29
Op de radio begon het nieuws van zeven uur.
De lichten leken eindeloos lang op rood te staan. Een krachtige gloed straalde uit het raam van een gebouw, zo te zien een particuliere school. Groepen mensen golfden naar buiten. Marineblauwe duffelse jassen. Geruite sjaals. Roze wollen handschoenen. Twee schoolmeisjes fietsten langs, eerst de ene, toen de andere, allebei gekleed in het soort winterkledij dat ook Ayumi zou kunnen dragen.
Ze zei dat het was alsof Ayumi afscheid nam.
Mikami was op weg naar huis. Hij had het briefje afgegeven aan Hiyoshi’s moeder. Hij had zichzelf voorgehouden dat hij de rest van zijn werk ook thuis telefonisch kon afhandelen.
Minako had gekookte vis en augurken klaargezet. Dat was snel. ‘Ja, het ging sneller dan verwacht. Ik zal iets voor je opwarmen.’
Ze klonk energiek en was spraakzamer dan normaal. Ze deed zichtbaar haar best. Mikami had niet veel trek. Er lag meer op zijn maag dan alleen de gebakken rijst. Maar hij complimenteerde haar enthousiast over de geur van het eten. Minako in een goed humeur zien was alsof je de zon door een wolkendek zag. Hij ontdekte al snel de reden.
‘Mizuki zei dat je op bezoek was geweest?’ Ze sneed het onderwerp aan toen hij net zat te eten.
‘Heb je haar gebeld?’
‘Zij belde mij eerder op de avond.’
Mikami had bijna hardop gevloekt. Godvergeten roddeltante. ‘Ik was er even om haar iets te vragen.’
‘Ze vond dat je een overspannen indruk maakte.’
Mikami lachte. ‘Ze overdrijft weer eens. Ik moet nog altijd wennen bij Mediarelaties. Meer is het niet.’
‘Was het beter geweest als je rechercheur was gebleven?’
‘Dat is moeilijk te zeggen. Het is fysiek minder zwaar.’
‘Ja, maar psychologisch…’
‘Klopt, daar heb ik het moeilijk mee. Maar het wordt natuurlijk nooit een dolle boel, niet zolang ik in het korps blijf.’ Hij zei het met een glimlach, maar Minako zuchtte zacht.
‘Maar hoewel je bij Administratieve Zaken zit, laten ze je aan de ontvoering van Shoko werken.’
‘Zei Mizuki dat?’
‘Doe niet zo mal, schat. Je zei het zelf. Je zei dat een belangrijk iemand uit Tokio op bezoek kwam en dat je Amamiya moest spreken.’
Mikami tikte met zijn eetstokjes. Hij sprak al zo lang om de stilte te vullen dat het makkelijk was om te vergeten wat hij had gezegd.
‘Gaat het niet goed?’
‘Nee, het gaat niet zoals ik zou willen. Amamiya wil geen toestemming geven voor het bezoek van de commissaris.’
‘De commissaris is jullie bezoeker?’ Minako staarde hem zo verbijsterd aan dat Mikami even de kluts kwijt was.
‘Het is maar een gril van zo’n man. Alsof hij een museum bezoekt.’
‘Maar waarom…?’
‘Wat?’
‘Amamiya. Waarom werkt hij niet mee?’
‘Waarschijnlijk omdat we de ontvoerder niet hebben gevonden. Van zoiets zou iedereen zich tegen de politie keren.’
‘En jij moet hem overhalen?’
Minako’s blik verhardde zich. De commissaris-generaal van de Nationale Politiedienst. Ze had zelf bij het korps gezeten en begreep het gewicht van die titel.
‘Dat ga ik zeker proberen. Als het niet lukt, dan niet. De commissaris kan nog altijd de plaats van de ontvoering bezoeken. Zo erg is dat niet.’
‘Maar…’
‘Het komt goed. Maak je geen zorgen.’
‘Mizuki zei het, weet je.’ Ze sprak op een toon alsof ze iets opbiechtte.
‘Wat zei ze?’
‘Dat ze kon zien hoe uitgeput je was. Maar dat ik de enige was die kon zeggen of het slecht met je gaat.’
‘Nieuwsgierige bemoeial... ze denkt dat ze alles weet.’
Mikami gebruikte grove woorden om zijn irritatie te maskeren. Maar hij meende Mizuki’s bedoelingen te begrijpen. Minako was er slecht aan toe en richtte zich op slechts één ding. Mizuki had haar bij de schouders gegrepen om haar door elkaar te schudden. Ze had besloten dat het goed voor Minako zou zijn om zich zorgen te maken over haar man. Het was een onprettige gedachte dat iemand met hun huwelijk zat te rommelen, maar Mikami voelde ook dankbaarheid. Dat kwam vanzelf toen hij Minako die avond zag. Haar ogen bleven gefocust en zochten niet telkens de grond.
Dat was zijn belangrijkste reden om het onderwerp aan te snijden.
‘Ik hoorde het pas vandaag, maar ze schijnen bij Mizuki ook zo’n telefoontje te hebben gehad.’
‘Wat voor een telefoontje?’
‘Zo’n zwijgend telefoontje.’
Een spiertje in Minako’s wang spande zich aan. ‘O ja?’
‘Ja. In dezelfde periode als wij.’
Mikami probeerde rustig te spreken, maar zijn monotone stem leek de spanning in de kamer te verhogen.
‘Hoeveel?’
‘Eentje maar.’
‘Aha.’
Minako zweeg. Haar reactie liet zich moeilijk lezen. Had ze de informatie als irrelevant afgedaan? Of was ze bang dat er een verband bestond? Mikami had haar afhankelijk van haar reactie ook willen vertellen over de twee telefoontjes naar het ouderlijk huis van Mikumo, maar dat vond hij nu te wreed.
‘De telefoontjes naar ons, dat was Ayumi. Dat moet wel: ze belde drie keer.’
Mikami kon zich niet inhouden en probeerde haar te troosten. Onmiddellijk vervloekte hij zich daarom. Kon hij het er niet gewoon bij laten? Wat was het nut van zijn poging om te praten als hij de conversatie vervolgens weer naar het beginpunt liet terugkeren?
‘Maar…’
Je weet maar nooit. Misschien was het iemand die een grap wilde uithalen.
De woorden kwamen tot aan het puntje van zijn tong. Maar hij kreeg ze niet hardop over zijn lippen. Dat werd onmogelijk zodra hij zich Minako’s reactie voorstelde, de blik op haar gezicht. Bovendien kon hij die woorden zelf moeilijk accepteren. Sommige mensen hadden zwijgende telefoontjes ontvangen. Meer was er niet aan de hand. Het was niets om lang bij stil te staan. Het was pure speculatie om je af te vragen of Ayumi had gebeld of de een of andere grapjas. En dus moesten ze geloven in het beste scenario. Zodra ze ophielden te geloven, zouden ze de helderheid verliezen.
Maar dan nog…
Om te voorkomen dat Minako’s verbeeldingskracht met haar aan de haal zou gaan, moest hij ook Ayumi’s zwijgen tijdens de telefoontjes bespreken. Hij moest een reden bedenken die niet ‘afscheid nemen’ was. Een zwijgend vaarwel. Hij had behoefte aan een verhaal, iets waarmee hij Minako duidelijk kon maken dat haar angst ingebeeld was.
‘Ze moet bang zijn geweest dat ik tegen haar zou schreeuwen. Anders had ze niet opgehangen zonder te zeggen wat ze wilde zeggen.’
De woorden klonken geforceerd. Minako keek hem boos aan. Ze dacht ongetwijfeld aan Ayumi’s stilzwijgen en vroeg zich af waarom Mikami erover was begonnen.
‘Maar ze kreeg de helft van wat ze wilde. Ze wilde onze stemmen horen. Eerst die van jou, toen die van mij. Dat was denk ik waarom ze belde.’
‘In jouw geval misschien,’ zei Minako klaaglijk.
‘Waarom denk je dat?’
‘Ik nam de eerste twee keren op. Toch belde ze nog een derde keer. Het was jouw stem die ze wilde horen.’
‘Onzin. Ik denk dat ze het heerlijk vond om jouw stem twee keer te horen.’
‘Nee, je hebt het mis.’ Haar mond trilde. ‘Mijn stem liet haar koud, en ze had niets te zeggen. Als ze iets had willen zeggen…’
‘Zo is het genoeg.’ Mikami verhief zijn stem en ging snel verder. ‘Luister… doe dit niet. We hebben er niets aan als we onze hoop verliezen. Toch?’
Minako boog haar hoofd. Even leek het erop alsof ze naar de grond zou blijven staren.
‘Het was absoluut Ayumi. Zij was het die belde. Ik heb soms ook mijn twijfels, maar die mogen we soms voelen. Ze is ergens en ze maakt het goed. En als het goed met haar gaat, als ze gezond is, zijn die telefoontjes niet zo belangrijk.’ Hij deed zijn best om zelfverzekerd te klinken.
‘Ja, dat zal wel.’ Minako keek op. Ze probeerde te glimlachen.
‘Het komt echt weer goed.’
Hij had dit amper om haar gerust te stellen gezegd of de telefoon ging. Minako leek in de lucht te zweven, tussen grond en plafond. Als het van het werk was geweest, zou de interne lijn in de gang zijn overgegaan.
‘Blijf maar zitten. Ik neem wel op,’ zei Mikami zacht.
Hij boog zich over het lage tafeltje om op het display te kijken. Het was een plaatselijk nummer dat hij niet herkende. Hij nam op zonder zich te haasten, want hij wilde Minako niet laten zien dat hij gespannen was. Hij bracht de telefoon naar zijn oor en hoorde een bekende stem.
‘Hallo. Spreek ik met Mikami?’
Het was Ishii. Mikami moest de aandrang onderdrukken om tegen hem te schreeuwen. Waarom had hij Mikami’s werknummer niet gebruikt?
‘Wat is er?’ vroeg Mikami zonder plichtplegingen.
‘Ik vroeg me alleen af hoe het gaat. Met Amamiya.’
‘Daar was ik net mee bezig.’
‘Thuis?’
Zijn scherpe toon ging verder dan sarcasme. Nadat hij zich de vorige dag compleet ondergeschikt had gemaakt aan Akama, had Ishii Mikami agressief toegefluisterd. ‘Denk maar niet dat ik met u ten onder ga, Mikami.’
‘Blijf even hangen.’
Hij fluisterde tegen Minako dat het Ishii was en liep met de telefoon de gang in. Dat viel hem zwaar. Wat moest Minako wel denken? Was het hem gelukt haar met zijn woorden te troosten, al was het maar een beetje?
Het was ijskoud in de slaapkamer.
‘Sorry. Ik heb iets gevonden wat ik denk te kunnen gebruiken om Amamiya over te halen. Ik ga nogmaals bij hem op bezoek, waarschijnlijk morgen.’
‘Dus u heeft het nog niet geregeld.’
Dat zei ik toch net?
‘Dit is allesbehalve acceptabel, Mikami.’
‘Ik zal mijn best doen.’
Hij zette de elektrische kachel aan. Hij besloot dat het beter was om niet meteen terug te keren naar de woonkamer en ging zitten. Hij wilde hoe dan ook nog vanavond Urushibara bellen. Hij wilde het gesprek met Ishii snel beëindigen, maar de chef bleek niet alleen te hebben gebeld om hem te honen.
‘Dat rondetafelgesprek van maandag. U bent toch van plan uw excuses te maken voor de problemen rond het anonimiteitsvraagstuk?’
‘Mij is verteld dat ik moet doornemen wat er is gebeurd en juist geen verontschuldiging aan te bieden.’
‘Dat komt op hetzelfde neer.’ Ishii klonk onkarakteristiek fel. ‘Ik ga straks mensen bellen om ze uit te nodigen, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat alleen excuses niet genoeg zullen zijn. Dat we waarschijnlijk nog een handreiking moeten doen. Hoe dit ook afloopt, het is van cruciaal belang dat we de pers ervan overtuigen dat ze hun boycot van het bezoek van de commissaris moeten intrekken.’
‘Oké. Wat bedoelt u met die handreiking?’
‘In een notendop: een uitbreiding van de diensten die Mediarelaties verleent. We moeten de pers informatie sturen over nieuwe zaken, zelfs ’s avonds laat en op vrije dagen. De verslaggevers individueel mailen, als ze daarvoor voelen. Dat soort dingen.’
Mikami snoof luid. Hij wist dat verschillende hoofdkwartieren in andere prefecturen nu spoedbulletins gebruikten, maar dat gebeurde alleen als Mediarelaties voldoende bemand was. Het systeem ging de mogelijkheden van een afdeling met vier man personeel ver te boven.
Bovendien…
‘En dit is uw idee?’
Akama zou nooit met een dergelijk voorstel komen. Het aanbieden van extra diensten was niets anders dan excuses maken aan de Persclub.
‘Nee, van Shirota.’
‘Shirota van Administratieve Zaken?’
Die naam kwam als een verrassing. Officieel was Shirota de hoogste divisiechef bij Administratieve Zaken, maar zijn gezag strekte zich niet uit tot zaken waarbij het Secretariaat betrokken was.
‘Hij zal bij de bijeenkomst aanwezig zijn en heeft me laten weten dat de kwestie hem zorgen baart. Hij is zich bewust van onze problemen.’
‘Ik denk eerlijk gezegd niet dat de pers zal inbinden, zelfs met deze onmiskenbare concessies.’
‘Misschien niet de verslaggevers, dat geef ik toe. Maar hun bazen zijn veel minder geagiteerd dan de mannen in de frontlinie. Dit soort steggelen werkt. Het streelt hun ego’s.’
‘Kunnen we de bijeenkomst niet vervroegen? Zou dat de pers niet duidelijk maken dat we de kwestie serieus nemen?’
‘U begrijpt het niet, hè? Als we de datum vervroegen, zullen ze meer verwachten. Dan willen ze excuses of op zijn minst een of ander compromis. In plaats daarvan geven we ze een cadeau om mee te nemen naar huis.’
Mikami moest een zucht onderdrukken.
‘Uw voorstel gaat te ver. Als we ze individuele mails gaan sturen, worden de verslaggevers nog luier dan ze al zijn. Dan hoeven ze ons niet meer te bellen voor verhalen, laat staan dat ze helemaal naar het bureau hoeven komen.’
‘Zou kunnen, maar wat kan het ons schelen als ze lui worden?’
‘Ik heb meer mensen nodig als u verwacht dat we ’s avonds en op vrije dagen diensten draaien. Dat lukt me in geen geval met de middelen die ik nu tot mijn beschikking heb.’
Mikami had gehoopt dat hij het gesprek daarmee kon beëindigen, maar het leidde slechts tot meer hoon van Ishii.
‘Dat klinkt niet als iets wat een in het vak geknede rechercheur zou zeggen. Jullie vechten toch altijd door tot het bittere einde, zelfs als jullie weten dat de nederlaag onvermijdelijk is?’
Alsof u daar godverdomme iets van zou weten.
‘Heeft u Akama’s toestemming hiervoor?’ Ishii zweeg. Hij had niet met zijn baas overlegd. ‘Blijkbaar niet. Hij zou nooit instemmen met zo’n zwaktebod,’ zei Mikami. Hij gebruikte Akama om de genadeklap uit te delen. Het voelde achterbaks aan, alsof je in de verhoorkamer over familie begon.
Maar toch…
‘Het komt wel goed. Dat is juist waarom ik eerst de kranten wil bellen. Ik licht ze telefonisch in over de nieuwe diensten. Dan kunt u er tijdens de bijeenkomst vaag over blijven. Zeg iets in de trant van: “We blijven ons best doen om de kwaliteit van ons werk te verbeteren.” Dat tolereert Akama wel. En mocht hij toch boos worden, dan zegt u gewoon dat het loze beloften waren.’
‘Loze beloften?’
Stelde hij nu voor dat ze iets zouden zeggen om er geen vervolg aan te geven?
‘Shirota denkt dat Akama het door de vingers zou zien.’
Hij was zo slim geweest zich van Shirota’s steun te verzekeren. Het had zijn tol geëist dat hij zich aan Akama ondergeschikt had moeten maken. Hij had zich ingedekt uit angst dat hij Akama’s vertrouwen had verspeeld. Of dat, of hij plande goed vooruit. Akama zou vroeg of laat naar Tokio terugkeren, maar Shirota was in de omgeving geboren en getogen en zou tot zijn pensioen een prominente rol spelen in Prefectuur D.
‘We hoeven alleen de bijeenkomst te overleven. Zelfs als we niet wegkomen met niets doen, leggen we ons alleen vast op een verbale belofte. Die nieuwe diensten kunnen we stukje bij beetje uitrollen.’
Mikami zag niet in waarom hij nog zou antwoorden. Hij was genoodzaakt om eens te meer met Ishii in zee te gaan. Door zijn woede heen voelde hij een golf van zelfhaat.
‘Zo gaan we het dus doen. Ik reken op u, Mikami.’
Geen antwoord.
‘Mikami, bent u daar nog?’
Opnieuw stilte.
‘Luister. Ik ben ervan overtuigd dat u ook inziet dat we met betrekking tot de anonimiteitskwestie terrein verliezen. Als we dat niet voor het bezoek van de commissaris hebben geregeld, kunnen we allebei…’
‘Ik moet u iets vragen,’ zei Mikami. Hij was tot een besluit gekomen. Zijn belangrijkste probleem had niets te maken met het rondetafelgesprek.
‘Ha, u bent er dus nog.’
‘Futawatari, van Administratieve Zaken, hij gedraagt zich vreemd. Heeft u enig idee wat hij aan het doen is?’
‘Hij gedraagt zich vreemd? Daar heb ik niets van gemerkt. Hoe dan?’
‘Hij stelt vragen over de ontvoering van Shoko.’
‘Hij doet wat? Ik begrijp niet wat hij daarmee te maken heeft.’
Daarom vraag ik het.
‘Weet u misschien of hij volgens onze bevelen opereert?’
‘Onze bevelen?’
‘Ik vraag u of hij instructies van Akama opvolgt.’
‘Ik kan me absoluut niet voorstellen dat hij zoiets doet. Hij heeft zijn handen vol met de bouw van het nieuwe hoofdkwartier.’
‘Hij voert iets in zijn schild, dat is wel zeker. Waarom dacht u anders dat Criminele Recherche een muur heeft opgetrokken? Omdat onze topman in Zes Vier aan het spitten is.’
‘U bent de eerste die me dit vertelt. Ik had er nog niets over gehoord.’
Hij stond op het punt de wijk te nemen.
‘En Shirota? Heeft u hem iets zien doen wat merkwaardig op u overkwam?’
‘Nee, niets… Denkt u dat hij Futawatari aan het werk heeft gezet?’
‘Dat hangt ervan af of u hem in verband kan brengen met Akama en Futawatari.’
‘Als hij dacht dat het gevaarlijk was, zou Shirota vermoedelijk de andere kant op kijken. Hij heeft er een uitgesproken hekel aan om de verantwoordelijkheid voor dingen te nemen.’
Hoor nou wie het zegt, dacht Mikami.
‘Maar als het u dwarszit, waarom vraagt u het dan niet rechtstreeks aan Futawatari? U bent tegelijk bij het korps gekomen. En deed u op de middelbare school niet allebei aan kendo? U heeft sindsdien natuurlijk niet veel meer met elkaar te maken gehad omdat u in verschillende secties werkte. Maar u kunt gewoon bij hem langsgaan om het hem te vragen.’
‘Dat is precies wat ik van plan ben te doen.’
Mikami hing op. Het duurde even voor zijn irritatie was afgenomen. Hij had een gespannen gevoel overgehouden aan Ishii’s stroom holle, onoprechte woorden. Ik was gewoon blij. Het was de eerste keer dat iemand hier me voor iets bedankte. De stem van het meisje echode als iets uit een ander tijdperk. Woorden bereiken mensen. Mikami besloot dat hij een idioot was omdat hij het ook maar een moment had geloofd. Omdat hij een boodschap had achtergelaten voor Hiyoshi. Met wat voor woorden kon je iemand bereiken die al veertien jaar in een zelfverkozen isolement leefde, iemand die alle kanalen met de buitenwereld had afgesloten?
Mikami sprong overeind en liep terug door de gang. Hij pakte de interne telefoon en liep weer de slaapkamer in. Met zijn vrije hand trok hij het koord achter zich aan. Bureau Q, Urushibara’s thuisbasis. Hij kende het nummer. Mikami wilde iets doen wat alleen telefonisch kon. Hij zou een verrassingsaanval ondernemen. Hij zou de boel opjutten en Urushibara manipuleren om hem de waarheid te ontlokken. De man was inmiddels commandant en zat achter een bureau, maar hij was een getalenteerd rechercheur geweest met een uitzonderlijke intuïtie. Als Mikami hem met open vizier tegemoet trad, zou Urushibara met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid inzien dat Mikami geen troeven in handen had.
Misschien zou het telefonisch wel lukken…
Mikami keek op de wekker. Kwart over acht. Het perfecte moment. Urushibara zou hebben gegeten en gebaad en zou het de rest van de avond rustig aan doen. Mikami pakte de telefoon en belde Urushibara’s privénummer. Hij slikte een mond vol speeksel weg.
Na drie keer overgaan werd er opgenomen: Urushibara. Zijn stem schoot een octaaf omhoog toen Mikami zijn naam noemde.
‘Mikami. Dat is lang geleden.’
‘Inderdaad.’
‘Is het leven u gunstig gezind geweest? Geniet u nog altijd van Minako?’
Een openingssalvo. Hij wilde laten zien dat hij nog altijd de oude Urushibara was terwijl hij koortsachtig probeerde vast te stellen waarom Mikami belde.
‘Hoe maakt u het?’
‘Lang niet slecht. Het is vrij ontspannen hier. Ik laat anderen het werk voor me doen.’
‘Klinkt heerlijk. Bel me maar eens. Ik zou dolblij zijn met een baan als hoofdrechercheur.’
‘Haha. Daar zou ik vast over nadenken als ik dacht dat u het meende. Maar waaraan dank ik uw plotselinge telefoontje? Heeft iemand een persbulletin verneukt?’
‘Nee, dat is het niet. Ik wil u iets vragen.’
‘O. Nou, voor de draad ermee.’
‘Ik heb Hiyoshi vandaag gesproken,’ zei hij. Hij probeerde het simpel te houden en was alert op Urushibara’s reactie.
‘Hiyoshi…?’
‘Koichiro Hiyoshi, die vroeger bij Forensische Dienst werkte. De man die in de fout ging tijdens Zes Vier en later uit het korps is gestapt.’
Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn. Maar toen Urushibara weer sprak, was hij totaal niet uit het veld geslagen. ‘Ja, ik herinner me iemand met die naam. Wat was ook weer die fout die hij maakte?’
Nu was het Mikami die even niets kon zeggen. Urushibara was totaal niet geschrokken van de leugen dat hij Hiyoshi had ontmoet. Hij was zelfs in de tegenaanval gegaan door naar Hiyoshi’s blunder te vragen. Het was duidelijk dat Urushibara’s wapenrusting nog geen roestplekken vertoonde.
Mikami ging niettemin verder.
‘Het gebeurde nadat uw eenheid in het huis van Amamiya was gearriveerd. Hij was verantwoordelijk voor het opnemen van de telefoontjes.’
‘En?’
‘Hij maakte een fatale fout.’
‘Eh… en?’
‘U schreeuwde tegen hem, noemde hem incompetent. Niet lang daarna heeft hij het korps verlaten.’
‘En?’
Urushibara probeerde het ritme van het gesprek te bepalen door niet te reageren en het verhaal te laten voortduren. Dat was een geliefde techniek onder rechercheurs.
‘Het heeft hem gesloopt. Sinds zijn vertrek bij Forensische Dienst heeft hij veertien jaar alleen in zijn kamer doorgebracht. Maar ik neem aan dat u dat allemaal weet?’
‘Eh… en?’
‘Ik heb tegen hem gezegd dat ik bereid was naar alles te luisteren wat hij wilde zeggen of over klagen of opbiechten.’
‘Aha… en?’
Hij wilde aftasten wat Mikami wist. Het werd lastig. Als Mikami te ver ging, als het hem niet lukte de leugens met voldoende waarheid te temperen, zou Urushibara hem doodleuk uitlachen met dat hoge gekakel van hem.
‘Hij klampte zich huilend vast aan zijn opnameapparatuur. Terwijl meneer en mevrouw Amamiya gewoon in de kamer waren.’
Het was te laat om nog een andere koers te kiezen. Hij hoorde een rustige ademhaling. Daarna leek Urushibara’s stem opeens dichterbij.
‘En? Heeft Hiyoshi iets bekend?’
Mikami sloeg zijn hand voor zijn mond. Kon hij het zichzelf laten zeggen? Hij probeerde de stilte te laten bluffen, maar Urushibara doorzag zijn plan.
‘Hoor eens, Mikami, ik heb geen idee waar u naartoe wilt. Wat was verdomme die blunder waar u het steeds over hebt? En dat ik hem incompetent zou hebben genoemd? Daar kan ik me absoluut niets van herinneren.’ Zijn toon maakte duidelijk dat hij wist dat hij aan de winnende hand was. ‘Hoe komt u aan al die valse beschuldigingen? En waarom gedraagt u zich alsof u voor Interne Zaken werkt? Bestaat Mediarelaties niet juist om de pers een eerlijk en correct beeld van ons te geven?’
‘Die beschuldigingen zijn naar mijn mening niet vals.’
‘Dat zijn ze wel degelijk, dat garandeer ik u. Wie heeft u al die onzin toegespeeld?’
‘Het stond in de Koda-memo,’ zei Mikami. Hij zette alles in.
‘De wat…?’
Zijn stem leek in nevelen gehuld. Mikami vermoedde dat hij hem zijn eerste authentieke reactie had ontlokt.
Maar…
‘Ik begrijp het. U en Futawatari werken samen.’
Het voelde als een stomp tegen zijn neus.
‘Hij verscheen gisteren op het bureau. Had niet eens een afspraak gemaakt. Hij zei dat hij wilde weten wat ik hem kon vertellen over die zogeheten Koda-memo.’
Futawatari was hem opnieuw te snel af geweest.
Mikami voelde zijn hele lichaam warm aanlopen. Hij had een verrassingsaanval willen uitvoeren, de genadeklap willen uitdelen. Maar zijn plan was al mislukt voor hij de telefoon had gepakt. Futawatari’s rechtstreekse benadering had Urushibara de gelegenheid gegeven zich voor te bereiden. Urushibara was op zijn hoede geweest zodra hij Mikami’s stem hoorde. Hij had alle vragen kunnen ontwijken en had de loop van het gesprek gedicteerd. Hij had zelfs een tegenaanval klaar.
‘U en Futawatari…
Dus ze hebben u ook getemd, is dat het? Maar dat u samenwerkt met die hond…’
‘We hebben niets met elkaar te maken.’
‘U dient dezelfde meester: Akama. U bent Wodan en hij is Bello. Dat is het enige verschil.’
Hij had duidelijk plezier in de plaagstoten. Maar Mikami vroeg zich af of het oprecht was. Kon hij werkelijk zo ontspannen zijn nadat Futawatari zijn territorium had betreden?
‘Wat ik weet is dit: de Koda-memo bevat details over een door het Thuisteam gemaakte fout die zo ernstig is dat hij u uw baan zou kunnen kosten.’
‘En u heeft die memo gelezen?’
Het antwoord kwam zo snel dat Mikami probeerde tijd te rekken.
Gelach weerklonk in zijn oren.
‘Nee, u heeft hem niet gelezen. Je kan niet iets lezen wat niet bestaat.’
Zijn stem was triomfantelijk. Mikami vroeg zich af of hij gelijk had. Dat de Koda-memo niet bestond. Dat hij ooit had bestaan maar nu was verdwenen. Verklaarde dat misschien Urushibara’s zelfverzekerdheid?
‘Het was een onderhoudend verhaal, dat geef ik u na. Bel me vooral als u weer zo’n sterk verhaal heeft.’
Mikami kon niet loslaten.
‘Ik heb de info gekregen van iemand die de memo heeft gelezen.’
‘Wie dan? Futawatari?’
‘Dat mag ik niet zeggen.’
‘Nou, nou. Vertel me dan in elk geval wat die ernstige fout was die me mijn baan kan kosten.’
Mikami beet op zijn onderlip. Hij had nooit mogen toestaan dat Urushibara die vraag stelde.
‘Nou? Vooruit?’
‘Dat mag ik op dit moment niet zeggen.’
Urushibara kakelde weer.
‘Stop nu maar met de man van Interne Zaken uithangen. Ik ga dit gesprek beëindigen. Ik heb u aangehoord omdat u een oude vriend bent, maar ik heb van Arakida het rechtstreekse bevel gekregen om niets te bespreken met Administratieve Zaken.’
Mikami greep die woorden aan. ‘Dus u bent ook een brave Wodan.’
‘Pardon?’
‘U houdt zich aan de zwijgplicht hoewel u geen idee heeft waarom hij is opgelegd.’
Na een korte pauze hoorde Mikami Urushibara zacht vloeken. ‘Mikami, probeert u mijn geduld op de proef te stellen?’
‘Nee, maar ik wil u vragen: weet u wat er achter de zwijgplicht zit? Als u het weet, vertel het me alstublieft.’
‘Vertelt u het mij maar. Wat moet ik zeggen om u tevreden te stellen?’
Het leek erop dat Urushibara de vraag probeerde te ontwijken.
Hij was erbij geweest toen het gebeurde, dus hij had het geheim van Criminele Recherche van meet af aan gekend. Maar hoewel hij die kennis bezat, hadden ze hem niet verteld wat de reden was achter de plotselinge geheimzinnigheid. Ze hadden hem buitengesloten.
Maar als dat zo was…
‘Wat zou er gebeuren als de memo opeens op het bureau van de commissaris kwam te liggen?’
‘De commissaris? Wat probeert u te zeggen?’
Hij hapte toe.
‘U bent toch op de hoogte van het bezoek van de commissaris volgende week?’
‘Ja. Wat is daarmee?’
‘Dat is de enige reden voor de zwijgplicht. Criminele Recherche wil alle sporen van het bestaan van de memo uitwissen.’
‘Luister, daar weet ik niets van. Waar wilt u naartoe?’
‘Dat weet u vast wel. We hebben het hier over Tokio. Arakida zal u als puntje bij paaltje komt niet beschermen.’
‘U gaat wel erg…’
‘Hij zal het Thuisteam overal de schuld van geven. Zo werkt hij nu eenmaal. Geloof me maar. Ik heb het tot mijn schade en schande ondervonden.’
Er kwam geen antwoord.
Mikami putte hoop uit de stilte.
Maar…
‘U bent nog altijd boos op de directeur, hè?’
Wat…?
‘Niet iedereen krijgt de overplaatsing die hij wenst. Zo werkt het systeem niet. U moet het loslaten. Houd u twee of drie jaar gedeisd, dan krijgt u uiteindelijk wat u verdient.’
Urushibara liet zich niet kennen en pestte terug. Het lag er duimendik bovenop, maar Mikami wilde het niet negeren.
‘Dat is niet waarom ik dit doe.’
‘U minacht Arakida, minacht het hele korps. Is dat het? En nu betrekt u mij erbij met dit verdomde kruisverhoor. Wat bent u toch een lastpak.’
‘Nee, dat is niet…’
‘Nee? Waarom dan zo’n stekelig telefoontje?’
‘Dit is gewoon…’
‘O ja, u doet gewoon uw werk. Maar ik vraag u of dat alles is. Weet u zeker dat u niet probeert via een omweg wraak te nemen op Arakida en de hele sectie? Bent u er zeker van dat die dingen niet meespelen?’
‘Ik ben er zeker van.’
De vastberadenheid in zijn stem denderde door zijn hersenpan.
‘Oké. Maar dan moet u zich daar ook naar gedragen. Natuurlijk, Arakida is een praatjesmaker die niets anders kan dan bevelen geven. Maar de leiding is de leiding. Als u ooit weer met ons wilt samenwerken, zult u iets respectvoller moeten zijn tegenover hem en zijn afdeling. Pas dan valt er met me te praten.’
Urushibara had misgeschoten. Hij had niets relevants gezegd en had Mikami de kans gegeven om het over een andere boeg te gooien.
‘Had u de opdracht gekregen niet bij de begrafenis te verschijnen?’
‘Begrafenis? Welke begrafenis?’
‘Die van Toshiko Amamiya. Ik neem aan dat u weet dat ze is overleden?’
‘Natuurlijk.’
‘Waarom heeft u de begrafenis niet bezocht? U gaf leiding aan het Thuisteam.’
‘Ik was die dag…’
‘Een rechercheur zou altijd zijn gegaan.’
Urushibara wilde iets zeggen maar stopte al voordat hij was begonnen, misschien omdat hij een bittere golf van misselijkheid voelde opkomen. Hij had zijn best gedaan in huize Amamiya. Dat kon niemand ontkennen.
‘U heeft het bevel gekregen niet te gaan. Om Amamiya niet te tarten. Zeg het maar als ik het mis heb.’ Urushibara’s ademhaling klonk als een dreigend gegrom. ‘Waar is de Koda-memo?’
‘Genoeg.’
‘Bent u bereid uw baan te verliezen voor een talentloze praatjesmaker?’
‘U bent krankzinnig. U bent veel te obsessief met deze nonsens bezig. Stop ermee en ga vanavond iets leuks doen.’
Hij hing op.
Mikami’s hand wilde opnieuw bellen, maar hij hield zichzelf tegen. Hij had het niet in zich om opnieuw te beginnen. Urushibara’s aanwezigheid was in de stilte afgenomen. De man leek nu net zo ver weg als de doden.
Opeens was Mikami uitgeput. Dat gevoel maakte langzaam plaats voor het gevoel dat niets wat hij deed iets uithaalde. Mikami had geprobeerd Urushibara van zijn stuk te brengen, maar de man had zich staande gehouden. Dat had Mikami kunnen verwachten. Het resultaat zou niet anders zijn geweest als hij meer tijd had genomen om zich voor te bereiden. Niettemin was het gebrek aan subtiliteit dat Futawatari aan de dag legde gekmakend. Hij kon onmogelijk hebben gedacht dat hij een ervaren rechercheur als Urushibara in een gesprek van één op één te slim af zou kunnen zijn. Hij had willen zien hoe Urushibara zou reageren en wilde het terrein verkennen. Maar hij had boven zijn macht gegrepen. Zijn holle succes bij Administratieve Zaken had hem zo zelfverzekerd gemaakt dat hij een collega aan een kruisverhoor durfde te onderwerpen. Maar met welk doel? Urushibara had hem doorzien. En het was niet de eerste keer dat het gebeurde. Hij was op allerlei plaatsen gaan vissen naar informatie over de Koda-memo. Het enige wat hij had bereikt was dat hij Criminele Recherche op stang had gejaagd. Als een beroerde jager schoot hij wild om zich heen om te verbloemen dat hij niet kon mikken. Mikami kreeg er een terneergeslagen gevoel van. Hij was er zeker van dat Urushibara wankelde toen hij de betrokkenheid van de commissaris ter sprake bracht, maar hij wist dat dat aspect niet voldoende zou zijn om zo’n man te laten inbinden.
Dan bleef alleen Kakinuma nog over. Mikami dacht al vooruit. Hij verwachtte niet dat hij veel licht over de situatie zou kunnen laten schijnen. Kakinuma zat nog altijd in het Onderzoeksteam. Hij was jonger dan Mikami en lager in rang. Dat maakte het makkelijk voor hem om gewoon op te hangen en te zeggen dat hij erbuiten wilde blijven. Mikami’s enige hoop was appelleren aan Kakinuma’s gevoel voor rechtvaardigheid. Voor de juiste aanpak zou hij hem moeten opzoeken.
Morgen.
Mikami stond op met het gevoel alsof hij een gewicht torste. Hij legde de telefoon op de haak en probeerde toen hij de woonkamer binnenliep te doen alsof er niets bijzonders aan de hand was. Minako zat tv te kijken, een aanblik die hem deed denken aan hoe het vroeger was. Ging het beter met haar? Of deed ze alleen maar haar best om die schijn te wekken?
‘Is er iets mis?’
‘Nee, alles is prima.’
‘Ik heb het bad aangezet.’
‘Ga jij maar eerst.’
‘Nou, ik geloof dat ik verkouden aan het worden ben.’
‘Misschien kun je dan beter naar bed gaan. Maak je geen zorgen, ik ga niet meer bellen vanavond.’
Mikami stelde zich voor hoe ze over vijf of tien jaar dezelfde conversatie zouden voeren. Het was normaal geworden dat ze bezorgd over elkaar waren terwijl ze deden alsof er niets aan de hand was.
Hij nam een lang bad. Daarna zat hij met een drankje in de woonkamer. Weer later ging hij naar de slaapkamer. Minako lag al op haar futon, met de draadloze telefoon op zijn gebruikelijke plaats naast haar kussen. Haar ranke nek leek oranje onder het schijnsel van de lamp.
Mikami had de indruk dat ze nog wakker was.
Ga vanavond iets leuks doen.
Urushibara’s harteloze plaagstootje was hem bijgebleven toen hij in bad zat en toen hij in de woonkamer iets zat te drinken. Hij had al lang niet meer met Minako gevreeën. Samen hadden ze Ayumi ter wereld gebracht. Samen hadden ze toegezien hoe ze zich had losgemaakt. Daarna waren ze niet meer in staat geweest de liefde te bedrijven. Zowel hun begeerte als hun behoefte om een nieuw leven te creëren was tekortgeschoten.
Mikami haalde stil adem en gleed op zijn futon.
Ze zouden twee kinderen krijgen. Ze hadden het nooit officieel besproken, maar dat hoefde niet. Ze waren het eens. Maar het verlangen naar een tweede kind was afgezwakt toen Ayumi opgroeide. Het was hoewel ze niets had gezegd duidelijk geworden dat Minako geen tweede kind meer wilde. Ayumi leek op haar vader. Was Minako heimelijk bang geweest dat hun volgende kind opnieuw een meisje zou zijn, maar op haar zou lijken?
Mikami sloot zijn ogen.
Hij was destijds nog jong geweest. Loste diefstallen op bij de afdeling Speciale Onderzoeken van Eerste Divisie. Minako werkte in het bijgebouw, waar ze een kantoorbaan had bij Verkeer. Er was ingebroken in een aantal auto’s op het parkeerterrein van het bureau aan de waterkant. Omdat de reputatie van het korps op het spel stond, was Speciale Onderzoeken ingezet om de zaak op te lossen. Een van de auto’s was die van Minako geweest. Mikami moest haar ondervragen. Hij herinnerde zich alleen haar stem. Hij had haar niet recht durven aankijken. Een jaar later werkten ze in hetzelfde districtsbureau en groetten ze elkaar als ze elkaar tegenkwamen. Dat was hun hele relatie. Hij vond haar oogverblindend mooi en had al besloten dat hij zo’n vrouw niet verdiende. Op een dag gaf ze hem totaal onverwacht een amulet dat zijn verkeersveiligheid moest waarborgen. ‘Het is een beetje mal, maar ik geef het je toch.’ Ze leek zich te generen. Hij was te verbijsterd geweest om haar te bedanken.
Hij hoorde haar zachte ademhaling. Ze was zo dichtbij.
‘Heb je spijt van dit alles?’
Eens te meer verwoordde hij zwijgend de vraag die hij niet hardop kon uitspreken.