6
‘Ik denk niet dat ik naar huis kan komen voor de lunch.’
‘O, dat is goed. Maak je geen zorgen.’
‘Wat ga jij eten?’
‘Ik red me wel. Ik eet wel de kliekjes van vanochtend.’
‘Waarom ga je niet iets halen bij Shinozaki?’
Minako zei niets.
‘Neem de auto. Dan ben je binnen een kwartier weer thuis.’
‘Ik denk dat ik beter de kliekjes kan eten…’
‘Of bestel noedels van Sogetsuan.’
Opnieuw stilte.
‘Dat is toch lekker?’
‘… Oké.’
‘Mooi zo, doe dat dan maar vandaag. Maar het zou echt goed voor je zijn om wat vaker de deur uit te gaan.’
‘Lieverd…’
Ze wilde niets liever dan het gesprek beëindigen. Die behoefte manifesteerde zich zoals altijd in stilte. Ze was doodsbang dat Ayumi zou bellen en dat ze dan in gesprek zou zijn. Ze hadden hun oude telefoon ingeruild voor een nieuw model en wisselgesprekken aan hun contract toegevoegd, nog afgezien van de nummermelding die een jaar eerder in hun gebied beschikbaar was gemaakt. Maar dat stelde Minako niet gerust, en ze was bezeten van wat als-scenario’s.
‘Goed, ik zal ophangen. Maar bestel wel iets gezonds bij de noedels, oké?’
‘Dat zal ik doen.’
Mikami hing op en stapte onder het houten paviljoen in Joshi Park uit. Deze gesprekken kon hij niet vanuit kantoor voeren en hij vond het onprettig om heimelijk door het bureau te lopen. Hij had de wandeling van een paar minuten naar het park maar even gemaakt. De noordenwind was opnieuw in kracht toegenomen. Hij droeg geen overjas en zette het kraagje van zijn colbert omhoog. Hij haastte zich terug naar het bureau. De zwaarte van Minako’s stem weerklonk nog in zijn oren. Hij kon niet toestaan dat ze elkaar in hun val zouden meesleuren. In de eerste periode na Ayumi’s verdwijning was Minako bijna nooit thuis geweest. Ze hunkerde naar informatie over Ayumi’s verblijfplaats en was met een foto in haar hand vragen gaan stellen en de schaarse tips die ze hadden gaan natrekken. Ze was zelfs naar Tokio en Kanagawa gereisd. Nu verliet ze zelden meer het huis. De verandering had zich een maand geleden voltrokken, na het stille telefoontje. Dat telefoontje was gevolgd door een tweede. Het waren er zelfs drie geworden, allemaal op dezelfde dag. Ayumi, nog altijd aarzelend. Dat idee had bezit genomen van haar gedachten. Sinds die dag had ze zichzelf in het huis opgesloten, waar ze de hele dag wachtte op opnieuw zo’n telefoontje. Ze luisterde niet als Mikami zei dat het slecht voor haar was. De aanschaf van een nieuwe telefoon had niets opgeleverd. Haar leven was ingrijpend veranderd. Ze kocht alles wat ze nodig had via postorderbedrijven. Ze liet eten thuis bezorgen en gebruikte de restanten van het avondmaal voor het ontbijt en de lunch van de volgende dag. Mikami wist niet eens of ze wel lunchte, want rond die tijd was hij nooit thuis om het te controleren.
Hij had de gewoonte opgevat om bij de supermarkt in de buurt van het bureau twee bentoboxen te kopen en ermee naar huis te gaan voor de lunch. Dat was tenminste een reden om blij te zijn dat hij geen rechercheur meer was. Bij Mediarelaties kon hij relatief vroeg vertrekken. Als er iets belangrijks gebeurde, moest hij natuurlijk eerder op het plaats delict zijn dan de pers. Maar in tegenstelling tot zijn periode bij Criminele Recherche hoefde hij niet meer nacht na nacht door te brengen in de dojo van het bureau dat jurisdictie had. Meestal kon hij naar huis om bij Minako te zijn.
Maar de akelige waarheid was dat hij er niet zeker van was dat zijn aanwezigheid haar enige geruststelling bood. Als hij aan het einde van de werkdag of in zijn lunchuur thuis was, moedigde hij haar aan om het huis te verlaten, misschien wat te gaan winkelen. Hij zou de telefoon wel in de gaten houden. Ze knikte wel maar maakte nooit aanstalten om te vertrekken. Hij zag Ayumi weerspiegeld in haar koppigheid. De manier waarop hun dochter zich in haar kamer had opgesloten in de dagen voordat ze vluchtte.
En toch… hij begreep de emoties die haar noopten zich aan de telefoon vast te klampen maar al te goed. Na twee maanden stilte nadat hun dochter van huis was weggelopen waren de telefoontjes voor de twee wanhopige ouders de bevestiging geweest dat hun dochter nog leefde. Het noordelijke gedeelte van de prefectuur werd die avond geteisterd door zware slagregens. Het bureau had talloze meldingen van aardverschuivingen binnengekregen. Mikami was pas laat thuisgekomen. Minako had toen al twee telefoontjes aangenomen. Even na acht uur was ze voor de eerste keer gebeld. Zodra Minako haar naam had genoemd, had de beller opgehangen. Het tweede telefoontje volgde om exact half tien. Minako had later aan Mikami uitgelegd dat ze zodra de telefoon overging al wist dat het Ayumi was. Ze had die tweede keer haar mond gehouden en slechts de hoorn tegen haar oor gehouden. Ayumi had de neiging in stressvolle situaties af te haken. Het was beter om haar de ruimte te geven. Dan praatte ze wel, ze had alleen wat tijd nodig. Minako had gewacht en gebeden. Vijf… tien seconden. Maar de beller was blijven zwijgen. Toen Minako het eindelijk niet meer hield en Ayumi’s naam uitriep, werd de verbinding onmiddellijk verbroken.
Minako was buiten zichzelf en belde Mikami op zijn mobiel. Hij had zich naar huis gehaast. Bel alsjeblieft nog één keer. Hij had afgewacht en tegen beter weten in gehoopt. Iets voor middernacht ging de telefoon over. Mikami greep de hoorn. Een moment stilte. Zijn hart bonsde in zijn keel. Hij riep haar toe. ‘Ayumi? Ik weet dat jij het bent, Ayumi.’ Er kwam geen antwoord. Mikami liet zijn emoties de vrije loop. ‘Ayumi! Waar ben je? Kom naar huis. Alles komt goed, maar kom alsjeblieft onmiddellijk naar huis!’ De rest kon hij zich niet herinneren. Hij vermoedde dat hij haar naam was blijven roepen, keer op keer. Op een gegeven moment was de verbinding verbroken en nam een soort verdoving bezit van hem. Hij was enige tijd als aan de grond genageld op zijn plek blijven staan. Pas later realiseerde hij zich dat hij was vergeten gebruik te maken van zijn training als politieman en rechercheur. Hij was veranderd in een vader, niets meer. Hij had de basisprincipes genegeerd en niet op achtergrondgeluiden gelet. Ze hadden Ayumi geen mobieltje gegeven. Het telefoontje leek vanuit een telefooncel te zijn gepleegd. Hij meende zich een flauw geluid te herinneren dat gedurende het hele belletje aanwezig was geweest. Ademhaling? Het geroezemoes van de stad? Iets anders misschien? Hij probeerde wanhopig zich het geluid voor de geest te halen, maar er kwam niets. Er was slechts een vage gewaarwording, iets wat je niet een echte herinnering kon noemen, een aanhoudend geluid van wisselende intensiteit. Zijn verbeeldingskracht was met hem op de loop gegaan. Een niet-aflatende verkeersstroom, een nachtelijke stad. Een telefooncel op een trottoir. Een beeld van Ayumi in die cel, tot een balletje opgerold.
Het moest haar zijn, mompelde Mikami in zichzelf. Hij had zijn handen zonder het te beseffen tot vuisten gebald. Wie zou er, afgezien van Ayumi, drie keer bellen zonder een woord te zeggen? Daar kwam nog bij dat ze niet in het telefoonboek stonden. Ze woonden niet in officiële politiebehuizing. Mikami en Minako waren na hun huwelijk in Mikami’s ouderlijk huis gaan wonen om te zorgen voor zijn met gezondheidsproblemen kampende ouders. Het nummer stond destijds onder de naam van zijn vader in het telefoonboek. Zijn moeder was uiteindelijk aan haar ziekte bezweken en niet lang na Zes Vier overleed zijn vader aan een longontsteking. Mikami was nu het hoofd van de familie en had volgens de bij de politie heersende traditie een verzoek ingediend om uit het telefoonboek te worden geschrapt. Het nummer was uit het jaarlijks bijgewerkte register verdwenen. Mikami wist van zijn ervaringen als rechercheur dat het telefoonboek werd gebruikt voor de meerderheid van de grappig bedoelde en obscene telefoontjes. Dat betekende dat de kans dat hun nummer voor dergelijke telefoontjes werd gebruikt verwaarloosbaar klein was in vergelijking met nummers die wel in het telefoonboek voorkwamen.
Iemand had willekeurige nummers ingetoetst en was toevallig op hun nummer uitgekomen. Ze waren aangemoedigd toen een vrouw had opgenomen en hadden een tweede en daarna zelfs een derde keer gebeld. Dat was natuurlijk mogelijk. Ook hadden sommige leden van het korps zijn nummer. Je kon je na achtentwintig dienstjaren zomaar voorstellen dat er een paar waren die een hekel aan hem hadden. Maar waarom zou je al die onwaarschijnlijke mogelijkheden opsommen? Het was Ayumi geweest. Hij geloofde het. Hield het stug vol. Het was voor hem en Minako de enige manier om zich vast te klampen aan de hoop dat hun dochter nog leefde. Ayumi had gebeld. Ze leefde na twee maanden nog. En ook nu, na drie maanden, leefde ze nog. Het was hun enige hoop.
Mikami liep door de achteringang het terrein van het bureau op. Het hield hem al de hele maand bezig: haar aarzeling, de drie telefoontjes. Wilde Ayumi haar ouders iets duidelijk maken? Of had ze niets willen zeggen? Had ze alleen de stemmen van haar ouders willen horen? Ze had twee keer gebeld, maar Minako had beide keren opgenomen. Daarom had ze het een derde keer geprobeerd. Omdat ze ook de stem van haar vader wilde horen.
Zo nu en dan drong de gedachte zich op. Dat Ayumi met hem had willen praten en niet met Minako. Bij haar derde poging had hij eindelijk opgenomen. Ze had geprobeerd iets te zeggen maar kon de woorden niet vinden. Ze had gewild dat hij het wist en had het zinnetje dus in haar hart uitgesproken. ‘Het spijt me. Ik accepteer mijn gezicht zoals het is.’
Zodra hij door de personeelsingang het hoofdgebouw was binnengelopen, werd hij getroffen door een plotselinge vlaag van duizeligheid. Hij vloekte. Verdomme, niet weer. Het werd hem zwart voor ogen en zijn evenwichtsgevoel liet hem in de steek. Hurken! Zijn brein vaardigde het bevel uit maar zijn handen waren zo koppig om steun te zoeken. Hij voelde het kille oppervlak van een muur. Dat was zijn enige gids, dus hij wachtte. Uiteindelijk kwam heel geleidelijk zijn zicht terug. Helderheid. Felle lampen. Grijze muren. Hij schrok terug toen hij een manshoge spiegel zag die in een van de muren was ingebouwd. Hij zag zijn eigen weerspiegeling, hoe zijn schouders bij elke ademtocht schokten. Zijn schuine ogen. Zijn dikke neus. Zijn scherpe jukbeenderen. Een gezicht als een aan de elementen blootliggende rotswand.
Achter zich hoorde hij een schril gelach. Iemand bespotte hem. Dat was zijn eerste gedachte.
Hij hield zijn adem in en staarde in de spiegel: twee stralende gezichten liepen langs. Twee vrouwelijke verkeersagenten die in het langslopen met een trainingsdummy speelden.