38
De flauwe winterzon ging bijna onder.
Mikami had besloten te wachten en reed naar een sportcomplex in de buurt van de spoelvlakte. Hij hield zijn ogen op de weg. Hij wilde wachten tot Futawatari was vertrokken.
Hij probeerde Futawatari’s bewegingen in kaart te brengen. Toen hij hem bij het huis van Akama had gezien, was hij er zeker van geweest dat hij op bezoek was geweest bij Tsujiuchi. Maar misschien was hij bij Arakida geweest, aan de overkant. Misschien was hij daar geweest om een aanval op het vijandelijke kamp te beramen. Arakida had hem weggestuurd en hij had besloten zijn aanval uit te strekken tot mensen die vroeger voor de afdeling hadden gewerkt, tenzij hij op de een of andere manier had ontdekt dat Osakabe iets te maken had met de doofpotaffaire en had geprobeerd het bij de top te proberen.
Dat was een plausibele theorie. Niettemin bevond Osakabe zich op een niveau ver boven de andere directeuren. Net als de hoogste topmensen – zij het op een heel andere manier – bevond hij zich voor de mensen van het Prefecturale Hoofdkwartier boven de wolken. Het was onder normale omstandigheden ondenkbaar om bij zo iemand binnen te stormen en om informatie te vragen. Futawatari ging als een razende tekeer. Alleen iemand die dacht overal boven te staan en deel uit te maken van de elite was tot zoiets in staat. Wat zijn motieven ook waren, het lag voor de hand dat de naderende deadline Futawatari noopte de regels in de wind te slaan.
Het maakt niet uit. Osakabe zal niet luisteren.
Mikami keek naar het klokje op zijn dashboard: tien over half vijf. Vijftien minuten geleden had Futawatari Osakabes huis betreden. Net toen hij dat dacht, zag Mikami de auto passeren. Daar. Heel even kon Mikami in het licht van de straatlantaarns zijn gezicht zien. Futawatari keek ernstig. Het gesprek had hooguit tien minuten geduurd. Dat was amper verbazend. Een man als Osakabe zou iemand van Administratieve Zaken nooit lang in zijn huis dulden.
Mikami reed naar het huis van de directeur. Hij wilde weten wat Futawatari’s heimelijke manoeuvres te betekenen hadden. Osakabe zou hem de werkelijke reden voor het bezoek van de commissaris vertellen. Het lag voor de hand dat hij die zou kennen. Hij was niet alleen op de hoogte van de inhoud van de Koda-memo, maar van alles wat er was gebeurd. Futawatari moest dat hebben geweten. Dat was de reden waarom hij had besloten hem persoonlijk te bezoeken.
Mikami wilde net op een kruispunt rechtsaf gaan toen de telefoon in zijn zak begon te trillen. Meteen na de bocht zette hij zijn auto aan de kant van de weg. Het was Ishii. Mikami vloekte stil en nam op.
‘Waar denkt u mee bezig te zijn, Mikami?’ Mikami had hem nog nooit zo geagiteerd gehoord.
‘Hoe bedoelt u?’
‘Doe nu niet alsof u het niet weet. Ik ben net gebeld door directeur Akama. Hij zei dat u de kwestie met Amamiya al had geregeld?’
Mikami realiseerde zich dat hij na zijn aanvaring met Futawatari was vergeten verslag uit te brengen.
‘Sorry, er was van alles aan de hand.’
‘Maar u kon wel verslag uitbrengen aan Akama. Wat bezielde u om mij te passeren? U had eerst mij moeten bellen… Welke indruk denkt u dat ik maakte toen ik moest toegeven dat ik van niets wist?’
‘Ik zal voortaan voorzichtiger zijn,’ zei Mikami. Hij wilde met zijn toon duidelijk maken dat hij het gesprek beëindigde, maar die boodschap kwam niet aan.
‘U wilde de eer zelf opstrijken, neem ik aan? Ik weet niet hoe jullie te werk gaan bij Criminele Recherche, maar hier wordt dergelijk gedrag niet geaccepteerd.’
De woorden gleden van hem af. Het was alsof Ishii geen enkele rol speelde.
‘Er is geen Criminele Recherche, geen Administratieve Zaken.’
‘Pardon?’
‘Ik beloof u dat ik voortaan voorzichtiger zal zijn,’ herhaalde Mikami, en hing op.
Alsof het uitmaakt, prevelde hij. Hij reed weer de straat in. Na de eerste bocht gleed het licht van zijn koplampen over de felrode glansmispels. Hij parkeerde waar Futawatari’s auto had gestaan en liep energiek naar de voordeur. Hij voelde zichzelf verkrampen toen hij het naamplaatje zag. Osakabe. Hij had een droge keel. Hij had niet eerst gebeld. Hij had nooit rechtstreeks voor Osakabe gewerkt. Hij zou onder normale omstandigheden nooit hebben kunnen aanbellen. Maar de omstandigheden waren nu niet normaal voor het Prefecturale Hoofdkwartier. En Osakabe had een man binnengelaten die alleen Administratieve Zaken kende. Hij zou niet iemand weigeren met een jarenlange ervaring als rechercheur. Mikami verzamelde moed en drukte op het knopje.
Het voelde als lang wachten. Toen de deur eindelijk werd geopend, zag hij het gezicht van een elegante oude dame met grijs haar in vlechten. Mikami had Osakabes vrouw nog nooit ontmoet.
Hij boog vanuit zijn middel om haar te laten weten dat hij van de politie was.
‘Vergeeft u me dat ik u zo overval. Mijn naam is Mikami. Ik werk op het hoofdkwartier van de politie.’
Hij gaf haar zijn kaartje. Osakabes echtgenote nam het met beide handen aan. Ze leek niet verrast door zijn bezoek, zo kort na dat van Futawatari.
‘Persofficier Mikami?’
‘Inderdaad.’
‘Mag ik naar de reden van uw bezoek vragen?’
‘Er is een kwestie die ik met directeur Osakabe zou willen bespreken, als dat mogelijk is.’ Directeur, ook al was hij met pensioen. Dat zou nooit veranderen.
‘Natuurlijk. Wilt u even wachten? Dan geef ik uw boodschap door.’ Ze verdween en kwam snel weer tevoorschijn. ‘Volgt u mij maar.’ Ze gebaarde dat hij mocht binnenkomen en leidde hem door een koude gang naar een ontvangstkamer.
Mikami’s benen waren zo stijf als een plank.
‘Meneer. Mijn dank dat u me wilde ontvangen,’ zei hij zo duidelijk mogelijk. Hij had het gevoel dat hij weer een groentje was.
Osakabe zat naast een lage tafel op de vloer. Acht jaar met pensioen. Achtenzestig jaar oud. Hij was in de nek en rond zijn wangen wat gewicht kwijtgeraakt, wat hem de pezigheid verschafte die bij zijn leeftijd paste, maar hij keek Mikami aan met scherpe ogen die niet minder gezag afdwongen dan toen hij nog in actieve dienst was.
‘Ga zitten.’
Mikami gehoorzaamde en vouwde zijn benen onder zich. Hij sloeg het kussen dat Osakabe hem aanbood af en nam onhandig plaats in de formele seiza-houding.
‘Vergeef me dat ik zo kom binnenstormen. Mijn naam is Mikami. Ik geef leiding aan de afdeling Mediarelaties. Ik was plaatsvervangend directeur in Tweede Divisie. Tot dit voorjaar, toen…’
‘Vertel me wat u komt doen.’
‘Natuurlijk.’ Mikami dwong zichzelf verder te gaan en kwam ter zake. ‘Inspecteur Shinji Futawatari was zojuist hier. Ik wil graag de reden van zijn bezoek weten.’
Osakabe maakte hem met een blik duidelijk dat hij meer wilde weten.
‘U weet ongetwijfeld dat het hoofdkwartier in rep en roer is. Criminele Recherche en Administratieve Zaken staan elkaar naar het leven vanwege de voorgenomen inspectie van onderzoek Zes Vier door de commissaris. Het bezoek staat gepland voor over vier dagen, maar de relatie tussen de afdelingen is ernstig bekoeld.’
Osakabe bleef ondoorgrondelijk. Hij zag eruit als de voorzitter van een vergadering die afwacht tot zijn ondergeschikten klaar zijn met rapporteren over hun zaken.
‘Ik denk dat commissaris Kozuka van plan is een mededeling te doen die ernstige repercussies zal hebben voor Criminele Recherche. Futawatari helpt bij de voorbereidingen en stelt vragen aan hooggeplaatste mensen in het korps.’
Osakabe zweeg.
‘Ik vraag me af of zijn bezoek aan u ook in dat licht moet worden gezien.’
‘Ik heb hem verteld dat ik geen idee had waar hij het over had,’ zei Osakabe op vlakke toon.
Het duizelde Mikami en hij voelde iets van verwantschap opkomen. Osakabe had hem verteld dat hij Futawatari in het ongewisse had gelaten. Hij sprak met Mikami alsof hij bij Criminele Recherche zat.
‘Wat wilde hij weten?’ Mikami tastte de grenzen af, maar Osakabe zei verder niets. ‘Als ik eerlijk mag zijn… ik weet nog altijd niet wat Tokio nu eigenlijk wil. Als u weet wat men daar van plan is… dat zou zeer nuttig voor me zijn.’
De stilte leek dieper te worden. Wat zou er gebeuren als hij nu over de Koda-memo begon? Zou Osakabes betrokkenheid bij de doofpotaffaire hem nopen terug te schrikken? Maar hij had geen keus. Futawatari moest erover hebben gesproken.
‘Ik vermoed dat Futawatari heeft gesproken over de zogenaamde Koda-memo. Is die aanname correct?’
‘U bent persofficier. Vanwaar deze belangstelling?’
Daar had Mikami niet van terug. Was het een defensieve vraag? Of wilde Osakabe duidelijkheid over Mikami’s positie voordat hij bereid was het belangrijkste aspect van de zaak te bespreken? Ik heb hem verteld dat ik geen idee had waar hij het over had. Mikami was zo verbijsterd geweest door Osakabes woorden en was zo opgegaan in de duistere, detectiveachtige sfeer van de kamer dat hij had nagelaten zijn eigen positie te verduidelijken.
‘Mijn…’
Het zweet stond in zijn handpalmen. Wat Osakabes redenen ook waren om het te vragen, nu de vraag in de lucht hing wist Mikami dat het gesprek voorbij zou zijn tenzij hij antwoordde.
‘Het klopt dat ik momenteel een positie bekleed bij Administratieve Zaken. En dat ik dus verplicht ben de bevelen van mijn superieuren uit te voeren. En hoewel ik niet weet wat het doel van Tokio is, begrijp ik dat ik een onderdeel ben van het plan. Maar…’
Mijn ziel heb ik niet verkocht.
‘Ik wil alleen weten wat er nodig is om mijn werk als persofficier te doen. Omdat ik tijdens het bezoek van de commissaris verantwoordelijk ben voor het managen van de locaties. Daarom ben ik hier.’
‘Hoe zou u die informatie gebruiken?’
‘Ik zou de informatie voor mezelf houden en mijn bevelen uitvoeren.’
‘Dus u zou zich aan Administratieve Zaken wijden en tegelijkertijd een rechercheur blijven?’
‘Nee, ik…’
Mikami zweeg en heroverwoog wat hij wilde zeggen. Het zou dwaas zijn om te doen alsof hij in Administratieve Zaken thuishoorde. Hij was hier immers naartoe gedreven door zijn haat voor Futawatari. Osakabe had gelijk. Mikami kon het gedeelte van zichzelf dat nog altijd rechercheur was niet uitvlakken. Zelfs als hij zijn ziel had verkocht, was hij nog altijd van top tot teen rechercheur. Hij zocht naar iets wat hem fundamenteel onderscheidde van Futawatari. Osakabe had Futawatari afgewezen, maar Mikami had erop vertrouwd dat hem niet hetzelfde zou overkomen.
‘Ja, u ziet het goed. Dat is een deel van me, daar kan ik niets aan doen. Wat ik ook doe, ik kan nooit vergeten dat ik rechercheur ben.’
‘Wilt u weer terug?’
‘Dat kan ik niet ontkennen. Maar…’
‘Dus u zegt dat u een luxeleventje wilt leiden?’
‘Een… luxeleventje?’
‘Ja. Zo’n makkelijke baan. Makkelijker zijn ze er niet.’
Mikami wist niet wat hij hoorde. Was het een makkelijke baan? Of bedoelde hij dat het makkelijk was om daar te zijn? Om deel uit te maken van Criminele Recherche, waar hij zichzelf kon zijn. Waar hij zijn bureau, zijn trots en zijn prestaties had achtergelaten.
Osakabe haalde zijn armen van zijn borst.
‘Keer terug naar uw post. Niets is zo dwaas als het heden verkwanselen voor de toekomst.’
Wát?
‘Vandaag is voor vandaag. Morgen is voor morgen.’
Mikami stond versteld.
Osakabe was overeind gekomen. Mikami moest een knoop doorhakken.
‘Alstublieft, wacht.’
Hij moest het zeggen. Het was de enige manier om zijn verblijf te verlengen.
‘Ik denk dat u de waarheid kent over de Koda-memo. Als die informatie uitlekt, loopt ook u reputatieschade op.’
Osakabe keek op hem neer. Zijn ogen waren kalm, filosofisch, alsof hij alles jaren geleden al had losgelaten.
‘Keer terug naar uw post. Toeval kan een heel leven bepalen.’
‘Die informatie zou het korps ten val kunnen brengen.’
Osakabe bleef de vraag tot het bittere einde negeren.
Dus u slaat op de vlucht?
Osakabe liep de kamer uit en liet niet meer achter dan een stroompje lucht dat langs Mikami’s wangen gleed. Het geluid van zijn voetstappen zwakte af toen hij door de gang liep. Alsof de gewoonten van het huis het zo voorschreven, kwam zijn vrouw onmiddellijk heel rustig binnen met een kop en schotel.
‘Misschien wat thee voordat u gaat?’
Er zat iets geruststellends in haar stem. Mikami voelde de spanning wegvloeien uit zijn rug en knieën. Exact tien minuten. Futawatari had dezelfde bittere nasmaak gehad toen hij theedronk nadat Osakabe de kamer had verlaten.