grotiusstraat 48 — Door het poortje — De inval — Een verlaten huis — Thuiskomst van de misdadigers — Een volkomen overrompeling — Een nuchtere rechercheur
— Naar ‘t bureau — Op zoek naar Klaas — Een afspraak met de inspecteur.
Buiten gekomen, zagen de beide vrienden, twee grote gesloten auto’s staan. Het waren wagens van het modernste type. In elk ervan zaten reeds enkele politiemannen. Hoeveel precies konden de vrienden niet zien. De inspecteur draaide zich om en riep de jongens toe: “Stap hier maar in!” Zelf liep hij om de auto heen en nam plaats naast de chauffeur. Luid klapten de portieren dicht. Het geluid van de motoren zwol aan en bijna met een schok schoten ze vooruit. Henry en Wim bleken terecht gekomen te zijn bij een tweetal rechercheurs. Deze hadden de jongens met
duidelijke verwondering zien instappen. Grinnikend vroeg een van hen: “Komen jullie ons helpen, jongens? Wat is er eigenlijk aan de hand?” In telegramstijl vertelde Henry de gebeurtenissen van de laatste dagen. De rechercheurs, die blijkbaar wel ‘t een en ander gewend waren geweest, hoorden alles rustig aan. Nauwelijks was Henry uitverteld, of de ander vroeg: “Gaan we nu naar de Grotiusstraat?” “Ik denk ‘t wel,” zei Henry.
Ze keken allen naar buiten, om te zien of deze veronderstelling juist was. Op ‘t zelfde moment stopte de auto. Henry zag dat ze stilstonden op de hoek van de Grotiusstraat. De inspecteur boog zich achterover en zei: “Nummer 48 moeten we hebben, mannen. Hoe zijn jullie binnen gekomen, jongens?” “Dan moeten we een blokje omrijden, meneer,” legde Wim uit. “Daar is een poortje, en dan kom je vanzelf aan de tuindeur.” De inspecteur beval: “Driesen en Lovink, jullie hier uitstappen en houdt de voordeur in de gaten. Nummer 48 moet je hebben. Ieder die naar buiten komt, arresteer je, goedschiks of kwaadschiks, Begrepen?” “Ja, inspecteur,” klonk ‘t antwoord. De rechercheurs stapten uit en doodrustig wandelden ze in de richting van het hun opgegeven adres. “Blokje rond,” wendde de heer Bijlbakker zich tot de chauffeur. Deze draaide de auto en stoof voort in de door Wim aangewezen richting. Henry gluurde eens door de achterruit en zag, dat de andere auto hen op nauwelijks tien meter volgde. Weinige minuten later riep Wim: “Stop! Stop! Hier is ‘t poortje!” Allen stapten uit. Het bleek, dat de tweede wagen zes politiemannen bevatte, de chauffeur inbegrepen. Als eerste verdween de heer Bijlbakker door het poortje. De jongens was hij blijkbaar al weer vergeten. Henry en Wim vonden dit allang goed. Alsof ‘t de gewoonste zaak van de wereld was, volgden ze de mannen door ‘t gangetje. Bij de tuindeur van nummer 48 bleef de inspecteur staan. Snel instrueerde hij z’n mannen: “We gaan naar binnen. Elk een kamer. Iedereen arresteren! Hou je wapen gereed!” Kalm haalden de rechercheurs hun pistool te voorschijn uit hun achterzak. De blauwstalen lopen glansden dreigend in het sterrenlicht. Uiterst behoedzaam werd de deur geopend en één voor één verdwenen de mannen in de tuin. Scherp geknars van grind weerklonk. Een gefluisterd bevel drong niet tot de beide vrienden door. Het geknars hield echter op. Blijkbaar hadden ze het grindpad verlaten en maakten ze gebruik van het grasveld om het huis te naderen. Henry en Wim waren aarzelend in de deuropening blijven staan. De mannen hadden nu het huis bereikt en trachtten door de keukendeur binnen te komen. Wim vond, dat hij nu wel behulpzaam. mocht zijn. Henry met zich meetrekkend liep hij op de inspecteur toe. Fluisterend vertelde hij deze: “Deze deuren zijn open. Ik heb een ruitje ingedrukt en de handle opengeduwd!” Zonder antwoord te
geven, stapte de heer Bijlbakker op de brede deuren toe en trok ze open. Eén voor één verdwenen de politiemannen naar binnen. Henry en Wim hadden ondertussen opgemerkt, dat ‘t huis nog steeds in diepe duisternis gehuld was. Blijkbaar waren de mannen nog niet thuis gekomen. Even later bleek, dat hun veronderstelling juist was. De inspecteur verscheen in de achterkamer en riep zijn mannen bij zich. Fluisterend sprak hij hen toe: “De kerels zijn nog niet thuis gekomen. We zetten hier een wachtpost uit. Staring en van Ham blijven jullie hier. Driesen en Lovink blijven bij de voordeur en zullen jullie assisteren. Begrepen?” Een instemmend gemompel weerklonk. Inspecteur Bijlbakker vervolgde: “Dan gaat de rest...” Verder kwam hij niet. Een felle lichtschijn drong door de gordijnen naar binnen en het zachte gebrom van de motor van een auto drong tot hen door. Ogenblikkelijk begreep de inspecteur wat dit betekende. Snel beval hij: “Verberg je achter de gordijnen. Ze komen thuis. Twee in de voorkamer!” Op hun tenen slopen de rechercheurs naar hun post. De schuifdeuren werden snel, maar bijna onhoorbaar opengeschoven. Door de gordijnen glipten twee donkere gestalten naar de voorkamer. Henry en Wim voelden, dat de ontknoping naderde. “Het einde nadert,” fluisterde Wim. Plotseling klonk de fluisterende stem van de inspecteur: “Weg, jongens. Verdwijn! Als er geschoten wordt, kun je getroffen worden!” Deze waarschuwing maakte toch wel enige indruk op de beide vrienden. Zich naar Wim toebuigend siste Henry: “Kom! Naar ‘t grasveld! En plat liggen, dan kan ons niets overkomen!” Nauwelijks hadden de beide vrienden hun plan uitgevoerd, of ze hoorden de mannen binnentreden. Blijkbaar hadden ze nog niets in de gaten, want met een luide bons gooiden ze de voordeur achter zich dicht. Op ‘t zelfde ogenblik reed de auto weg. De stilte, die ingevallen was, deed angstig aan. Plotseling werd het licht in de gang aangeknipt. Even later in de achterkamer. Op ‘t zelfde ogenblik klonk scherp de bevelende stem van inspecteur Bijlbakker: “Politie! Handen omhoog!” Het was of de bliksem ingeslagen was. Als versteend bleven de mannen staan. Scherp belicht door de grote lamp in de achterkamer waren de mannen goed zichtbaar voor de beide vrienden. Ze herkenden onmiddellijk Boerma. Even leek het, of deze naar z’n achterzak wilde grijpen, maar een gesnauwd bevel van de inspecteur hield hem hiervan terug. De twee rechercheurs uit de voorkamer waren nu ook te voorschijn gekomen. Een van hen tastte de kleren van Boerma af. Met een tevreden grijns diepte hij uit diens achterzak een pistool op. Ook de andere mannen werden nu op wapens onderzocht. Dit leverde echter geen succes op. Kennelijk was Boerma de gevaarlijkste van het viertal. “Handjes op je rug,” beval dezelfde rechercheur. Dreigend voegde hij er aan toe: “Maar doe ‘t heel langzaam en rustig, anders krijg ik de kriebel in m’n wijsvinger en die zit precies om de trekker van m’n pistool!” De mannen zagen wel in, dat elk verzet gelijk stond met zelfmoord. Van alle kanten werden ze onder schot gehouden. De andere rechercheur knipte ondertussen met een tevreden gezicht de handboeien dicht om de polsen van z’n slachtoffers. Een paar kwam bij echter te kort. Zwijgend wierp de inspecteur hem een vierde stel toe. Toen ook deze hun werk gedaan hadden, staken de rechercheurs hun pistool weer weg. De hele arrestatie was zo bliksemsnel in z’n werk gegaan, dat de mannen nog steeds geen woord van protest hadden laten horen. Plotseling veranderde dit echter. Op hoge toon viel Boerma uit: “Wat heeft dit te betekenen?! Mijn huis binnendringen en dan dit ook nog!” Vergeefs probeerde hij z’n geboeide handen van achter z’n rug naar voren te brengen. “U bent alle vier gearresteerd,” verklaarde inspecteur Bijlbakker rustig. “Waarom? Waar worden we van beschuldigd,” ging Boerma op verontwaardigde toon voort: “ ‘t Is een schandaal. Een schreeuwend schandaal, zeg ik!” “Ik ook,” bromde de inspecteur. “Maar schandaal of geen schandaal, U gaat in de cel !“ “Dat neem ik niet!” brulde Boerma. “Ik wel!” wees de inspecteur af. Zich tot z’n mannen wendend beval hij: “Breng ze weg!” Op dit moment stapten Henry en Wim de kamer binnen. Nauwelijks hadden de mannen de jongens herkend, of ze schrokken zichtbaar. Tergend groette Wim: “Zo, ouwe bandenprikkers!” Dit was Boerma te veel. Z’n hoofd zwol paars op van woede en onder het uitstoten van een woeste kreet wilde hij zich op de jongens werpen. De rechercheur, die achter hem stond, haakte hem echter pootje, en wel zo vakkundig, dat Boerma als een blok voorover sloeg in de kamer. Half versuft bleef hij daar even liggen. De rechercheur trok hem tenslotte overeind en bromde nuchter: “Ga nou maar mee, knapie, anders val je weer op je snufferd!” Boerma had z’n lesje gehad. Als een volgzaam lammetje stapte hij naast de rechercheur de kamer uit. De anderen bleken nog steeds lamgeslagen van schrik en sloften zonder enig verzet mee. Een van de rechercheurs kreeg bevel in ‘t huis achter te blijven. De vrienden volgden inspecteur Bijlbakker naar buiten. Het bleek dat de politieauto’s ondertussen reeds gewaarschuwd waren, want ze stonden voor de deur te wachten. De arrestanten werden onder geleide van twee rechercheurs in de achterste auto gestopt. De rest stapte bij de inspecteur in de voorste wagen. Weinige minuten later stopten ze voor het politiebureau. Allen stapten uit en betraden het ruime wachtlokaal. Inspecteur Bijlbakker beval: “De arrestanten ieder apart in een cel!” Dan wendde hij zich tot Henry en Wim: “Zo, jongens, dat zit er op! Jullie kunnen verder gerust zijn. Eigenlijk heb ik jullie nog nodig om de processen-verbaal op te maken. Maar dat kan
morgen ook wel. Ik zou maar eerst eens gaan uitslapen, als ik jullie was.” “We zullen toch eerst onze vriend Klaas moeten opduikelen,” merkte Wim op. “Dat is waar ook,” zei de inspecteur. “Een van jullie vrienden zit nog ergens verborgen, hè? Hoe zit dat precies?” Wim legde uit, hoe ze na het veroveren van de schat ieder gevlucht waren en dat hun vriend Klaas naar ‘t kamp gegaan was om hun tent af te breken en al hun bezittingen te verbergen, omdat ze bang waren, dat die kerels alles uit wraak zouden vernielen. “En weten jullie niet precies waar die Klaas verborgen zit?” vroeg de heer Bijlbakker. “Precies niet,” gaf Wim toe. “Hij zou zich in ‘t bos bij de Duivelsberg verstoppen. Als alles veilig was, zouden we hem daar opzoeken.” Even dacht de inspecteur na. Dan stelde hij voor: “Als jullie je fietsen nu eens hier lieten staan en ik bracht jullie met de auto. Als dan je vriend gevonden is, zetten we samen even de tent op en kunnen jullie een gat in de dag slapen. En dan komen jullie in de namiddag, zo tegen een uur of vijf met de tram naar ‘t bureau. Hoe lijkt jullie dat?” Enthousiast verzekerden beide vrienden om beurten: “Luisterrijk, meneer. Reuze idee! !“ “Vooruit dan,” lachte de heer Bijlbakker. “De auto’s staan nog voor. Ik breng jullie zelf even!” Enige ogenblikken later zaten ze in de auto. De heer Bijlbakker chauffeerde zelf. De beide vrienden hadden naast hem op de brede voorbank plaats genomen. Bepaald kalm ging het niet.
De inspecteur hield van een flink tempo. Op de rechte stukken zag Wim de wijzer van de snelheidsmeter oplopen tot bijna honderd. De tocht duurde dan ook slechts enkele minuten. Berg en Dal stoven ze door en spoedig sloegen ze links af het pad naar de Duivelsberg in. Heel langzaam klom de auto tegen het pad op. Bij het mulle zandpand aangekomen, dat naar hun kamp leidde, verzocht Henry te stoppen. “Daar stond onze tent,” legde hij uit. “Aan ‘t einde van dit pad.” “Zullen we even gaan kijken?” vroeg de heer Bijlbakker. “De tent staat er toch niet meer,” verzekerde Wim. “Maar we kunnen wel in de richting wandelen. Ondertussen zullen we ons fluitsignaal laten horen. Als Klaas dat hoort, komt hij beslist wel te voorschijn.” “Dan doen we dat,” besliste de inspecteur. Ze stapten uit en broederlijk naast elkaar wandelden ze voort. Om de beurt lieten de beide vrienden hun fluitsignaal horen. De inspecteur had steeds goed geluisterd en na enkele malen geprobeerd te hebben, of hij de juiste tonen van het signaal kon vinden, slaagde hij hierin volkomen. En jongensachtig vrolijk deed hij nu mee. Hij was enthousiast. Na ieder signaal zwegen ze een ogenblik om te luisteren, of Klaas misschien antwoord gaf. Ze bereikten echter de plek waar hun tent gestaan had, zonder iets van Klaas vernomen te hebben. Niet in ‘t minst ontmoedigd merkte Wim op: “Klaas zal wel zo verstandig geweest zijn een flink eind uit de buurt te gaan van wijlen ons
kamp. Ik heb zo’n vermoeden, dat hij veel dieper het bos in is. Ergens bij ‘t café.” “Kunnen we daar door ‘t bos komen?” vroeg de heer Bijlbakker. “Nooit geprobeerd,” antwoordde Henry. “Maar ‘t lijkt me een bar moeilijke tocht. ‘t Bos is erg dicht. Veel struiken en zo!” “Laten we langs de bosrand lopen tot aan de weg naar de Duivelsberg,” stelde Wim voor. “En dan fluiten we weer om de beurt.” “Prima,” besliste Henry. Stevig voortstappend en regelmatig hun fluitsignaal afvurend, bereikten ze spoedig het pad, dat naar de Duivelsberg omhoog leidde. Dit sloegen ze in. Ze waren ongeveer halfweg het café gevorderd en Henry had juist het signaal door de nachtelijke stilte laten weerklinken, of ze grepen elkaar vast. Heel vaag drong een zelfde fluitsignaal tot hen door. “Dat is ‘m,” viel Wim enthousiast uit. “Beslist,” lachte Henry. “Hij zit daar ergens bij ‘t café.” Wim liet nog eens zo schel mogelijk het signaal weerklinken. In ademloze spanning luisterden ze. En opnieuw hoorden ze het antwoord.
En nu al iets duidelijker. Zo snel hun benen hun dragen konden, renden ze voort in de richting van het café. Juist op het ogenblik dat ze de open ruimte zouden betreden, hoorden ze hun fluitsignaal klinken en wel zo hard en duidelijk, dat het uit hun onmiddellijke nabijheid moest komen.
Als bij afspraak bleven ze staan. Henry riep luid: “Klaas! Waar ben je? Hier zijn we. Henry en Wim! Bij ‘t café!!” Op nauwelijks vijf meter afstand hoorden ze Klaas plotseling lachend zeggen: “Zo, ouwe bullebakken van struikrovers! Zijn jullie daar?!” Toen Klaas ging staan ontdekten ze hem pas. Klaas had twee rieten stoelen hij elkaar geschoven en had daar lui uitgestrekt in liggen wachten onder de beschermende bomen. De begroeting was allerhartelijkst. Klaas gaf inspecteur Bijlbakker een hand en mompelde: “Aangenaam kennis te maken, meneer!” “De omstandigheden konden aangenamer zijn,” lachte de inspecteur. “Dat wil ik allemaal nu juist zo graag horen,” verklaarde Klaas nieuwsgierig. “Hoe is ‘t afgelopen? Waar is de schat? En hoe is ‘t met Boerma en consorten?” “Hoor je straks wel,” wees Henry beslist af. “Waar zijn onze spullen? We gaan onze tent weer opzetten en slapen. Meneer Bijlbakker heeft ons even met de auto gebracht en zal ons helpen met ons kamp in orde maken. Dan moet meneer terug, naar ‘t bureau. Hij zal de arrestanten nog wel moeten verhoren.” “Precies,” gaf de inspecteur toe. “Veel hoeven we niet te sjouwen,” grinnikte Klaas. “Ik kon alles onmogelijk meenemen, dat snap je wel. Ik heb alles zo goed mogelijk onder de struiken in ‘t bos verborgen vlak achter de tent, Ook Henry’s fiets. Alleen de tent heb ik meegenomen. Die ligt nog in de stoel. Ik zal ‘m even pakken.” Met de tent onder de armen voegde Klaas zich weet bij zijn vrienden. Samen aanvaardden ze de terugtocht. Op hun oude kampeerplaats aangekomen begonnen ze al hun
verborgen bezittingen op te duikelen. Henry en Wim zetten snel de tent op. Dit ging zo handig en vlug, dat de heer Bijlbakker nauwelijks de kans kreeg een vinger uit te steken om te helpen. Binnen een kwartier stond alles weer keurig op z’n plaats en waren de slaapzakken gespreid om er in te kruipen. “Jullie zijn een stelletje handige knapen,” complimenteerde de inspecteur. “En bang uitgevallen zijn jullie ook niet. Dat heb ik gemerkt. Het doet me echter plezier kennis gemaakt te hebben met drie zulke echt Hollandse jongens. En nu moeten jullie me niet kwalijk nemen dat ik er vandoor ga. Ik heb nog een berg werk te verzetten. Ik reken er op, dat jullie alle drie tegen een uur of vijf bij me komen. Vermoedelijk kan ik dan de sluier wel oplichten, die over deze geheimzinnige schat hangt. En waarschijnlijk weet ik dan ook wel meer over de arrestanten.” “We komen graag, meneer,” verzekerde Wim. “We barsten van nieuwsgierigheid.” “Afgesproken,” besloot de heer Bijlbakker. “Tot vanmiddag! En slaap maar lekker uit. Jullie hebben ‘t wel verdiend!!” “Dag, meneer,” groetten de drie vrienden. Even later strekten ze zich uit in hun slaapzakken. Van slapen kwam echter nog niet veel. Klaas was niet tevreden voor hem alles haarfijn verteld was over de schat en de arrestatie. Toen moest hij zelf z’n avonturen nog vertellen. Het was vier uur in de ochtend voor ze zich overgaven aan de zo welverdiende slaap.
HOOFDSTUK XVII
Inspecteur Bijlbakker ontvangt de drie vrienden — Het geheim ontsluierd
— Een lang verhaal — Boerma alias Kroller — Bij de commissaris — Een overrompeling door journalisten — Terug in ‘t kamp — Een vlucht in de eenzaamheid — Opnieuw de kriebel.
Kwart over vier vertrokken de drie vrienden uit het kamp naar ‘t hoofdbureau van politie in Nijmegen. Klaas en Wim met de tram, Henry op de fiets. Samen wandelden ze naar de tramhalte in Berg en Dal. Ongeveer gelijktijdig kwamen ze in Nijmegen aan. Het kostte Henry en Wim nog heel wat moeite de weg naar het politiebureau terug te vinden. Enkele malen moesten ze de weg vragen aan een agent. Het was klokslag vijf uur toen ze het bureau binnenstapten. Ze meldden zich bij de dienstdoende agent in het wachtlokaal, noemden hun namen en vertelden dat ze verwacht werden door inspecteur Bijlbakker. De agent wist er blijkbaar van, want met een goedkeurende blik in z’n ogen zei hij: “Zo jongens, zijn jullie die mannetjesputters. Kom maar mee!” Na op de tussendeur geklopt te hebben, opende de agent deze en diende de jongens aan. “Prachtig! Laat ze binnen,” hoorden ze de nu bekende stem van de inspecteur zeggen. Opnieuw betraden Henry en Wim het vertrek, waarin ‘s nachts de grote ontdekking werd gedaan. Hartelijk schudde de heer Bijlbakker hen de hand waar na hij hen verzocht plaats te nemen.
Kennelijk was op hun bezoek gerekend, want drie stoelen stonden in een halve cirkel voor het grote schrijfbureau. Met opgewekte stem begon inspecteur Bijlbakker te vertellen: “Nou jongens! ‘t Raadsel is opgelost hoor! ‘t Is een lange geschiedenis en ik kan jullie bij voorbaat al wel zeggen, dat jullie de Nederlandse staat een buitengewoon grote dienst bewezen hebt. Maar luister, dan zal ik bij ‘t begin beginnen: Ik ga terug naar 1941, 1942. We waren toen bezet door de Duitsers. En jullie herinneren je nog wel, dat we het toen zwaar te verduren hebben gehad.
De Duitsers sleepten hier alles weg wat maar enige blijvende waarde had. Vooral goud en edelstenen werden “georganiseerd”. Er was onder andere een verplichte inlevering van alle gouden munten. Maar langs alle mogelijke en onmogelijke wegen probeerden ze ook zo veel mogelijk edelstenen in hun bezit te krijgen. En regelmatig werden hoeveelheden van enorme waarde naar Duitsland verzonden. Hiermee gingen de Duitsers door tot het bittere einde. Vele van deze zendingen zijn weer opgespoord en reeds behoorlijke aantallen edelstenen tot een waarde van een paar millioen gulden zijn na de capitulatie van Duitsland aan ons terug gegeven. Een speciale rechercheafdeling werd zelfs met de opsporing van deze diamanten belast. Een geweldige grote zending was echter spoorloos verdwenen. Uit inbeslaggenomen archieven wist men precies wanneer deze kostbare partij verzonden was en waar naar toe gezonden. Maandenlange nasporingen bleven echter zonder succes. Daar deze verzending ongeveer samenviel met de landing van Engelse, Canadese en Amerikaanse parachutisten in de omgeving van Arnhem, Nijmegen en de Duitse grens nam men tenslotte aan, dat de zending door oorlogshandelingen verloren gegaan was. Men wist ook met betrekkelijke zekerheid, dat de schat in niemands handen gevallen was. Vele kostbare stenen van de zending waren namelijk nauwkeurig beschreven. En waren ze, door wie dan ook, ergens te koop aangeboden, dan zou de recherche dit onmiddellijk gehoord hebben. Alle juweliers in Europa, ja zelfs in New-York, waren gewaarschuwd. De veronderstelling, dat de schat door oorlogsgeweld verloren gegaan was, was dus zeer logisch. En deze schat, die een waarde vertegenwoordigt van een en een kwart millioen gulden, hebben jullie nu te pakken gekregen, jongens. Maar ik zal jullie de verdere avonturen vertellen van de schat zelf. De schat werd vervoerd door een vooraanstaande Duitse S.S.er, die als bewaking twee Nederlandse S.S.ers mee kreeg. Deze twee landverraders wisten niet precies wat hun meerdere vervoerde. Door enkele min of meer vertrouwelijke gesprekken waren ze echter te weten gekomen, dat ‘t een partij diamanten en brillianten betrof van enorme waarde. De mannen waren op weg naar Berlijn per auto. Ze volgden zoveel mogelijk de binnenwegen, daar de grote verkeerswegen dag en nacht door Engelse jagers bestookt werden. Geen enkel voertuig was daar veilig. In de nacht zijn ze toen verdwaald en ze kwamen tenslotte terecht bij Nijmegen. Hier werden ze verrast door de luchtlandingsoperaties. Ze vluchtten hals over kop de grens over. Veel geluk hadden ze niet. Ze werden door een kleine afgedwaalde groep parachutisten ingesloten. Ze verlieten de wagen in de omgeving van het Wylermeer, achtervolgd door de parachutisten. Geen uitweg meer ziende, gebruikten ze de strekdam als dekking door langs de schuine helling te lopen. De parachutisten konden hen daardoor niet onder schot krijgen. Ze kwamen bij het bruggetje ongeveer in ‘t midden van de strekdam aan en waren gedwongen op de strekdam te klimmen om de brug over te steken. De achtervolgers hadden hierop gerekend, want ze waren rechtstreeks op de brug toe gerend. Wat geen van beide partijen echter wist, was dat de brug van een springlading voorzien was en het contact voor deze lading bevond zich in een klein schuurtje, dat op enige afstand op Duits gebied stond. Hierin was een permanente bewaking ondergebracht Deze had bevel bij de eerste pogingen van geallieerden de brug over te steken, hem in de lucht te laten vliegen. De achtervolgde S.S.ers betraden juist de brug, op nauwelijks veertig meter gevolgd door de parachutisten, toen de lading tot ontploffing gebracht werd. Een van de S.S.ers was een tiental meters achter geraakt. Dit redde hem ‘t leven. De beide anderen vlogen met de brug de lucht in. De overgebleven S.S.er had gezien, dat de hoge chef het kistje met de kostbaarheden in de hand hield toen de ontploffing plaats vond. Hoewel hij zelf door de luchtdruk in het water geslingerd werd, had hij toch nog juist gezien dat ‘t kistje met een wijde boog ook in ‘t water terecht kwam, op een plek, nauwelijks twintig meter van hem zelf verwijderd. Deze plek stond in z’n geheugen gegrift. De ontploffing redde in dubbele zin het leven van de overgebleven S.S.er, want de parachutisten zochten onmiddellijk dekking en gaven de achtervolging op. Ook al, omdat ze natuurlijk dachten, dat alle drie S.S.ers omgekomen waren. Zo gelukte het een van hen te ontsnappen. Deze gelukkige man nu was Boerma. De man zag kans na de capitulatie onder te duiken onder de naam Boerma. Hij heet eigenlijk Kroller. Als Boerma leefde hij echter jarenlang in Nijmegen. Het kistje met de schat liet hem echter niet met rust. Hij had gelezen van de kikvorsmannen, die de geallieerden gebruikten bij ‘t opruimen van mijnen en versperringen die de zogenaamde Atlanticwal vormden. Door spaarzaam te leven zag hij kans zich enkele van die uitrustingen aan te schaffen. Het was toen onbruikbaar materiaal. Met behulp van andere ondergedoken S.S.ers lukte het hem echter dit materiaal weer bruikbaar te maken. Ze namen er verschillende proeven mee. Van een van die proeven, vermoedelijk de laatste, zijn jullie getuige geweest in Ter Heyde. Toen ze overtuigd waren, dat hun uitrusting perfect werkte, begonnen ze hun pogingen om de schat op te duiken. Dat ze er in geslaagd zijn, weten jullie beter dan ik. Jullie hebben ‘t met je eigen ogen gezien.
En met jullie hulp is het ons tenslotte gelukt deze misdadigers onschadelijk te maken. En het doet me buitengewoon veel genoegen, jongens, jullie namens de commissaris hartelijk te bedanken en te complimenteren met jullie moed en doorzettingsvermogen. Persoonlijk wil de commissaris jullie echter ook nog bedanken. Hij wacht op jullie boven in z’n kamer. Gaan jullie maar mee!” Diep onder de indruk door het verhaal van de inspecteur drongen de laatste woorden niet eens tot hen door, zodat de heer Bijlbakker z’n verzoek om hem te volgen nog eens moest herhalen. Even later stonden ze in de kamer van de commissaris.
Als ze gedacht hadden, deze alleen aan te treffen, hadden ze het mis. Een zestal heren van zeer uiteenlopende leeftijd was aanwezig. De commissaris prijkte achter een schrijfbureau. ‘t Was een rijzig heer, streng gesneden gelaat met vriendelijke grijze ogen. Hij gaf de jongens een hand en met langzame duidelijke stem sprak hij: “Vrienden, ik heb respect voor jullie. Je hebt je kranig gedragen en ons land een grote dienst bewezen. Ik vertrouw er op dat de roem jullie niet naar ‘t hoofd zal stijgen. Wat deze heren allemaal van jullie zullen schrijven, moet je maar met een korreltje zout nemen. Desnoods met een heleboel zout. Niet, dat ik jullie daad wil kleineren. Zeker niet Maar beschouw ‘t zo, dat jullie alleen je plicht deden als jonge, maar goede Nederlandse staatsburgers. Geef me nogmaals de hand dan laat ik jullie over aan deze heren. Volkomen overdonderd door deze geweldige ontvangst wisten de drie vrienden niets anders uit te brengen dan: “Dank U wel, meneer! Dank U wel!” Dit was het ogenblik, waarop de heren journalisten gewacht hadden. Gewapend met blocnote en vulpotlood drongen ze in een kring om hen heen. Eén van hen, een nog betrekkelijk jonge man, stelde hun vragen: Hun namen. Hun leeftijd. Hun adres. Welke school ze bezochten. Welke klas ze zaten. Wat ze wilden worden. Of ze met vacantie waren. Waar ze kampeerden. Hoe lang ze onderweg waren. Of ze nog verder gingen. Hoe ze achter ‘t geheim van de schat gekomen waren. Of ze er zelf ook naar gedoken hadden. Hoe diep ‘t water was. Of ‘t water koud was. Hoe ze in ‘t bezit van de schat gekomen waren. Het was een vuurwerk van vragen en antwoorden. Het duizelde de drie jongens. Tenslotte kwam er aan al dit vragen toch een einde. Maar de kwelling was nog niet voorbij. Op een seintje van een van de journalisten traden de fotoreporters binnen. De felle lampen flitsten aan en uit. De jongens werden gefotografeerd, elk apart, maar ook met de armen broederlijk om elkaar heen. Eindelijk, eindelijk was de honger naar kopij gestild en namen de heren afscheid. Een stilte als na een daverend onweer bleef in het vertrek achter. De drie vrienden keken elkaar aan met vermoeide blikken. Een zacht gegrinnik drong tot hen door. Ze keken om. Het was de commissaris. Lachend voegde hij hen toe: “Ja, jongens, dat zijn de gevolgen van onverwachte roem. Zoek maar een ander en rustiger kampeerplekje op. Daar, bij die Duivelsberg, zul je niet veel rust meer vinden. De fotografen zullen jullie ook daar achtervolgen. En als de kranten morgen verschenen zijn, kun je een enorme toeloop van mensen verwachten. Dag, jongens!” Bijna nadenkend groetten de jongens: “Dag, meneer!” Zachtjes verlieten ze de kamer. Bijna onopgemerkt verlieten ze het gebouw. Klaas en Wim vonden hun fiets en even later vertrokken ze naar hun kamp. De verwachtingen van de commissaris bleken juist. Bij hun tent werden ze opgewacht door de fotoreporters. En opnieuw moesten de vrienden er aan geloven. In de tent, voor de tent en als ze alle verzoeken van de reporters op gevolgd hadden, zouden ze ook nog naar ‘t Wylermeer gegaan zijn om daar demonstratie te geven, van hun duiken naar de schat. Wim begon tenslotte kriegel te worden en begon bitse antwoorden te geven. Tenslotte kon hij zich niet meer bedwingen. Hij voelde zich doodmoe en dreigend voegde hij de journalisten toe: “En als U nou niet ophoudt, prik ik alle fototoestellen lek!” De heren schoten in de lach, niet in ‘t minst onder de indruk van dit dreigement. Klaarblijkelijk waren ze in hun beroep wel meer gewend. Toch begrepen ze wel, dat ze nu moesten ophouden. Eén voor één gaven ze de jongens een hand en bedankten hen voor hun bereidwilligheid. “Morgen krijgen jullie een gratis exemplaar van onze krant,” beloofden ze. “Hebben we tenminste iets om ons brood in te pakken,” bromde Wim. De rust in ‘t kamp was weergekeerd. Met een zucht lieten ze zich voor hun tent neervallen. “Hier blijf ik niet,” verklaarde Henry. “Ik ook niet,” viel Klaas z’n vriend bij. “We nemen de kuierlatten,” besliste Wim. “Wanneer?” vroeg Klaas “Nu direct,” antwoordde Henry. “Moord idee,” vond Wim. Meteen stond hij op en demonstratief begon hij de tentharingen uit de grond te trekken. Enthousiast, maar zwijgend hielpen Klaas en Henry bij het inpakken. Een uur later waren ze startklaar. “Waarheen?” vroeg Klaas. “Weg!” bromde Wim. “Ergens in Nederland,” grinnikte Henry. “Waar ‘t mooi is en rustig!” “Een nieuw avontuur tegemoet?” vroeg Klaas. “Ik heb de kriebel, geloof ik,” zuchtte Wim. “Waar?” vroeg Henry. “In m’n vingers,” bekende Wim. “Dat betekent een nieuw avontuur,” grijnsde Henry. “ ‘t Is nog zeer zwak,” zei Wim. “Dan zal ‘t nog wel even duren, voor ‘t begint,” meende Henry “Oh! M’n neus!” viel Klaas geschrokken uit. “Wat heb je?!” vroegen Henry en Wim tegelijk. Overdreven snuffelend lachte Klaas: “Hij kriebelt zo! Ik ruik een nieuw avontuur!” Later zou blijken, dat de voortekenen niet bedrogen. Een nieuw avontuur wachtte. De drie vrienden Henry, Klaas en Wim zouden en konden er niet aan ontkomen.
BESLUIT
Tien dagen later wachtte de drie vrienden bij hun huiskomst een aangename verrassing. Na de eerste hartelijke begroeting van ouders, broers en zusjes werd elk van de vrienden een dik pak kranten in de handen gestopt. Het bleken de kranten te zijn, waarin hun avontuur in kleuren en geuren vermeld stond. Het bleek, dat de journalisten de dag na het vertrek van de drie vrienden het kamp verlaten hadden gevonden. Toen hadden ze de kranten maar opgezonden naar hun adressen. ‘s Avonds op Henry’ s kamer worstelden ze zich door de stapel heen. En opnieuw genoten ze van het avontuur, dat ze beleefd hadden. Later werden de dagbladen zorgvuldig in de boekenkasten van de vrienden opgeborgen als herinnering aan het avontuur, dat ze zelf noemden: “De Strijd bij het Wylermeer.”
DRIE DAPPERE JONGENS Nijmegen: 8 Juli19..
Wij kunnen onze lezers mededelen dat de namen van de drie moedige jongens zijn: Henry v.d. Stopel, Klaas Karstens en Wim Boelens. Alle drie woonachtig in Den Haag. Zij zijn een toonbeeld geweest van moed en doorzettingsvermogen en hebben ons toch al zo verarmde land een enorme dienst bewezen. Gaarne zouden we deze drie jongens als voorbeeld willen stellen aan de gehele Nederlandse jeugd. Zij deden wat zij doen moesten! Zij deden hun plicht! De zucht naar roem en eerbetoon was hun hierbij vreemd. Als bewijs hiervan vermelden we slechts, dat toen Uw verslaggever de volgende dag het kamp bezocht, hij dit geheel verlaten vond. De drie dappere jongemannen waren de publiciteit ontvlucht om ergens anders ongestoord van hun vacantie te kunnen genieten. Bravo, jongens! Kerels zoals jullie heeft Nederland nodig om een nieuwe, betere
toekomst op te bouwen Voor nadere bijzonderheden betreffende de enorme schat verwijzen wij onze lezers naar ons blad van gisteren. Ook onze stedelijke politie heeft wel een pluim verdiend. Onder de eminente leiding van Inspecteur Bijlbakker is het haar gelukt binnen vier en twintig uur klaarheid te brengen in deze geheimzinnige geschiedenis. De daders bevinden zich alle vier in verzekerde bewaring en zullen hun gerechte straf
zeker niet ontgaan.
EINDE