8

EEN GROENE SATIJNEN BEHA

Opnieuw trammelant. Dit keer vanwege de telefoonrekening die meer dan zevenhonderd pond beloopt, bijna allemaal voor telefoongesprekken naar Oekraïne. Vader belt mij.

“Kun je me alsjeblieft vijfhonderd pond lenen?”

“Pappa, het is nu welletjes. Waarom zou ik betalen voor haar telefoontjes naar Oekraïne?”

“Niet alleen die van haar, ook Stanislav.”

“Voor mijn part. Ze kunnen niet zomaar hun vrienden bellen om te kletsen. Zeg maar dat ze het van haar eigen salaris moet betalen.”

“Mm. Ja.” Hij hangt op.

Hij belt mijn zus.

Mijn zus belt mij.

“Heb je gehoord van de telefoonrekening? Nou vraag ik je! Wat staat ons nog meer te wachten?”

“Ik heb gezegd dat hij Valentina moet laten betalen. Ik ga haar niet onderhouden.” Ik klink als een verongelijkte Truus de Mier.

“Ik heb uiteraard precies hetzelfde gezegd, Nadezjda.” Mijn zus is nog beter in een verongelijkte T. de. M. “En weet je wat hij zei? Hij zei, ze heeft geen geld voor de telefoonrekening, want ze moet betalen voor de auto.”

“Maar ik dacht dat hij die voor haar had gekocht.”

“Een andere auto. Een Lada. Die koopt ze om mee te nemen naar Oekraïne.”

“Dus ze heeft twee auto’s?”

“Daar lijkt het wel op. Het zijn tenslotte communisten. Het spijt me, Nadezjda, ik weet wat je wilt zeggen, maar ze hebben altijd alles gehad wat hun hartje begeerde, elke luxe, ieder voorrecht, en nu ze het systeem in hun eigen land niet meer kunnen uitmelken, komen ze ons hier een poot uitdraaien. Nou, sorry hoor…”

“Zo simpel ligt het niet, Vera.”

“Weet je, in dit land zijn communisten onschuldige mensjes met baarden en sandalen. Maar zodra ze aan de macht komen, laat een nieuwe, doortrapte persoonlijkheid haar gezicht zien.”

“Helemaal niet, Vera. De machthebbers zijn altijd dezelfden. Soms noemen ze zich communist, soms kapitalist en soms vroom religieus, of wat ook maar nodig is om aan de macht te blijven. De voormalige communisten in Rusland zijn dezelfden die nu alle industrie in handen hebben. Zij zijn de ware zwendelaars. Maar de werkende middenklasse, mensen zoals de man van Valentina, hebben de grootste klappen gekregen.”

“Ik wist natuurlijk van tevoren dat je het niet met me eens zou zijn, Nadezjda, en ik heb eerlijk gezegd geen zin om erover te discussiëren. Maar ik wist meteen wat voor vlees ik in de kuip had.”

“Maar je hebt ze nog niet eens ontmoet.”

“Dankzij jouw beschrijvingen zie ik ze voor me.”

Wat een rund. Met haar in discussie gaan is zinloos. Maar het irriteert me dat ze even gemakkelijk naar me uithaalt als voor ons nieuwe bondgenootschap.

Ik bel mijn vader.

“Aha,” zegt hij. “Ja, de Lada. Die heeft ze gekocht voor haar broer. Haar broer woonde in Estland,moet je weten, maar werd uitgezet omdat hij voor zijn examen Ests was gezakt. Zie je, hij is een volbloed Rus. Spreekt vloeiend Russisch. Sprak geen woord Ests. Maar na de onafhankelijkheid besloot de nieuwe Estlandse regering alle Russen uit te zetten. Dus moest haar broer weg. Valentina, zij spreekt Oekraïens en Russisch. Ze spreekt beide talen uitstekend. Stanislav ook. Uitgebreide woordenschat. Voorbeeldige uitspraak.”

“We hadden het over de Lada.”

“O ja, Lada. Haar broer had een Lada, snap je, die was helemaal kaduuk. Zijn gezicht lag ook in puin. Op een nacht was hij gaan vissen, ijsvissen via een wak in het ijs. Heel koud, lang in de sneeuw zitten, wachten tot er wat vis komt. Heel koud in Estland. Dus om zichzelf warm te houden drinkt hij wodka. Al is alcohol geen ontstekingsvloeistof zoals kerosine of de benzine die wordt gebruikt in tractoren, het heeft wel verwarmende eigenschappen. Maar het heeft zijn prijs. Welnu, dit is de prijs: hij drinkt te veel, slipt op het ijs, vernielt de Lada en vernielt ook zijn gezicht. Ik heb me wel afgevraagd waarom ik een man zou helpen die niet alleen Oekraïens is maar ook nog eens zo Russisch dat hij zakt voor zijn examen Ests. Misschien kun jij het me zeggen?”

“Dus ze heeft voor hem een nieuwe Lada gekocht?”

“Geen nieuwe. Tweedehands. Helemaal niet zo duur, trouwens. Duizend pond. Weet je, in dit land vindt men een Lada geen chique auto. (Hij spreekt chic uit op zijn Frans. Hij beeldt zich graag in dat hij een beetje Franstalig is.) Te groot chassis in verhouding tot de motor. Slurpt benzine. Achterhaalde aandrijvingstechniek. Maar in Oekraïne is een Lada goed omdat er genoeg reserveonderdelen voor zijn. Misschien is hij niet eens voor haar broer. Misschien verkoopt ze hem wel met flinke winst.”

“Dus ze rijdt in twee auto’s rond?”

“Nee. De Lada staat in de garage. De Rover staat op de oprit.”

“Maar ze heeft geen geld om de telefoonrekening te betalen.”

“Aha. Telefoon. Dat is inderdaad een probleem. Te veel geklets. Echtgenoot, broer, zus, moeder, oom, tante, vriendin, nicht. Soms Oekraïens maar meestal Russisch.” Alsof hij het niet erg zou vinden om de rekening te betalen, als het voor gesprekken in het Oekraïens was.

“Geen intelligente gesprekken. Kletspraat.” Hij zou het niet erg vinden om de rekening te betalen als de gesprekken over Nietzsche en Schopenhauer gingen.

“Pappa, zeg haar dat de telefoon wordt afgesloten als ze niet betaalt.”

“Mm. Ja.” Hij zegt ja, maar aan zijn stem kan ik horen dat hij nee bedoelt.

Hij kan het niet. Hij is niet in staat om haar partij te geven. Of misschien wil hij het niet. Hij wil alleen klagen en ons medelijden hebben.

“Je moet krachtiger tegen haar optreden.” Door de telefoon kan ik zijn weerstand horen, maar ik hou vol. “Ze begrijpt het niet. Ze denkt dat iedereen in het Westen miljonair is.”

“Aha.”

Een paar dagen later belt hij weer. De Rover heeft het weer begeven. Nu zijn het de hydraulische remmen. O, en hij is niet door de APK gekomen. Vader wil meer geld lenen.

“Alleen totdat ik mijn pensioen krijg.”

Ik ga tekeer tegen Mike: “Zie je wel? Ze zijn stapelgek. Allebei. Waarom kom ik niet uit een normaal gezin?”

“Ga eens na hoe saai dat zou zijn.”

“O, ik kan zo langzamerhand wel tegen een beetje saaiheid. Dat gesodemieter hoeft van mij niet – niet in deze periode van mijn leven.”

“Maak je er dan gewoon niet zo druk over, want van één ding kun je zeker zijn: het wordt nog erger.” Hij pakt een blikje bier uit de koelkast en verdeelt het over twee glazen. “Gun hem zijn pleziertjes. Je moet je er niet mee bemoeien.”

Later kreeg ik spijt dat ik me er niet meer mee had bemoeid, en wel in een vroeger stadium.

Het is onmogelijk om alles via de telefoon in de gaten te houden. Het wordt tijd voor een volgend bezoek. Dit keer waarschuw ik mijn vader niet van tevoren.

Als we aankomen is Valentina er niet, maar Stanislav wel. Hij is boven op zijn kamer aan het huiswerk maken, diep voorovergebogen over de bladzijden. Hij werkt hard. Brave jongen.

“Stanislav,” zeg ik, “wat is er aan de hand met die auto? Hij lijkt nogal wat problemen te veroorzaken.”

“O, geen problemen. Alles is nu in orde. Alles gerepareerd.” Hij glimlacht zijn beminnelijke afgebroken-tand-glimlach.

“Maar Stanislav, kun je je moeder niet aan haar verstand peuteren dat een kleinere auto die betrouwbaarder is, beter is dan dat monsterachtige glimmende bakbeest dat een vermogen kost om op de weg te houden? Zoveel geld heeft mijn vader niet, moet je weten.”

“O, het is inmiddels in orde. Het is een heel mooie auto.”

“Maar denk je niet dat je beter af bent met iets betrouwbaarders zoals een Ford Fiesta?”

“O, Ford Fiesta is geen goede auto. Weet je, toen we hier kwamen, zagen we op de snelweg een vreselijk ongeluk tussen een Ford Fiesta en een Jaguar. De Ford Fiesta lag behoorlijk geplet onder de Jaguar. Dus een grote auto is veel beter, snap je?”

Dat meent hij toch niet serieus?

“Maar Stanislav, mijn vader kan zich geen grote auto veroorloven.”

“Volgens mij kan hij dat best.” Lieve glimlach. “Hij heeft geld zat. Hij heeft Anna toch ook geld gegeven?” De bril glijdt bijna van zijn neus. Hij duwt hem terug en kijkt me aan met een ijzige blik. Misschien toch niet zo’n brave jongen.

“Ja, maar…” Wat kan ik daarop zeggen? “…Dat is zijn zaak.”

“Precies.”

Haastige voetstappen de trap op. Valentina valt de slaapkamer binnen. Ze geeft Stanislav een standje, omdat hij met mij heeft gepraat.

“Hou op praten met tietloze slechtnieuwspottenkijker.” Ze is vergeten dat ik Oekraïens spreek, of het kan haar niets schelen.

“Maak je niet druk, Valentina,” zeg ik. “Ik wilde jou spreken. Zullen we naar beneden gaan?”

Ze volgt me, de trap af en de keuken in. Stanislav komt ook beneden, maar Valentina stuurt hem naar de kamer ernaast. Daar is pappa uitgebreid bezig de veiligheidsaspecten van verschillende remsystemen uit te leggen aan Mike, waarbij hij koppig weigert verband te leggen met de specifieke problemen van de Rover. Mike probeert juist om, tegen beter weten in, de conversatie in die richting te leiden.

“Waarom wil jij spreken?” Valentina staat pal tegenover me en net iets te dichtbij. Haar lippenstift is een kwaaie rode veeg, net buiten de contouren van haar mond.

“Ik denkdat je wel weet waarom, Valentina.”

“Weet? Waarom ik weet?”

Ik had me voorgenomen om een verstandig gesprek te voeren, een kalm ontvouwen van logische argumenten uitlopend op een beleefde schuldbekentenis van haar kant. Daarna zou ze met een lachje beloven haar leven te beteren. Maar ik voel alleen een bijtende, blinde woede en mijn bewijsvoering laat me in de steek. Mijn hoofd staat op springen.

“Schaam jij je niet?” Ik verzand in een bastaardtaaltje, half om half Engels en Oekraïens, vloeiend en bits.

“Scha-men! Scha-men!” spuwt ze. “Jij schaamte. Niet ik schaamte. Waarom jij niet bezoekt graf moeder? Waarom jij niet huilen, breng bloem? Waarom jij problemen maken hier?”

De gedachte dat mijn moeder veronachtzaamd onder de koude zoden ligt terwijl deze vrouw onrechtmatig haar keuken in bezit neemt en er de scepter zwaait, wakkert een nieuwe vlaag van woede aan.

“Hoe durf je over mijn moeder te praten? Ik wil je niet eens haar naam horen zeggen, met je vuilspuitende kant-en-klaar-mond!”

“Jouw moeder dood. Nu jouw vader mij trouwt. Jij niet fijn vinden. Jij schoppen problemen. Ik begrijpen. Ik niet dom.”

Zij spreekt ook de bastaardtaai. We gaan als viswijven tegen elkaar tekeer.

“Valentina, waarom rijd je in twee auto’s rond als mijn vader niet eens genoeg geld heeft om er zelfs maar één te laten repareren? Waarom bel je met Oekraïne als hij mij om geld moet vragen om de rekening te betalen? Leg me dat maar eens uit!”

“Hij jou geld geven. Nu jij hem geld geven,” tergt de grote rode mond.

“Waarom zou mijn vader voor jouw twee auto’s moeten opdraaien? Voor jouw telefoonrekeningen? Je werkt. Je verdient geld. Je zou wat in de huishoudpot moeten stoppen.” Ik heb mezelf flink weten op te fokken en in mijn gerechtvaardigde woede rollen de woorden, sommige Engels, sommige Oekraïens, over de lippen en buitelen ze over elkaar heen.

“Jouw vader koopt helemaal niets voor me.”

Ze buigt zich naar me toe en schreeuwt van zo dichtbij in mijn gezicht dat ik kleine spuugdruppeltjes op mijn huid voel spatten. Ik ruik okselzweet en haarlak. “Geen auto! Geen sieraden! Geen kleren! (Ze spreekt het uit met drie lettergrepen, ke-le-ren.) Geen make-up! Geen onderke-le-ren!” Ze tilt haar T-shirt op om haar vinnige borsten te tonen die op scherp staan als twee kernkoppen. De lanceerinstallatie is een groen satijnen elastische beugel-beha afgezet met kant, met linten voorsluiting.

“Ik alles kopen! Ik werken! Ik kopen!”

Als het op borsten aankomt, moet ik mijn nederlaag erkennen. Ik ben sprakeloos. In de stilte die volgt, hoor ik in de kamer ernaast de stem van mijn vader door dreinen. Hij vertelt Mike over potloden in de ruimte. Dat verhaal heb ik al heel vaak gehoord. Mike ook.

“Tijdens de eerste ruimtevaartreizen liep men tegen een interessant probleem met gewichtloosheid op. De Amerikanen kwamen erachter dat ze geen gewone pen konden gebruiken voor hun aantekeningen en logboek, omdat die het niet deden zonder zwaartekracht. Wetenschappers deden uitgebreid onderzoek en ontwikkelden tenslotte een hoogwaardige technologische pen die ook schrijft in een toestand van gewichtloosheid. De wetenschappers in Rusland die zich met hetzelfde probleem geconfronteerd zagen, kwamen tot een andere oplossing. Ze gebruikten een potlood in plaats van een pen. Vandaar dat de Russen potloden de ruimte hebben ingestuurd.”

Hoe kan mijn vader zo blind zijn voor zijn situatie? Ik koel mijn woede op Valentina.

“Mijn vader is de onschuld zelve. Dom maar onschuldig. Je geeft al je geld uit aan hoerige lingerie en make-up. Is dat soms omdat mijn vader niet goed genoeg voor je is, hè? Ben je soms op zoek naar een andere man, of twee, of drie, of vier, huh? Ik weet wat jij bent, en het zal niet lang meer duren of mijn vader komt er ook achter. Dan zullen we nog wel eens zien!”

Stanislav roept uit: “Wauw, ik wist niet dat Nadezjda zo goed Oekraïens sprak!”

Dan gaat de bel. Mike doet open. Het is het echtpaar Zadtsjoek. Ze staan met een bos bloemen en een zelfgebakken taart op de stoep.

“Kom binnen, kom binnen!” zegt Mike. “Jullie zijn net op tijd voor de thee.”

Ze aarzelen op de drempel. Ze hebben een glimp opgevangen van Valentina’s woedende gezicht. (De borsten zijn weer bedekt.)

“Kom binnen,” zegt Valentina met een pruilmondje. Ze zijn tenslotte haar vrienden, en ze kon ze nog wel eens nodig hebben.

“Kom binnen,” zeg ik. “Ik zet het theewater op.” Ik moet tijd winnen om op adem te komen.

Het is oktober, maar toch zacht en zonnig. We drinken thee in de tuin. Mike en Stanislav zetten de ligstoelen en een oude, wiebelige kampeertafel onder de pruimenboom.

“Goed jullie komen,” zegt pappa tegen de Zadtsjoeks, terwijl hij het zich gemakkelijk maakt op het krakende canvas. “Lekkere taart. Mijn Millotsjka maakte hem precies zo.”

Valentina vat het op als een sneer.

“De supermarkt doet het beter.”

Mevrouw Zadtsjoek is beledigd.

“Ik liever zelf bakken.”

Meneer Zadtsjoek schiet haar te hulp.

“Waarom jij taart kopen in supermarkt, Valentina? Waarom jij niet bakken? Vrouw moet bakken.”

Valentina staat nog op scherp van haar aanvaring met mij.

“Ik geen tijd bakken. Hele dag werken voor geld. Kopen taart. Kopen kleren. Kopen auto. Slechte man gierig, geen geld geven.”

Even ben ik bang dat het T-shirt weer omhooggaat, maar dit keer voldoet een dramatische zwenk van haar buste mijn vaders kant op. Hij kijkt hulpeloos naar Mike voor bijstand. Mike verstaat niet genoeg Oekraïens om te begrijpen wat er aan de hand is en begaat de misstap het onderwerp weer op de taart te brengen. Hij haalt een wit voetje bij mevrouw Zadtsjoek door nog een grote punt te nemen.

“Mm. Verrukkelijk.”

De wangen van mevrouw Zadtsjoek glimmen. Ze tikt gemoedelijk tegen zijn dij.

“Jij goed eten. Ik graag zien man goed eten. Waarom jij niet meer eten, Yuri?” Meneer Zadtsjoek vat het op als een sneer.

“Te veel taart maakt buik dik. Jij dikkig Margaritka. Klein beetje dikkig.” Mevrouw Zadtsjoek vat dat op haar beurt op als een sneer.

“Beter dikkig dan mager. Zie maar Nadezjda. Zij uitgehongerde Bangladeshvrouw.”

Dit vat ik op als een sneer. Hooghartig houd ik mijn buik in. “Dun is goed. Dun is gezond. Dunne mensen leven langer.”

Ze keren zich allemaal hoonlachend tegen me.

“Dun is honger! Dun is hongersnood! Iedereen dun valt dood neer! Ha ha!”

“Ik hou van dikkig,” zegt mijn vader. Hij legt verzoenend een rimpelige hand op Valentina’s borst en knijpt er voorzichtig in. Het bloed stijgt naar mijn hoofd. Ik spring overeind en raak per ongeluk de tafelpoot, waardoor de theepot en de overblijfselen van de taart door de lucht vliegen.

De theevisite was geen succes.

Als de Zadtsjoeks de deur uit zijn moet er nog worden afgewassen, en wat vuile was worden binnengehaald. Valentina steekt haar parelmoerroze vingers in rubberhandschoenen. Ik duw haar opzij.

“Ik doe het,” zeg ik. “Ik ben niet bang voor vieze handen. Jij bent kennelijk te verfijnd voor dit soort werk. Te verfijnd voor mijn vader, vind je niet? Maar niet te verfijnd om zijn geld uit te geven. He?”

Ze slaakt een gilletje. “Helleveeg! Aasgier! Verdwijn uit mijn keuken! Verdwijn uit mijn huis!”

“Niet jouw huis. Mijn moeders huis,” gil ik terug.

Mijn vader komt de keuken binnenrennen.

“Nadezjda, waar bemoei je je mee? Je hebt hier niets mee te maken!”

“Pappa, oude zot. Eerst zeg je dat Valentina al je geld opmaakt. Dan leen je honderd pond van me. Dan leen je vijfhonderd pond van me. En daarna moet ik me erbuiten houden? Wat wil je nu eigenlijk?”

“Ik zei geld lenen. Ik zei niet neus in steken.” Zijn kaak is gespannen. Zijn vuisten zijn gebald. Hij begint te beven. Ik weet nog hoe bang ik was als hij er zo uitzag, maar inmiddels ben ik langer dan hij.

“Pappa, waarom zou ik je geld geven om aan dit inhalige, leugenachtige, beschilderde…” Kutwijf, kutwijf, kutwijf! denk ik. Maar de feministe in me kan het niet over haar lippen krijgen.

“Verdwijn! Verdwijn! Ik wil je nooit meer zien! Je bent mijn dochter niet, Nadezjda.” Hij kijkt me aan met een dementerende blik in zijn fletsblauwe ogen.

“Prima,” zeg ik. “Mij best. Wie zou jou trouwens als vader willen? Kruip maar lekker op schoot bij je vrouw met dikke tieten en val mij niet meer lastig.”

Ik graai mijn spullen bij elkaar en ren naar de auto. Een paar minuten later komt Mike achter me aan.

Pas als we de buitenwijken van Peterborough achter ons hebben gelaten en we tussen de open weilanden rijden, durft Mike zijn mond weer open te doen. Een beetje plagend zegt hij: “Wat zijn jullie toch een maf stelletje.”

“Hou je smoel,” schreeuw ik. “Hou je mond en bemoei je er niet mee!” Meteen daarna schaam ik me. Ik heb me laten gek maken. We rijden zonder verder iets te zeggen naar huis. Mike zoekt op de radio naar kalmerende muziek.