59
De volgende ochtend trof Mikami zijn schoenen zoals altijd gepoetst aan.
Het bezoek van de commissaris zou een dag later plaatsvinden. Hij schakelde zichzelf naar de hoogste versnelling en verliet het huis. In de komende vierentwintig uur kon alles gebeuren. Vandaag stonden er in elk geval geen verrassingen in de kranten. Ze stonden vol met artikelen die inhaakten op de primeur van de dag ervoor. Het bombardement van Criminele Recherche werd niet voortgezet of herhaald.
De eerste schok deed zich voor zodra hij bij Mediarelaties aankwam. Kuramae en Mikumo waren al weg om details te verzamelen over een onderzoek van het land waar het nieuwe bureau zou worden gebouwd. Suwa zat in zijn eentje te broeden en op Mikami te wachten.
‘Heeft u het gehoord?’
‘Wat?’
‘Er is gelekt. Het deed gisteravond laat de ronde bij Criminele Recherche.’
‘Gelekt?’
‘Dat Administratieve Zaken onder één hoedje speelt met Tokio om de post van directeur over te nemen. Zoiets was het. De rechercheurs vertelden het door en nu weten ze het zelfs bij de kleine districtsbureaus.’
De aanstichter. Was Arakida van plan alle rechercheurs op te hitsen?
‘Hoe heeft u dit gehoord?’
‘Van een rechercheur, iemand die tegelijk met mij is ingestroomd. Hij was woedend en noemde me een verrader.’
Mikami was er thuis niet over gebeld. Als Suwa al op de korrel werd genomen vanwege zijn achtergrond bij Administratieve Zaken, kon Mikami als voormalig rechercheur zijn borst wel natmaken. Die klootzak is hebzuchtig geworden en heeft ons verraden. Hij vroeg zich af of ze dat aan de andere kant zeiden.
Hij belde op de externe lijn het nummer van Amamiya, meer om nog eens de bevestiging te krijgen dat het goed zat dan om het schema van de volgende dag door te nemen. De telefoon was een paar keer overgegaan toen Kuramae terugkeerde. Mikumo volgde niet veel later.
Niemand nam op bij Amamiya. Mikami wachtte even en probeerde het opnieuw. Hij zag slechts het beeld van de eenzaam rinkelende telefoon in een verlaten woonkamer. Tien voor half tien. Misschien lag hij nog in bed.
Mikami stopte zijn notitieboekje in de zak van zijn jasje en stond op. De interne lijn ging over. Het was Akama, die zei dat Mikami zich onmiddellijk moest melden op de eerste verdieping.
De lucht in Akama’s kantoor was muf.
Ook Ishii was op het matje geroepen. Hij zat voorovergebogen op het puntje van een bank. Hij keek niet op of om, al moest hij Mikami hebben horen binnenkomen.
Akama begroette hem met een vluchtige oogbeweging. Mikami had het idee dat hij in één dag een stuk ouder was geworden. Opgejaagd, verdord. Ongekamd haar. Vingers die friemelden op de bankleuning. Alle details wezen op de enorme stress waaraan hij in Tokio moest hebben blootgestaan.
‘Ik heb net met Ishii gesproken.’
Terwijl hij plaatsnam, keek Mikami zijdelings naar Ishii. Gebogen hoofd. Doffe ogen. Half geopende mond. Wat hem ook was verteld, het had hem geschokt.
‘Criminele Recherche heeft hem thuis gebeld en bedreigd. Dat kwam hij met mij bespreken.’
Mikami zag wat er ging gebeuren.
‘Bedreigd? Hoezo?’
‘Iemand lekt informatie.’
‘Welke informatie?’
‘Dat Tokio van plan is om in het voorjaar een vijandige overname te doen van de directeurspost. Dat de commissaris daarover morgen mededelingen zal doen.’
Mikami keek Akama zwijgend aan.
Akama keek terug, duidelijk in de hoop dat hij iets aan zijn reactie zou kunnen zien. ‘U wist het al.’
‘Inderdaad.’
‘Bent u ook telefonisch bedreigd?’
‘Nee. Niemand heeft contact met me opgenomen.’
‘Heeft u dat van uw kant wel gedaan?’
Mikami antwoordde niet. Hij voelde hoe de spieren in zijn voorhoofd zich samentrokken. Akama verbrak het oogcontact, vermoedelijk om ruzie uit de weg te gaan.
‘Het is niet mijn bedoeling u verwijten te maken. Ik vernam van Suwa dat u de verslaggevers tevreden heeft kunnen stellen. Goed werk. U stijgt in mijn achting. Maar waarom…?’ – Akama keek weer op – ‘… stormt u dan het kantoor van de commandant binnen? Om hem uw ideeën te vertellen, hoorde ik. Het schijnt dat u hem zelfs heeft gevraagd de kwestie rond de directeurspost te heroverwegen?’
Mikami had zijn ogen naar Akama laten zakken. Hij kreeg nu Akama over het onderwerp begon geen toegang tot de emoties die hij destijds had gevoeld. Hij kon niets bedenken om te zeggen, geen enkel excuus aanvoeren.
‘Wie is de echte Mikami?’
Hij antwoordde niet.
‘U mag er geen enkele twijfel over laten bestaan waar uw loyaliteiten liggen. De commissaris komt morgen.’ Akama boog zich voorover, zijn hoofd wiegde heen en weer. ‘Mikami, ik vraag me af of u wel goed begrijpt wat dit betekent. We hebben het over de commissaris-generaal in hoogsteigen persoon. Hij is meer dan een individu, meer dan de topman van een bureaucratische overheidsinstantie. Hij is de belichaming van het gezag van de hele politie.’
‘Als de commissaris de belichaming van het korps is, dan is de directeur van Criminele Recherche niets minder dan de belichaming van de politie in Prefectuur D.’
Akama zette zijn bril af. Zijn hand trilde licht.
‘Is dat uw antwoord?’
‘Ik heb u al verteld hoe het zit. Ik ben persofficier en ik ben niet van plan ze te steunen.’
‘Als dat werkelijk zo is, kom er dan voor uit. U weet iets. Wat is Criminele Recherche van plan?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Ik betwijfel ten zeerste of dat waar is. U moet iets hebben gehoord.’
‘Ik hoor vanwege mijn positie nooit dingen.’
‘Ik ben u altijd gunstig gezind geweest, Mikami. Stel me nu niet teleur.’
‘Ik doe dit niet voor u,’ zei hij voordat hij had nagedacht over wat hij zei.
Akama zette grote ogen op.
‘Dus u…’
‘Was er verder nog iets?’
‘Maar u…’
‘Ik moet bij Amamiya langs. Ik moet controleren of alles in orde is voor morgen.’
Akama’s ogen dwaalden weg. Toen knikte hij. Hij zette zijn bril weer op en legde zijn handen op zijn knieën.
‘Dat is goed. Houd rekening met alle mogelijkheden.’
Mikami stond op. Hij boog diep zijn hoofd. Akama keek hem aan als een wild dier dat op het punt stond hem aan te vliegen. Hij had zijn hoofd laag en keek met kalme ogen omhoog.
‘Nu u toch hier bent, heeft u al nagedacht over het idee om een foto van uw dochter door het hele land te verspreiden om te helpen bij de zoektocht?’
Het kwam niet als een verrassing. In dit stadium was de leiband waaraan hij Mikami vasthad zijn enige levenslijn. Mikami boog opnieuw diep zijn hoofd. Het was een saluut waarmee hij het einde van een periode van acht maanden aangaf.
‘Dank u, ik waardeer uw bezorgdheid. Nogmaals mijn dank voor de steun die u ons voortdurend heeft betuigd.’ Mikami keek op. ‘Ik wil dat u zich dit realiseert: als, wat God verhoede, uw dochter ooit van huis zou weglopen, dan zijn wij degenen die haar zouden zoeken. De 260.000 politiemensen in de prefecturen en districten van ons land. Niet de bureaucraten in Kasumigaseki.’
Mikami vertrok zonder een reactie af te wachten. In de gang versnelde hij zijn pas. Ishii liep achter hem. Hij leek bij het Secretariaat naar binnen te gaan, maar ook hij ging sneller lopen en hij haalde Mikami in.
‘Mikami, er is niets wat we eraan kunnen doen.’ Aan zijn gezicht was te zien dat hij geen manier wist om uiting te geven aan zijn woede. Hij had zijn handen ter hoogte van zijn ceintuur tot vuisten gebald. ‘Het is onvermijdelijk. Het ligt niet in onze handen. We moeten het accepteren, of we het nu willen of niet.’
En toch had ook Ishii ooit, lang geleden toen hij jong was, zijn loyaliteit gezworen.
Mikami knikte hem niet toe.
Hij liep niet meteen naar beneden, maar bleef staan kijken terwijl Ishii dodelijk vermoeid, als een ondergaande zon, bij het Secretariaat naar binnen sjokte.