77
Het schijnsel van de telefooncel kwam in zicht, een punt in de duisternis.
Mikami had de taxichauffeur gevraagd boven op de heuvel op hem te wachten en was naar het aan de rivier gelegen park gelopen. Het pad liep geleidelijk heuvelafwaarts. Hij hoorde vaag het geluid van water. Het was nog voor zessen, maar zijn voeten raakten steeds meer versluierd in het donker. De kwiklantaarns in het park brandden nog niet. De blauwige gloed van de telefooncel leverde het enige kunstlicht.
Mikami had het mobiele commandocentrum verlaten en was om drie uur in het Prefecturale Hoofdkwartier teruggekeerd. Er was toen niets meer te merken van de bizarre sfeer die op de vijfde verdieping van de westelijke vleugel van het gebouw had geheerst. De vergaderzaal was leeg en verkeerde in een schokkende staat die Mikami deed denken aan Wall Street tijdens de Grote Depressie of de nasleep van een parade ter verwelkoming van astronauten. De verslaggevers waren naar alle kanten uitgevlogen zodra ze hadden gehoord dat de overeenkomst was beëindigd. Nu ze wisten dat Kasumi het goed maakte, was de helft teruggekeerd naar Tokio. Degenen die in de buurt bleven, hadden het lege stuk land achter de kapsalon opgezocht, of Mesaki’s huis in Genbu.
Er zou om de drie uur een persconferentie worden gehouden. Aan het begin van de persconferentie van vier uur – waarvoor zich slechts vijftig verslaggevers hadden terug gehaast – had Ochiai weer wat kleur in zijn gezicht. Met de overeenkomst was voor de politie de verplichting vervallen om de pers van onmiddellijke updates te voorzien. Hoewel ze probeerden zo veel mogelijk informatie te geven, werd het feit dat Masato Mesaki in Bureau Centraal in hechtenis was genomen uiteraard zorgvuldig verzwegen. Ook over de verblijfplaats van Mutsuko en Kasumi, zijn vrouw en dochter, werd niet gesproken. Matsuoka had hen ontmoet en hen samen met Kasumi’s jongere zus voor hun eigen bescherming anoniem laten overbrengen naar een welzijnsorganisatie in een naburige prefectuur. Sommige dingen mogen nooit worden uitgesproken. Eindelijk begreep Mikami wat Matsuoka had bedoeld. Zodra Masato Mesaki werd gearresteerd, zou Mutsuko de echtgenote worden van een ontvoerder en moordenaar en Kasumi de dochter. Hij zou tot het uiterste gaan om te verhinderen dat hun namen in de publiciteit zouden komen. Dat was het besluit dat Matsuoka had genomen.
‘U moet gaan slapen. Ga naar huis om te rusten. Wij hebben om beurten geslapen. Wij zijn uitgerust.’ Suwa en Mikumo hadden erop gestaan. Kuramae had nog tijdens het gesprek een taxi gebeld. Het idee om het park te bezoeken was spontaan bij hem opgekomen en Mikami had de chauffeur onderweg de nieuwe bestemming gegeven. Yoshio Amamiya’s huis was donker. Zijn auto stond er niet. Waar kon hij zijn? Waar was hij geweest toen Mesaki het geld verbrandde? Mikami duwde tegen de deur van de telefooncel. De deur was oud, maar ging soepel en geluidloos open. De telefoon was lichtgroen, verbleekt en slecht onderhouden. De druktoetsen waren zwart van het frequente gebruik, maar in de buurt van het midden, waar de vingers het vaakst kwamen, waren ze zilverig en dof. Niet verrassend na al dat gebruik.
Mikami zuchtte diep.
Vanuit deze cel heeft Amamiya gebeld.
Hij moest deze telefoon ook hebben gebruikt om Mikami’s nummer te bellen. Even na acht uur op 4 november. Een vrouw had opgenomen. Om half tien had hij opnieuw gebeld. Opnieuw de vrouwenstem. Hij had niet lang voor middernacht een derde poging gewaagd en eindelijk een mannenstem gehoord. Hij had zich op het geluid geconcentreerd, opgehangen en een streep gehaald door de naam Moriyuki Mikami. Zo heette Mikami’s vader, die nog leefde toen het telefoonboek was uitgegeven. Als Amamiya een latere uitgave had gebruikt, of als Mikami in een politiebehuizing was gaan wonen, zou Mikami niet zijn gebeld.
Hij was ongetwijfeld begonnen te bellen met de telefoon in zijn huis. Toen had hij gehoord dat er telefoons kwamen die waren uitgerust met nummerherkenning. Zoals vaker gebeurde met alleenstaanden had hij de functie maar half begrepen. Hij had niet geweten dat je je nummer ook kon camoufleren. Hij was gebruik gaan maken van de cel.
Misschien had hij daarvoor ook andere redenen gehad.
Er was geen park dat dichter bij zijn huis lag. Het had een speeltuintje. Het leed geen twijfel dat hij het met Shoko had bezocht toen ze een kind was, en ook met Toshiko. Met zijn drieën. Gezinnen met kleine kinderen kwamen hier na Zes Vier niet vaak meer, mede omdat nooit duidelijk was geworden waar Shoko precies was ontvoerd. Het was ironisch dat juist dat feit Amamiya een plek had gegeven waar hij de telefooncel lang bezet kon houden, dag en nacht zelfs, zonder bang te hoeven zijn dat iemand hem zou zien.
Dit is het, dit is de plek.
Mikami sloot zijn ogen en luisterde. Het was stil. In de cel was geen geluid te horen. Dat was ongetwijfeld anders geweest op de dag van hun telefoontje. Die avond had het noorden van de prefectuur geleden onder ongebruikelijk zware regenstormen, die op talloze plekken tot landverschuivingen hadden geleid. Rivieren waren gezwollen en hadden met veel kabaal modder stroomafwaarts gevoerd. Het was niet het geroezemoes van een stad geweest. Geen verkeersgeluiden. De cel stond in een park bij een rivier en bevond zich in een spoelvlakte. Dat was het geluid dat hij had gehoord.
‘Ayumi? Ik weet dat jij het bent, Ayumi.’
Dat had hij tegen de beller gezegd.
‘Ayumi! Waar ben je? Kom naar huis. Alles komt goed, maar kom alsjeblieft onmiddellijk naar huis!’
Amamiya wist waarom hij had gehuild voor het boeddhistische altaar.
Gaat het beter met u?
Amamiya’s woorden aan de telefoon gisteravond.
Niet alles is slecht. Je komt ook weleens wat goeds tegen.
Waar was hij nu, in vredesnaam?
Mikami begon zich af te vragen of hij de gebeurtenissen zelf in gang had gezet. Zeven dagen geleden had hij Amamiya voor het eerst bezocht. Maar het stille telefoontje naar huize Mesaki was al tien dagen geleden. Amamiya had de ontvoerder al opgespoord toen Mikami bij hem kwam. Hij overwoog vermoedelijk nog of hij aangifte zou doen. Hoewel… het feit dat hij in die drie dagen geen contact met de politie had opgenomen, moest een gevolg zijn van de diepe argwaan die hij voor het korps koesterde. Alleen rechercheurs die hij had ontmoet hadden hem verzekerd dat ze de moordenaar van zijn dochter te pakken zouden krijgen. Maar het was niet gebeurd. Na veertien jaar was het nog altijd niet gebeurd. Hij had eigenhandig iets gepresteerd wat tienduizenden politiemensen niet was gelukt. En waarom? Omdat ze met andere dingen bezig waren. Tot die conclusie moest hij zijn gekomen. De politie had geprobeerd de gemaakte opnamefout te verdoezelen. Een meisje van zeven was ontvoerd en was tragisch aan haar einde gekomen. Toch had de politie vooral haar eigen belangen behartigd. Ze hadden het derde telefoontje zorgvuldig uit alle documenten verwijderd. Logisch dat hij zijn vertrouwen was kwijtgeraakt. Zelfs als hij de gegevens over Mesaki had doorgegeven… wie kon hem garanderen dat ze zouden vertrouwen op zijn vermogen om de stem na veertien jaar te herkennen? Ze zouden gezichtsverlies hebben geleden omdat de vader van het slachtoffer was geslaagd waar zij waren gefaald. Dat zouden ze niet leuk hebben gevonden. Het zou misschien de scherpe kantjes van het onderzoek hebben gehaald. Misschien zouden ze hem na kort en plichtmatig onderzoek hebben laten weten dat hij het mis had. Maar Amamiya kon Mesaki moeilijk zelf arresteren. Hij kon bij hem op bezoek gaan om hem onder druk te zetten. Maar alleen tegen Mesaki zeggen dat zijn stem overeenkwam met die van de ontvoerder zou niet genoeg zijn geweest om hem een bekentenis te ontlokken.
En toen stond opeens Mikami bij hem voor de deur.
Amamiya moest zijn stem hebben herkend. Hij had talloze stemmen gehoord aan de telefoon, maar Mikami’s reactie moest hem zijn bijgebleven. En de naam op zijn kaartje begon met ‘Mi’. Met het telefoontje nog vers in zijn geheugen kon Amamiya maar tot één conclusie zijn gekomen. Zijn dochter is weggelopen. Hij maakt zich zorgen om haar veiligheid. Misschien had hij de mogelijkheid gezien om een werkelijke emotionele band op te bouwen, was hij ervan overtuigd geraakt dat de man die voor hem stond een van de weinige rechercheurs was die zijn lot kon begrijpen: de pijn van een ouder die een dochter was kwijtgeraakt. Als Mikami over iets anders was komen praten, had Amamiya hem misschien in vertrouwen genomen en hem verteld dat hij de ontvoerder van Zes Vier had opgespoord.
Maar…
Waar was Mikami over begonnen? Het kwelde hem om eraan te denken. Hij had Amamiya gevraagd in te stemmen met een bezoek van de commissaris. Hij had schaamteloos geprobeerd hem bij een pr-actie te betrekken. Hij had op een antwoord aangedrongen door te suggereren dat het misschien iets zou opleveren, dat er misschien zelfs nieuwe aanwijzingen zouden worden gevonden. Daarmee had hij Amamiya’s vermoedens bevestigd. Ze zijn niet veranderd. Na veertien jaar hield het korps nog altijd geen rekening met de gevoelens van het slachtoffer. Integendeel: men wilde zijn ellende gebruiken om de eigen verdedigingslinie te versterken.
Ik waardeer het aanbod, maar het is niet nodig. Het is niet nodig dat zo’n belangrijke man helemaal hierheen komt.
Zo was het begonnen. Amamiya’s houding had een snelle transformatie doorgemaakt. Daar was Mikami nu zeker van.
Hij had besloten dat hij Mesaki zelf in het nauw wilde drijven. Hij had Koda benaderd. De twee mannen, allebei slachtoffers van het optreden van de politie, hadden de koppen bij elkaar gestoken en een plan bedacht. Ze wilden wraak nemen op zowel Mesaki als het korps. Ze besloten hun plan ten uitvoer te brengen op de dag van het bezoek van de commissaris omdat ze wisten dat de klap dan extra hard zou aankomen. Uiteindelijk had de enige factor die ze niet in de hand hadden – Kasumi’s afwezigheid van huis – hen gedwongen het plan een dag te vervroegen. De timing was niet toevallig. Het leek op een bizar toeval: een ontvoering die Zes Vier imiteerde, precies op de dag voor de inspectie van die zaak. Noch de woede van Criminele Recherche noch het noodlot had de afzegging afgedwongen. Het waren de genadeloze wraakgevoelens van Koda en Amamiya geweest. Mikami had de doorslag gegeven toen Amamiya nog twijfelde. Door hem te vertellen over het bezoek van de commissaris had hij hem een bruikbare datum gegeven. Zijn kappersbezoek was het symbool geweest van zijn kersverse besluitvaardigheid.
De woorden tijdens hun telefoongesprek de voorgaande avond… ze waren vermoedelijk niet alleen voor Mikami bestemd. Niet alles is slecht. Je komt ook weleens wat goeds tegen.
En toch…
Amamiya en Koda waren te ver gegaan.
Ze moesten de verantwoordelijkheid dragen, met name Amamiya. Ketterij is ketterij, er zijn geen grijstinten. Ongeacht zijn redenen had hij de ontvoering van een meisje in scène gezet. Hij had haar moeder, Mutsuko Mesaki, blootgesteld aan de doodsangst van het verlies van haar dochter. En dat hoewel hij van nabij het lijden van zijn eigen Toshiko had meegemaakt toen zij hoorden dat hun dochter was ontvoerd. En hoewel hij dezelfde gevoelens moest hebben doorgemaakt. Amamiya had alle morele voorschriften overboord gezet. Om zijn wraakgevoelens te vervullen had hij een onschuldig moederhart verpletterd.
Beter dan wie dan ook wist hij wat hij had gedaan. Dat was waarom hij niet was teruggekomen. Was het mogelijk dat hij had besloten…?
Mikami herkende het geluid van een claxon.
Het kwam van boven aan de heuvel.
Het was een onafhankelijke taxi. Het hoofdkwartier maakte regelmatig gebruik van de diensten van de chauffeur. Het was niet waarschijnlijk dat hij Mikami ervan verdacht dat hij had gelogen of dat hij niet wilde betalen. Aan de andere kant zag Mikami er wel uit als een man die al zesendertig uur niet had geslapen. Misschien was de chauffeur bang dat hij zich wilde verdrinken. Mikami kon hem in de verte zien. Hij was uitgestapt. Mikami leunde uit de telefooncel en zwaaide.
Ik kom zo.
Hij sloot de deur en opende zijn mobiel. Hij wilde Matsuoka bellen, maar opeens voelde hij de aandrang om de telefoon voor hem van de haak te pakken. Het kraken op de lijn klonk alsof het afkomstig was uit het verleden. Op Matsuoka’s nummer kreeg hij de voicemail. Een stil bericht vanuit een cel leek hem geen goed idee. Hij sprak zijn naam in en zei dat hij zou terugbellen. Hij hing op. Iets zei hem dat Matsuoka zou terugbellen. Er waren dingen die hij wilde zeggen, vragen die hij wilde stellen.
Wat was er met Hideki Koda gebeurd?
Hij betwijfelde of Matsuoka hem zomaar zou laten gaan. Diefstal. Openlijke bedreigingen. Chantage. Ernstige misdaden, ongetwijfeld. Maar de hele tijd dat Mikami in het commandovoertuig had gezeten, had hij Matsuoka Koda’s naam niet één keer horen noemen. Ook over de radio was zijn naam niet gebruikt. Had het Interceptieteam hem niet weten te vinden? Hadden ze hem opzettelijk laten lopen? Koda moest contact hebben gehad met Matsuoka. Matsuoka moest op zijn minst anoniem zijn getipt voordat het allemaal begon. Alleen zo konden sommige zaken worden verklaard.
Matsuoka had Amamiya’s zwarte vinger niet gezien. Maar hoe had hij zonder die aanwijzing het verband kunnen leggen tussen de telefoontjes naar alle M-namen en de ontvoering?
En er waren andere, zwaarder wegende zaken. Was Mesaki werkelijk het meesterbrein achter Zes Vier? Dat was de belangrijkste vraag.
Matsuoka leek zeker van zijn zaak. Maar er was afgezien van Amamiya’s getuigenis geen enkel bewijs dat een rechter zou overtuigen. Zonder een bekentenis of werkelijke bewijzen zou er niets veranderen aan Mesaki’s status en zou hij gewoon onder ‘politiebescherming’ blijven.
Gesteld dat hij inderdaad de ontvoerder van Zes Vier was, dan had hij dat goed weten te camoufleren nadat hij in zijn witte auto van huis was weggereden. Wat natuurlijk hielp was dat hij oprecht ongerust was over de veiligheid van zijn dochter. Maar aan het einde had hij een fout gemaakt. Heel even had hij het masker laten zakken toen hij reageerde op Koda’s telefonische instructies. Dat was toen hem werd verteld dat hij moest vertrekken bij Café Cherry nadat hij de staatsweg in noordelijke richting had gevolgd. Het was het moment waaraan Ogata had gerefereerd toen hij zei: Er was dat ene moment, in de auto…
Alstublieft, vertel me waar ik naartoe moet…
Rijd… nog drie kilometer door.
Rechtdoor?
Iets verderop… zit een kapsalon… Haarsalon Ai’ai. Zorg dat u daar binnen tien minuten bent of… uw dochter sterft.
M-Maar…
Het was Mikami ook opgevallen toen hij later naar de opname luisterde. Koda had Mesaki wel degelijk in de val gelokt. Al voordat hij hem naar de staatsweg had gestuurd, had Koda hem gevraagd of hij de omgeving kende. Hij had Mesaki gedwongen te zeggen: Hier? Nee… helemaal niet. Als de ontvoerder van Zes Vier kon Mesaki niet toegeven dat hij de route kende. Toen Koda die bewering had afgedwongen, had hij Mesaki drie kilometer lang de weg laten volgen. Voordat hij er erg in had, had Mesaki geantwoord met een vraag. De weg blijven volgen? Hij wist heel goed dat de beste route naar de kapsalon was om bij het volgende kruispunt, een kilometer verderop, rechts af te slaan. Koda had de naam Ai’ai nog niet genoemd. Hij had Mesaki bespeeld om hem zijn verwachting te laten uitspreken dat Haarsalon Ai’ai de volgende bestemming zou zijn.
Voor Mesaki moest de kilometer tot aan het kruispunt hebben aangevoeld als een half leven. Hem was opgedragen naar de kapsalon te rijden, maar ook de weg te volgen. Moest hij keren? Rechtdoor blijven rijden? Beide opties waren even beangstigend. Op de vloer achter zijn stoel lag een rechercheur. Het gesprek werd opgenomen. Hij kon niet weten dat de politie hem voor de ontvoerder van Zes Vier aanzag, maar als hij zou afslaan zouden ze begrijpen dat hij de locatie van de kapsalon kende. Hij moest dus de weg blijven volgen. Maar dat kon ook niet. Hij moest rekening houden met wat er zou gebeuren als hij niet volgens de instructies de kapsalon zou bereiken. De ontvoerder had gezegd dat zijn dochter zou sterven als hij daar niet binnen tien minuten zou zijn. Moet ik echt de weg volgen? Die woorden moesten op het puntje van zijn tong hebben gelegen, maar ze uitspreken zou gelijk staan aan een bekentenis. Nadat hij alle opties had overwogen besloot hij rechts af te slaan. Hij koos voor het leven van zijn dochter.
Maar met het moeilijkste dilemma werd hij pas helemaal aan het einde geconfronteerd. Dat was uiteraard het briefje met de boodschap.
Tegen hun verwachtingen in stond er nog een met pen geschreven boodschap op het stukje papier dat Mesaki aan de politie had gegeven. Horizontaal, op één regel.
Mikami sidderde.
Een dochter. De grafkist van een kind.
Nadat Mesaki het briefje op de bodem van de container had aangetroffen en het had gelezen, was hij in tranen op de grond gestort. Hij had luid geweend. Kasumi is dood. Zo had hij de boodschap geïnterpreteerd. Nadat Mutsuko had gebeld met het nieuws dat zijn dochter nog leefde en het goed maakte, had hij de boodschap opnieuw gelezen en een detail opgemerkt. Dat er ‘de grafkist van een kind’ stond en niet alleen ‘grafkist’. Toen had hij begrepen dat de boodschap niet op Kasumi sloeg, maar op Shoko Amamiya.
Sinds de telefoontjes van de ontvoerder, sinds hij had gemerkt dat deze ontvoering als twee druppels water op zijn eigen misdaad leek, had Mesaki vermoedelijk angstig rekening gehouden met de mogelijkheid dat de ontvoerder op de een of andere manier iets te maken had met de Amamiya’s. Tegelijkertijd moest hij zich er ook van hebben overtuigd dat een amateur niet in staat zou zijn hem te vinden. Dat was de beroepsmensen immers na veertien jaar onderzoek niet gelukt. Toeval, het is gewoon toeval. Hij had die zin als een mantra herhaald in een poging zijn angsten te knechten.
Maar toen hij ‘de grafkist van een kind’ las, was de waarheid tot hem doorgedrongen en was er geen twijfel meer mogelijk. De boodschap was afkomstig van iemand uit Shoko’s naaste familie. Hoewel hij dat wist, had hij het briefje aan de politie overhandigd. Maar wat had hij dan opgegeten?
Mikami had geen idee. Het papier was boven de boodschap afgescheurd. De boodschap was horizontaal geschreven, Mesaki had dus de eerste helft ervan opgegeten. Beter gezegd, hij had veertig procent van het vel opgegeten. De boodschap die ze hadden gezien stond op de onderste helft.
De eerste regel bevatte doorgaans de naam van de geadresseerde. Dat leek plausibel. Masato Mesaki. Maar nee. Amamiya had geweten dat de politie het briefje in handen zou krijgen. Hij wilde waarschijnlijk duidelijk maken dat Mesaki Shoko’s moordenaar was. Mesaki’s stem was nagenoeg identiek aan die van de ontvoerder van veertien jaar geleden. Dat was het enige waarvan Amamiya zeker kon zijn. Misschien had hij dat wel opgeschreven. Masato Mesaki. Enigszins schor, geen accent.
Het kon op geen enkele manier als bewijs gelden. Toch had Mesaki het in zijn mond gestopt. Omdat hij de ontvoerder was.
Wat was wijsheid, wetende dat de politie hem om het briefje zou vragen? Mesaki had zich suf gepiekerd. Weigeren? Dat zou argwaan wekken. Ze zouden dan tot de logische conclusie komen dat iemand hem iets nadroeg, dat hij iets probeerde te verbergen. Maar hij kon niet het volledige briefje afgeven. De eerste regel legde immers een verband tussen hem en Shoko’s moordenaar. En de zaak zou over minder dan een jaar verjaren. En dus had hij besloten om de bovenste helft ongezien in zijn mond te stoppen en de onderste helft ongemoeid te laten. Om het gedeelte op te eten dat een verdachte van hem maakte en het gedeelte intact te laten dat de suggestie wekte dat hij het slachtoffer was van de moordenaar van zijn kind. Hij had zich niet kunnen voorstellen dat die frase hem in de problemen zou brengen. De grafkist van een kind. Kroost, dat waren in de ogen van de ouders altijd kinderen.
Behoedzaam had hij het briefje in tweeën gescheurd. Behoedzaam had hij een stuk naar zijn mond gebracht. Behoedzaam was hij gaan kauwen. Hij was op dat moment niet meer een vader die zich zorgen maakte over het welzijn van zijn dochter. Hij was een woesteling geworden, een man die – hoewel hij destijds zelf een driejarige dochter had – losgeld had opgestreken nadat hij een meisje van zeven had ontvoerd en vermoord.
‘Waarom at u het papier op?
Wat stond erop geschreven?’
Aanvankelijk had Mesaki tegengestribbeld. Hij had niets gegeten, zei hij. ‘Het staat op video. We kunnen er een specialist bij halen.’ Al snel zag hij af van zijn leugen. ‘Misschien heb ik wel iets gegeten. Ik was mezelf niet. Ik had al sinds gisteren niet gegeten. Maar dit… meer stond er niet op. Dat weet ik nog goed.’ Mikami stond te trillen van woede toen het aan Matsuoka werd gerapporteerd. Hij was al van gedachten veranderd. Hij begreep de irritatie van Ogata en Minegishi. Waarom had Amamiya Koda niet meer druk laten uitoefenen? Ze hadden tijd genoeg gehad. Ze hadden Mesaki alleen maar stukje bij beetje meer informatie over Zes Vier hoeven ontlokken om hem langzaam in het nauw te drijven. Ze hadden kunnen dreigen dat ze Kasumi zouden doden als hij niet bekende. Koda was rechercheur geweest. Hij had misschien geen volledige bekentenis kunnen afdwingen, maar in elk geval iets wat er veel op leek.
Toch had hij dat niet gedaan. Hij had Mesaki niet tot een bekentenis gedwongen.
Het eindresultaat was precies zoals Matsuoka had gezegd. Amamiya had hun een verdachte gegeven. Niets meer of minder. Mesaki zou makkelijk kunnen volhouden dat hij niets wist over Haarsalon Ai’ai. ‘Ik herinnerde me de route weer, daarom nam ik die afslag… Ik herinnerde me dat ik lang geleden eens dat billboard had gezien… Ik was in paniek, ik weet niet meer wat ik dacht…’ Als hij zulke dingen zou zeggen, hadden zijn ondervragers geen poot om op te staan.
Waarom was het plan zo indirect? Hoe langer Mikami erover nadacht, hoe slechter hij het begreep. En hoe langer hij erover nadacht, hoe meer het erop ging lijken dat het zo was bedoeld. Amamiya had niet verder willen gaan dan de politie een verdachte geven. Nu waren zij aan zet. ‘Zorg zelf maar dat u hem arresteert.’
Kon je wat hij had gedaan wel wraak noemen?
Opnieuw weerklonk de claxon. Harder ditmaal. Ik kom. Net toen hij zijn hand wilde opsteken, zag hij het. De rode verkeersstok. Hij zag Koda die in zijn uniform auto’s naar het parkeerterrein van Tokumatsu loodste.
Vanwege Koda.
Koda was de enige die Amamiya’s vertrouwen niet had beschaamd. Hij had onvermoeibaar doorgewerkt als lid van het Thuisteam. Hij had de doofpotaffaire nooit verwerkt. Hij had het opgenomen tegen het korps, dat had hem zijn baan gekost. Zelfs toen was hij Amamiya trouw gebleven. En nu, na alles wat er was gebeurd, had hij Amamiya laten zien wat zijn woord waard was. ‘We zullen misdadigers moeten worden.’ Koda was al veroordeeld tot de marges van de samenleving. Het kon voor hem niet moeilijk zijn geweest om zich voor te stellen hoe het was om de kwelling van een gevangenisstraf te ondergaan en daarna een nieuwe start te moeten maken met zijn gezin. En toch had Koda zijn hulp toegezegd. Toch was hij ontvoerder geworden. Dat was het moment waarop Amamiya inzag dat er nog altijd goede kerels als Koda in het korps zaten.
Koda had de pijn doorstaan en had geholpen het plan te bedenken. Want dat had hem pijn gedaan, daar was Mikami zeker van. Ze gingen het korps vernederen. Ze beraamden een plan om de ontvoerder van Zes Vier aan de schandpaal te nagelen, de man die het Prefecturale Hoofdkwartier al veertien jaar niet had kunnen vinden. Wat zou er zijn gebeurd als Koda Mesaki tot een bekentenis had gedwongen? Zouden Ogata en Minegishi dat hebben toegejuicht? Koda had de gezichten van zijn oude collega’s op dat moment waarschijnlijk maar wat graag willen zien. Hij wist dat hij het Prefecturale Hoofdkwartier een zware slag kon toebrengen, maar het idee van zo’n vernedering zou hem tot in zijn ziel hebben geraakt. Niemand had naar hem omgekeken toen hij ontslag moest nemen, maar hij had in zichzelf iets aangetroffen wat niet in staat was het korps te haten. Hoe corrupt het korps ook was, het was en bleef zijn thuis. Er is altijd een gedeelte van je dat rechercheur blijft, zelfs als je het korps hebt verlaten. Koda was Zes Vier en Amamiya nooit vergeten. Zelfs na zijn vertrek was hij altijd rechercheur gebleven. Die roeping zat voor altijd in hem en was een bron van trots.
Dat was de reden waarom ze het plan niet tot het logische einde hadden doorgevoerd. Amamiya had de knoop doorgehakt omdat hij Koda’s lijden niet kon verdragen.
Mikami liep de telefooncel uit.
Zo’n makkelijke baan. Makkelijker zijn ze er niet. Hoe zou Koda op zo’n opmerking reageren?
Zaken stellen je keer op keer op de proef. Mikami stampte met zware voeten door de duisternis.