Ja, ist dann alles Heuchelei?
Sjors werkt (zwart) bij een schoonmaakbedrijf, Rik is naar school. Robbie en ik bestieren zo’n beetje het huishouden. Het wordt al bijna een sleur. Laat in de middag, als iedereen weer thuis is, komt Savoy langs met het huishoudgeld. We nemen de week met hem door, bespreken problemen en zaken die geregeld moeten worden.
“Heb je nou al gebeld over mijn boedel,” vraag ik.
“Ja, maar ik kon niemand te pakken krijgen. Ik probeer het opnieuw.”
Ik ben er niet gerust op. De tijd dat ik me druk maakte om spullen ligt inmiddels in een ver verleden, maar het idee dat ik kan beschikken over een volledig huishouden, souvenirs van een verleden in de vorm van foto’s, oude spullen van Martin en van mijn ouders, is toch een geruststelling. En alle mooie kleren en meubelen en cd’s zijn toch meegenomen. De volgende vrijdag denk ik er nog even over na. Maandagmorgen bel ik zelf met de Gemeentereiniging.
“Kunt u me zeggen hoe ik mijn inboedel kan terugkrijgen,” vraag ik. Ik noem naam, adres en datum van uitzetting.
“Oei,” roept de man, “nou, dat ziet er niet best uit. Even kijken. Meneer Sleutelberg, afgelopen donderdag is uw inboedel vernietigd. Er is nooit gereageerd, ziet u.”
De telefooncel begint aan alle kanten te draaien en vertoont een caleidoscopische kleurenpracht. Mijn benen geven de steun van gekookte spaghetti en mijn keel is een verstopt riool. Met de grootste moeite kan ik een paar woorden uitbrengen: “Gereageerd waarop? Er is toch over gebeld door de Stichting, en toen was er niemand.”
“Meneer, er is altijd iemand, wij bemannen de portiersloge van het terrein en kijken op de computer hoe het met iemands spullen staat, hoe lang die er nog mag blijven en zo verder. Er is altijd iemand. Bovendien sturen we altijd twee weken voor de vernietiging een aangetekende brief.”
“Waar gaat die brief dan heen?”
“Naar het adres dat u net zei, meneer.”
“Das ook handig om een brief te sturen naar het huis waar iemand is uitgezet,” bijt ik terug. Ik heb meteen spijt en zeg dat ook.
“Geeft niet meneer, het zal wel een schok zijn. Maar we hopen natuurlijk dat iemand een verhuisbericht van de PTT heeft ingevuld, zodat de brief wordt nagezonden. Da’s alles wat we kunnen doen.”
“Worden aangetekende brieven ook nagezonden,” vraag ik terwijl er iets gaat dagen, hoewel ik nog niet precies weet wat.
“Volgens mij wel, maar de PTT kan u dat wel zeggen. Het spijt me, meneer, meer kan ik niet doen.”
Op 2 maart heb ik een verhuisbericht ingevuld, bij de Stichting, op aanraden van Piet den Ouden. Verdomd nog an toe. Ik ren naar het postkantoor aan de overkant en vraag of een aangetekende brief wordt doorgezonden. Ja zeker, maar de mijne is nooit doorgezonden, omdat er geen verhuisbericht bekend is uit die periode, op mijn naam, naar mijn nieuwe adres van de Stichting.
Godgloeiendegodver, ik ben al niet eens meer zo ongelukkig over het verlies van mijn spullen, maar razend over de slordigheid van anderen, mensen die zich opwerpen als hulpverleners en pretenderen verstand van zaken te hebben. De een zegt dat hij dingen voor je wil doen en laat je vervolgens gewoon barsten en de ander schuift je een verhuisbericht in je handen, maar doet het ingevulde bericht daarna niet op de bus. Lekker, zeg. Wat moet je nou als je in de rotste tijd van je leven, absoluut afhankelijk, niet eens blindelings op zogenaamde vakmensen kunt vertrouwen?
Bij het volgende bezoek is Savoy doodnerveus. Er is inmiddels een waslijst met zaken die hij zou doen, uitzoeken, regelen, bespreken en voorstellen. Er gebeurt geen pest en nu na de ramp met mijn spullen zijn we alle vier des duivels. We betalen notabene voor de ondersteunende diensten van de heer Savoy. Vijfentwintig gulden per maand. En daar doet hij niets voor, alleen even geld brengen. Dat komen we dan wel halen. De klootzak begint ook nog te klagen dat we het niet tegen zijn baas Piet den Ouden moeten zegen, anders verliest hij zijn baantje. Nou, zak, jij hebt tenminste wat om te verliezen. Ik voel ineens dat mijn slachtoffertijd voorbij is. Hoera, vanavond nog een pil. Ik heb nog voor een week en dat lijkt me meer dan voldoende. Jan-Jaap, je had gelijk. Wat had het leven van mijn moeder niet verlicht kunnen worden, met een modern middeltje. Niks zwakke zenuwen, ze was juist ijzersterk!
We vragen Savoy dringend ons uit te leggen wat er verkeerd is gegaan. Het moet vreselijk zijn voor zo’n solidair gesloten front ter verantwoording geroepen te worden. Dat zijn ze natuurlijk niet gewend, vier redelijk slimme kerels die niet over zich heen laten lopen.
Hij geeft stotterend toe dat hij maar één keer even heeft gebeld, niet kon wachten en nooit meer wat ondernomen heeft. Hij heeft het zo druk. Ik ben verbijsterd.
“Realiseer je je dat ik alles en alles kwijt ben, stommeling?!” schreeuw ik uit pure wanhoop over zoveel sloomheid en incompetentie. “Kun je je eigenlijk wel voorstellen wat het betekent als je van je zevenenveertigjarig bestaan geen foto meer hebt? Je diploma’s kwijt bent? De herinneringen aan je ouders, lul? Van mijn ouders is alles in Roterdam verbrand bij het bombardement. En als er nog wel iets was, is het wel door bewariërs geroofd, zak.” Hij snapt er geen jota van. “En nu is weer alles in vlammen opgegaan. Beetje te vaak in één familie, vind je niet?” Hij kijkt naar zijn schoenen. Robbie onderdrukt een grijns en voegt er streng aan toe dat als hij zijn beloftes weer niet nakomt, hij weg kan blijven. Dan doen we het zelf wel. Savoy druipt af.
We liggen in tranen dat hij zo stom was om, waar we alle vier bij zaten, toe te geven dat hij had gefaald. Wat een team.
∗
Robbie en Rik hebben elkaar helemaal gevonden. Rik gaat Robbie de beginselen van het computeren bijbrengen en daarna wil Robbie net zo’n cursus volgen als Rik. Hoe Robbie met zijn taalgebruik en gebrek aan manieren ooit bij een helpdesk zou moeten werken, wil ik niet weten. Het wordt me ook duidelijk dat zijn verwijt over mijn geslotenheid van een ongekende brutaliteit was, aangezien hij zelf absoluut niet kan praten. Als hem iets dwars zit, komt het eruit, o zeker. Kanker, tyfus, tering vormen meestal de helft van de woorden in slechts één zin. Het kan niet anders of hij moet mij een walgelijke flikker vinden. Zijn uitlatingen over zeventig procent van de bevolking van onze wijk duiden niet op een erg hoge tolerantiedrempel. Hij begint door zijn gedrag een stempel op de sfeer in huis te drukken die mij niet aanspreekt. Gelukkig is mijn kamer een behoorlijk onderkomen geworden, met een nieuwe televisie en een goede cd-speler. Die heb ik de Stichting gevraagd voor te schieten ‘omdat ik geen zin had om door hun nalatigheid naar een ouwe tweedehands tv te moeten kijken, terwijl mijn splinternieuwe in vlammen is opgegaan’. Zonder blikken of blozen krijg ik het voorschot. Het blijft natuurlijk een lening.
Inmiddels is mijn schuld bij de Stichting opgelopen tot zo’n achtduizend gulden. Voorschotten, de verzorging, eten, drinken, onderdak en noem maar op. Het zal me op dit moment een zorg zijn. Maar terugbetalen moet ik wel, ooit.
∗
Feest! Rik is geslaagd voor zijn examens en het grote geld wacht hem in de krappe markt van iT-jongens. De telefoon gaat onophoudelijk: automatiseringsbedrijven doen de ene wilde aanbieding na de andere. Rik kan niet besluiten, een makke waar niet alleen hij, maar ook zijn omgeving meer en meer last van zal krijgen. Alles wat hij van plan is schuift hij op, tot hij gedwongen wordt een knoop door te hakken. En dan hakt hij natuurlijk mis, of hakt hij helemaal niet en gaat in een hoekje zitten wachten tot de knoop zich vanzelf ontwart. Robbie wil nu toch ook wat aan die automatisering gaan doen en begint op Riks computer wat te klooien. Ik weet door ervaring meer dan hij, maar natuurlijk wil hij van zo’n huisvrouw niks aannemen. Nee, Rik, dat is de held.
Sjors komt vaak met me praten. Over zijn vreselijke oudere broer die hun oude moeder laat barsten en haar geen leuke vriend gunt, terwijl Sjors zelf natuurlijk altijd even bij mama langs gaat. Zo’n goeie band. Waar waren ze dan toen je op straat werd geschopt, Sjors? Zijn gezicht spreekt boekdelen. Leuk om met je te praten, maar je moet natuurlijk niet te kritisch worden, Jacob. Waarom ben je eigenlijk op straat terechtgekomen, Sjors? Nog steeds heeft hij geen duidelijk verhaal, het blijft vaag. Robbie heeft mij tijdens het opknappen van ons huis verteld wat er ongeveer gebeurd is, een aaneenschakeling van pech, bedrijfsongeval, werkloosheid, gebroken relatie en de mij inmiddels bekende spiraal naar beneden. Nooit omhoog, altijd omlaag.
Rik heeft zich vanaf zijn zeventiende opgewerkt tot een succesvol en rijkelijk beloond cameraman. Hij leefde van dag tot dag, gooide met geld, want er was toch genoeg. Het spannende reizen vermoordde zijn privé-leven. Iedere vriendin gaf er de brui aan.
Rik besluit ander werk te gaan doen. En er volgden zeven jaren van avonturen in de horeca, met partners die hem belazerden, veel neuken en nog meer zuipen en snuiven. En iedere keer raakte hij al zijn geld kwijt. Hij gaf het weg of het werd hem wel ontnomen. Echt een seventiessoftie, precies mijn eerste indruk, te goed voor deze wereld. De laatste maat die hem belazerde deed letterlijk de deur dicht en daar stond hij op straat, met een half afgemaakte cursus die af móest, geen huis meer en geen inkomen.
∗
Het leven ziet er nu voor iedereen weer aangenaam uit. Sjors heeft zijn schoonmaakbaantje, Rik kan kiezen en Robbie heeft gemeld ook weer aan de slag te gaan.
Alleen ik heb nog geen plannen. Nog even niets. Het is zomer.