10

Mikami reed van het parkeerterrein af.

Hij was op weg naar zijn leeftijdgenoot Mochizuki. Mochizuki had net als Mikami deel uitgemaakt van het Volgteam en had tijdens het eerste onderzoek van Zes Vier de tweede auto bestuurd. Hij was later op het onderzoekshoofdkwartier blijven werken als lid van het team dat onderzoek deed naar verdachten met schulden. Toen zijn vader drie jaar geleden was ingestort, had hij het korps verlaten en was hij naar zijn geboorteplaats teruggekeerd om het agrarische familiebedrijf over te nemen. Zoals dat ging bij de regionale politie sprak zijn officiële dossier van ‘persoonlijke redenen’. Hoewel zijn vertrek hem niet ontsloeg van zijn geheimhoudingsgelofte, was de kans groot dat hij makkelijker zou praten dan iemand die nog altijd in het korps zat.

Mikami voelde een vage onrust. Misschien kwam het door de naam van Shoko, die zo vaak was opgedoken toen hij in het kantoor de krantenknipsels had doorgenomen. Maar ook zonder die naam werd hij in dit gebied op allerlei manieren aan Zes Vier herinnerd. Hij naderde de afslag naar Aoi-machi. Zijn ogen dwaalden als vanzelf af naar het blauwe billboard naast de boekwinkel. Café Aoi. Het zag er nog precies zo uit als veertien jaar geleden. Het was de eerste halte geweest tijdens de achtervolging van Amamiya’s auto toen hij het losgeld ging afgeven.

Vijf januari. Huize Amamiya.

Mikami had de hele nacht niet geslapen. De ontvoerder had de volgende dag pas na vier uur ’s middags voor de derde keer gebeld. Dat had de politie op het verkeerde been gezet. De kidnapper had niet Amamiya’s huis gebeld maar het kantoor naast de augurkenfabriek en had zo de plaatsbepalings- en opnameapparatuur omzeild. Hij stelde zich voor als Sato en zei dat hij de directeur wilde spreken. De receptioniste, die wist dat hij de hele dag thuis was, had gezegd dat hij er niet was. De ontvoerder had haar gevraagd een bericht door te geven: dat hij het losgeld zou ophalen in Café Aoi in Aoi-machi. Hij zou daar om half vijf zijn.

De stem van de beller kwam overeen met de beschrijving van de stem die Amamiya een dag eerder had gehoord. Een man van in de dertig of veertig, enigszins hees en zonder accent. Omdat ze die dag de telefoon had aangenomen had Motoko Yoshida, Amamiya’s tweeëndertigjarige receptioniste, later naar de stemmen van honderden verdachten moeten luisteren.

Motoko, die niet wist wat er aan de hand was, had de directeur van het bedrijf thuis gebeld om het bericht van de kidnapper door te geven. Shoko’s ouders en ook de politie raakten in paniek. Het was al tien over vier. Ze hadden minder dan twintig minuten. Er stond al een grote koffer met twintig miljoen yen klaar. Om die te kunnen volgen was er een microzendertje in de koffer verstopt. Ze hadden een microfoon ter grootte van een speldenknop onder de kraag van Amamiya’s jasje verborgen. Ook hadden ze hem geïnstrueerd om alles wat de ontvoerder aan de telefoon zou zeggen te herhalen. Maar ze hadden niet genoeg tijd. Ze wisten dat het zelfs als ze zo hard mogelijk zouden rijden dertig minuten zou kosten om vanaf Amamiya’s huis het café te bereiken.

Amamiya was het huis uit gewankeld, had de koffer in zijn Cedric gekwakt en was zo hard hij kon naar de stad gereden. Katsutoshi Matsuoka, de chef van het Volgteam, had zich op de achterbank van de auto onder een deken verstopt, voorbereid op alles wat er maar kon gebeuren.

De vier andere leden van het Volgteam verdeelden zich over twee auto’s en volgden de Cedric op een afstand van ongeveer tien meter. Mikami zat op de passagiersstoel van Volgauto 1. Het signaal van het kleine microfoontje in Amamiya’s jasje was zwak. In een bebouwd gebied had het een bereik van slechts enkele tientallen meters. Het was Mikami’s taak om naar de door Amamiya herhaalde instructies van de kidnapper te luisteren en de details met behulp van de in de auto geïnstalleerde radio aan het hoofdkwartier door te geven.

Ze waren om zes minuten over half vijf, slechts zes minuten te laat, bij Café Aoi gearriveerd. Amamiya was naar binnen gehold. Daar stond de eigenaar zijn klanten af te speuren. Hij had een roze telefoon in zijn hand en riep Amamiya’s naam. Dat ben ik! Zijn stem was gespannen. Hij pakte de telefoon. Ook Minako was in het café; ze zat met een rechercheur een paar meter verderop bij het raam. Verschillende vrouwelijke agenten die met het werk waren opgehouden om binnen het korps te trouwen, waren opgeroepen om als onderdeel van het undercoverteam aan het onderzoek mee te werken door de helft van een stel te spelen. Minako had die ochtend sinds zonsopgang in een vergaderzaal in het Prefecturale Hoofdkwartier gezeten. Zodra de details over de plek van de overdracht bekend waren geworden, was ze met de rechercheur die haar echtgenoot speelde met grote haast vertrokken. Ze hadden zich luttele minuten voor Amamiya’s komst in het café geïnstalleerd. Ze had hem uiteindelijk minder dan tien seconden vanuit een ooghoek gezien. Zodra hij had opgehangen, haastte Amamiya zich weer het café uit.

Zoals verwacht liet de ontvoerder hem van de ene plek naar de andere rijden. Hij gaf Amamiya een reeks tijden en plaatsen om hem op de weg te houden. Eerst droeg de kidnapper hem op de snelweg in noordelijke richting te volgen. Fruithandel De Vier Seizoenen. Mahjongsalon Atari. Met zijn volgende bestemming – Café Cherry – begaf hij zich in het stadsdistrict Yasugi. Vervolgens moest hij na een kilometer bij de stoplichten rechtsaf om de gemeenteweg te volgen naar Haarsalon Ai’ai. Daarna was hij links afgeslagen om over de snelweg in noordelijke richting te gaan.

Nadat hij Yasugi had verlaten, betrad hij het plattelandsdistrict Ozatomura om niet lang daarna te stoppen bij Furusato, een groothandelaar in levensmiddelen. Toen, na nog eens vijf kilometer, naar grillrestaurant Ozato. En naar Miyasaka, een winkel in origamibenodigdheden.

Ze waren inmiddels in de bergen. Amamiya reed maar door, langs de rivier Futago, die langs een steile weg omhoogkronkelde, die zo smal was dat auto’s elkaar amper konden inhalen. Het werd al bijna donker. Het was al na zessen. Op dat moment kwam de opdracht dat Volgauto 2 de achtervolging moest staken. Dezelfde instructie werd gegeven aan de vijf auto’s van het interceptieteam, die op bepaalde gedeelten van de staatsweg en de snelweg aan de achtervolging hadden deelgenomen.

Niemand wist op dat moment of Shoko nog leefde. Niemand wist of de ontvoerder alleen werkte of deel uitmaakte van een groep. Ze konden niet het risico nemen dat de ontvoerder een rij van zeven of acht auto’s zou zien op een bergweg waar doorgaans amper verkeer was. Volgauto 1, waarin Mikami de radio bemande, was het enige voertuig dat nog de Cedric van Amamiya volgde, inmiddels op een iets grotere afstand. Mikami zette zijn stoel zo laag mogelijk om niet te kunnen worden waargenomen.

Lange tijd reden ze over de ongelijke wegen. De laatste plek die de ontvoerder doorgaf was Ikkyu, een vissershut niet ver van de berg Neyuki aan de grens van de prefectuur. Amamiya was aan het eind van zijn Latijn. Hij strompelde naar de telefoon in de hut. Opnieuw gaf de ontvoerder hem instructies.

‘Ongeveer een halve kilometer terug bent u een brug overgestoken. Aan een van de lichten daar zit een plastic koord. Gooi op dat punt de koffer in de rivier. Doe het binnen vijf minuten als u waarde hecht aan het leven van uw dochter.’

Op dat moment werd duidelijk waarom de ontvoerder om een bovenmaatse koffer had gevraagd. Hij wilde de koffer als vlot gebruiken. Dat lukte alleen als hij erop kon vertrouwen dat de koffer zou blijven drijven.

Amamiya had de instructies gevolgd. Op het parkeerterrein had hij zijn auto gekeerd en was teruggereden naar de Kotohirabrug. De brug leek te groots voor zijn locatie, iets wat in dunbevolkte gebieden vaker voorkwam. Aan een van de kwiklantaarns aan de rechterkant, waar je stroomafwaarts keek, was een plastic koord bevestigd. Amamiya aarzelde niet en smeet de koffer over de brug de zeven meter lager gelegen rivier in. De koffer zakte even onder water, kwam weer aan de oppervlakte, dreef met de stroming mee en was binnen enkele seconden uit het zicht verdwenen. Het was nu na zevenen. Achter de drempel van de lichten maakte de gelijkmatige duisternis het onmogelijk om nog het onderscheid te maken tussen de rivier, de rotsen en de hemel.

Er was geen vaststaand punt van overdracht meer. Het kon overal langs de tien kilometer lange rivier zijn, in het pikdonker, tot aan de stuwdam aan het einde van de rivier. Het hoofdkwartier liet er geen gras over groeien en stuurde een groot aantal agenten op pad om de oevers uit te kammen. Ze wisten dat de ontvoerder zich ergens in de buurt verborgen moest houden. Maar het was nog altijd niet duidelijk waar Shoko was en hoe het met haar ging, dus ze konden niet gebruikmaken van schijnwerpers of fakkels. Bovendien moesten ze het lawaai vermijden dat gepaard zou gaan met de komst van voertuigen en rechercheurs naar de weg langs de rivier.

De zoekdetachementen spraken af dat ze zich zouden verzamelen bij de monding van de rivier, bij de zuidgrens van Ozatomura, en dat ze rustig langs de oever van de rivier naar het noorden zouden trekken. Maar ze konden zich in de duisternis alleen door hun instincten laten leiden en de zoektocht verliep stroef.

Op het onderzoekshoofdkwartier waren ze te optimistisch. Ze hadden aangenomen dat de ontvoerder net als de groepen zoekende agenten geen fakkel zou gebruiken en dat het hem dus niet zou lukken de koffer, die in het donker stroomafwaarts dreef, te vinden en uit het water te vissen.

Ze hadden ook op hun technologie vertrouwd. De in de koffer verborgen microzender functioneerde nog. De ontvanger in het mobiele commandovoertuig liet een constante groene puls zien die zich geleidelijk naar het zuiden bewoog.

Op dat moment was de vergissing die ze hadden gemaakt nog niet tot hen doorgedrongen.

Niet meer dan driehonderd meter ten noorden van de plek waar de koffer in de rivier was gegooid bevond zich niet ver van de rechteroever een rotsformatie die plaatselijk bekendstond als de Drakenholte. Onder het wateroppervlak bevond zich een grot met een diameter van drie meter. Je kon hier bij de rechteroever onder water worden gezogen. De plaatselijke bevolking kende de gevaren van die plek, die ook bekend was bij kanoërs en rafters.

De aanwezigheid van de Drakenholte was de reden waarom de ontvoerder Amamiya de opdracht had gegeven de koffer in het water te gooien bij de lantaarn aan de rechterkant. Toen leden van het onderzoeksteam later onder dezelfde omstandigheden hun theorie testten, was de koffer bij negen van de tien pogingen in de holte gezogen.

De ontvoerder had vlak bij de holte gewacht om de koffer op te pikken. Hij haalde het geld eruit en gooide de koffer een eindje verderop weer in de rivier. De microzenders waren destijds niet nauwkeurig genoeg om het oponthoud te registreren als iets anders dan een technische onvolkomenheid.

Nadat hij zich het losgeld had toegeëigend moest de ontvoerder bij de rivier zijn weggegaan en zich in de bergen hebben teruggetrokken om later af te dalen naar een nabijgelegen dorpje. Een andere mogelijkheid was dat hij de berg had beklommen en naar de naburige prefectuur was gevlucht. Omdat de lege koffer nog altijd in de rivier dobberde, had hij de tijd om weg te komen. De koffer was verder gedreven langs Ozatomura en Yasugi en bleef aan de noordkant van Stad D eindelijk hangen in een fuik waar hij om zeven uur de volgende ochtend vlak voor zonsopgang tot stilstand kwam.

Maar nog altijd kon de politie niets doen. Zolang de kans dat de ontvoerder zou opduiken om de koffer te halen groter was dan nul konden ze niets doen behalve op veilige afstand blijven en de situatie met verrekijkers in de gaten houden. Dat duurde voort tot de eigenaar van de fuik vroeg in de middag verscheen en de koffer verwijderde. Het slapeloze spel van kat en muis had twintig uur geduurd. Keizer Showa was dood. Veel rechercheurs, onder wie Mikami, hoorden het nieuws pas laat in de middag.

Het onderzoek eindigde met de slechtst denkbare uitkomst.

Op 10 januari, drie dagen nadat de koffer uit het water was gehaald, werd het ontzielde lichaam van Shoko Amamiya gevonden in een autokerkhof in de wijk Satamachi. Een schroothandelaar had de achterbak van een roestige auto geopend toen hij een aantal zwerfhonden in de buurt van die auto hoorde janken. Het lichaam verkeerde in een deerniswekkende toestand. De handen van het meisje waren met geweld achter haar lichaam gebonden met een waslijn. Haar mond en ogen waren met tape afgeplakt. Op haar gezwollen keel zaten donkere paarse striemen, vermoedelijk van een touw.

De eerste dagen van Heisei werden gebrandmerkt door vernederingen. Naast de woede die de politie jegens de ontvoerder koesterde, heerste het gevoel dat de laatste dagen van het Showatijdperk waren gestolen. Het viel hun zwaar om Heisei met open vizier tegemoet te treden. De eindeloze herhalingen op televisie van de begrafenisstoet van keizer Showa leek de sombere gemoedstoestand te symboliseren van de politiemensen die betrokken waren bij ontvoeringszaak Zes Vier.

Mikami sloeg af naar rechts.

Een eindje verderop zouden de gemeenteweg en het billboard voor kapsalon Ai’ai in zicht komen. Er drong zich een beeld aan Mikami op: Amamiya’s gezicht. De Kotohirabrug, bleek, nevelig in het felle licht van de kwiklantaarns. Hij had in de blik op het gezicht van Amamiya geen wanhoop gezien. Hij leek enige hoop niet te kunnen onderdrukken. Hij had het losgeld afgeleverd. Zijn dochter zou naar huis komen. Hij had de indruk gemaakt van een man die probeerde zichzelf ervan te overtuigen dat het waar was.

Eerder die middag had hij er anders uitgezien.

In zijn gelaatsuitdrukking was geen spoortje hoop te vinden. Hij leek in niets meer te geloven. Amamiya was niet een man van wie een idee of een emotie was gestolen. Hij had verloren wat hij meer dan wat dan ook koesterde. Het onderscheid tussen Showa en Heisei betekende niets voor hem. Het was zijn noodlot om door een wereld te dolen waarin zijn dochter niet bestond.

Mikami drukte het gaspedaal in.

Ayumi leeft nog.

Amamiya vervaagde enigszins.

Achter een pas aangelegde woonwijk en een oud boerendorpje zag Mikami de plastic broeikassen glinsteren in de zon.