12

Ik liep op het geluid af. Even later zag ik mijn vader. Hij floot op zijn vingers als een jongen.

Naast hem op het bruggetje over de vijver herkende ik een van de muzikanten uit het orkest. Stonden ze daar al de hele tijd? Waarom had ik hen niet opgemerkt? Had mijn vader naar mij gekeken? Van hieraf kon je het bankje zien waar ik met de vrouw had gezeten. De muzikant speelde op een akoestische gitaar en vroeg zich zingend af: Hoe kon ze zeggen: liefde vindt haar weg? The Beatles: ‘You’ve Got to Hide Your Love Away’.

Mijn vader applaudisseerde braaf met mij mee toen het liedje klaar was.

De zanger, die zo te horen van Italiaans-Duitse afkomst was, merkte in het Engels op: ‘Damn near genius.’

Ik knikte.

‘Lennon-McCartney,’ verduidelijkte de zanger.

Mijn vader keek naar mij en draaide zich toen naar de muzikant. Vriendelijk zei hij: ‘Ik waag me niet gauw aan kwalificaties die het ene boven het andere stellen, maar het moet mij van het hart dat als het werkelijk om genialiteit gaat, popmusici geen partij zijn.’

‘Akkoord,’ beaamde de jongen. Hij sloeg het begin van ‘A Hard Day’s Night’ aan – en vervolgde: ‘Ben ik met u eens, behalve voor wat betreft die Beatles.’

‘Ik begrijp de uitzonderingspositie van dit combo niet goed – ik heb het over de gehele popmuziek ten opzichte van wat wij in de Lage Landen graag omschrijven als serieuze muziek.’

Ik probeerde aan de discussie een eind te maken door te betogen dat ik ook een liefhebber was van The Beatles. En dat hun werk zonder meer behoorde tot het allerbeste wat de twintigste eeuw heeft voortgebracht. Of je het mooi vond of niet, goed was het zeker.

Mijn vader zei in zijn verzorgde Duits, zo klonk het voor mij althans, zijn zinnen barstten van de naamvallen: ‘Mijn zoon denkt dat ik geen idee heb waarover ik spreek, het toeval wil echter dat ik een onderzoekje heb gedaan voor een column die ik in een Nederlandse krant publiceerde over de nadagen van kunstenaars. Een wezenskenmerk van grote kunstenaars, of zij nu componisten, schilders of schrijvers zijn, is dat hun werk met het stijgen van hun leeftijd wint aan zeggingskracht en kwaliteit. De meeste kunstenaars doet men geen plezier door hun jeugdwerk in herinnering te roepen, want waar zijn zij mee bezig als zij er in geen decennia in zijn geslaagd hun eerste pogingen te overtreffen? Componisten vernietigen vroege composities en als ze het niet doen, wijst de geschiedenis uit: grote kunstenaars worden steeds beter en sterven te jong. Bij sporters en popartiesten is het omgekeerd: zij verrichten hun beste prestaties als zij jong zijn en stoppen te laat. Ik weet dat ik er bij een liefhebber van The Beatles niet mee moet aankomen, maar The Rolling Stones teren al tientallen jaren op liedjes die zij in hun puberteit in elkaar rammelden. Goed, uw Lennon en McCartney: zij schreven hun liedjes voor The Beatles grofweg tot ze tegen de dertig liepen, daarna gingen zij uit elkaar. Als wij hun productie nu uitbreiden tot enkele jaren later, zullen zij bij elkaar tweehonderd liedjes hebben geschreven, waarvan een paar handenvol klassiekers en een hoop aardige deuntjes.’

‘Een boel B-kantjes,’ beaamde ik.

De muzikant had de draagriem van zijn gitaar losgemaakt, alsof hij mijn vader elk moment knock-out kon slaan met zijn instrument. ‘En dus?’ wilde hij weten.

‘Tot zover de prestaties van de Beatles tot ze eenendertig waren,’ zei mijn vader rustig. ‘Wat mij betreft neemt u alles wat zij vervolgens nog deden er ook bij. Eenendertig, zo oud was Franz Schubert toen hij stierf. In het algemeen wordt hij geenszins beschouwd als iemand die in de schaduw van Bach, Mozart of Beethoven kan staan. Objectief gezien durf ik desondanks te beweren dat The Beatles qua genie bij hem in het niet vallen, ondanks hun succes en prestaties.’

‘U weet dat er op dit moment op deze aarde ergens “Yesterday” op de radio wordt gespeeld? Dat gebeurt namelijk elke vijf seconden.’

‘Elke drie seconden zingt er een hele kroeg ergens op de wereld “Im kleinen Café am Hafen”,’ bemoeide ik me met hun gesprek. ‘Dat stond laatst in de krant. En even vaak zet er iemand ergens ter wereld de radio uit omdat “Das Lied der Schlümpfe” erop is,’ besloot ik.

‘Pardon, ik ken niets van Schubert,’ zei de zanger.

We stonden nog steeds op het bruggetje en stilte daalde neer in de nacht. Het park hield zijn adem in. Het hele uitspansel leek zich bezorgd over de paar vierkante meter Duitsland te buigen om te horen wat mijn vader ging beweren.

Schade voor u. Der kleine Franz schreef meer dan duizend werken in die eenendertig jaar, dat is vijf keer zoveel als die twee Liverpudlians van u samen. Daar gaan we: voor zijn twintigste vijf symfonieën, negen strijkkwartetten, drie pianosonates. Op zijn veertiende zette hij Schillers “Eine Leichenphantasie” op muziek, dat is twintig minuten lang huiveren, op zijn achttiende maakte hij Goethes gedicht “Erlköning” onsterfelijk, op zijn twintigste schreef hij de liederen “An die Musik” en “Der Tod und das Mädchen”, op zijn tweeëntwintigste het Forellenkwintet. Moet ik verdergaan? De cyclus Die schöne Müllerin toen hij zesentwintig was, twee jaar later het strijkkwartet Der Tod und das Mädchen. In zijn laatste jaren nog Der Winterreise en Schwanengesang, naast een negende symfonie en drie pianosonates. Tel daarbij op allerlei ander kleiner bier tot en met complete missen. Zeshonderd liederen!’

‘Daar waren ook wel wat B-kantjes bij,’ probeerde de muzikant.

B-kantjes? Welnee! Werken die allemaal nog steeds gespeeld worden en die in sommige gevallen niet alleen over de eeuwen heen direct tot het hart spreken maar daarnaast vernieuwend en herkenbaar van zijn hand waren. Dan heb ik het nog niet eens over persoonlijke favorieten als het lied “Nacht und Träume”. Appels met peren, ik weet het. Het doet niets af aan de zeggingskracht van popmuziek, maar als we een rangorde moeten maken, dan krijgen uw Beatles het zwaar en wij weten dat zij nooit “A Day in the Life” zullen overtreffen!’

‘Toch heeft de nasa enige jaren geleden besloten “Across the Universe” de ruimte in te zenden, in de richting van de Poolster, die hier meer dan vierhonderd lichtjaar vandaan staat. Dat doen ze niet met een willekeurig liedje! Ze hadden de keus uit zeshonderd liederen van Schubert en ze kozen er eentje van die Beatles.’

‘Wat had u dan verwacht van een zootje Amerikaanse babyboomers? Ze weten nauwelijks waar Duitsland ligt, dat is voor hen verder weg dan outer space, meneer.’

De muzikant zweeg.

‘Eerlijk gezegd,’ zei mijn vader, ‘weet ik niet meer hoe het gaat, “Across the Universe”. Zou u het voor mij willen zingen, als ik u niet te zeer heb beledigd?’

De muzikant glimlachte. Hij keek uit over het donkere park en begon het lied te spelen.

Eenden verzamelden zich licht deinend in de vijver, uilen riepen in de bomen, nachtvlinders en vleermuizen vlogen om ons heen. Een verlaten bankje aan de oever weende zacht.

Bij het refrein zongen mijn vader en ik zachtjes mee. ‘Jai guru deva om, nothing’s gonna change my world.’

Mijn vader zei ontroerd: ‘Ik neem alles terug.’

De muzikant schudde hem de hand en vroeg: ‘En nu u. Kunt u Schubert zingen? U hebt zo’n mooie stem.’

‘Zonder piano lijkt mij dat geen goed idee.’

‘Ik kan het toch spelen?’ bood hij aan.

Ik pakte mijn telefoon en zocht de bladmuziek van ‘Nacht und Träume’ op. De muzikant keek ernaar, knikte en lachte: ‘Dit is niet moeilijker dan die Beatles.’

‘Niet moeilijker, wel mooier,’ zei mijn vader.

Terwijl ik mijn telefoon voor de neus van de gitarist hield, begon hij te spelen.

Mijn vader hield zich vast aan de brugleuning en zong het lied, een ode aan de nacht en de mooie dromen, een smeekbede om het nooit meer dag te laten worden.

Na de laatste noot boog de muzikant diep en liep hij langs ons over de brug het park in; mijn vader en ik gingen de andere kant op.

We wandelden de laan omhoog.

Ik vroeg aan mijn vader: ‘Wanneer noemde jij je voor het eerst schrijver?’

‘Je wordt als schrijver geboren...’

‘Welnee. Dit is geen interview. Ik ben je zoon.’

‘Ik was nog niet uitgesproken. Je wordt als schrijver geboren, echter niet iedereen weet het van zichzelf,’ zei mijn vader. Hij hield stil om op adem te komen. Praten en lopen gingen niet goed samen. Ik gaf hem een arm en we liepen langzaam door.

‘Misschien ben jij er wel een.’

‘Vast.’

‘Wanneer noemde jij jezelf kunstenaar?’

‘Nog voordat ik ook maar één werk had voltooid. Ik werd het pas met Crying over Spilt Milk, althans, in de ogen van de wereld. Dat werk werd overal besproken, opdrachten kwamen binnen, prijzen stegen. Mijn vraag was: wanneer noemde jij jezelf schrijver? Voor je debuteerde al?’

‘Op z’n hoogst zei ik destijds dat ik schrijver wilde worden, want ik wist niet dat ik het was. Het duurde tot jaren na mijn debuut voor ik tegen vreemden die vroegen wat ik deed iets anders durfde te zeggen dan: ik schrijf boeken. Ik had reeds een roman en twee dichtbundels gepubliceerd en toen zei ik nog: ik schrijf gedichten. Pas toen mijn werk met een prijs werd bekroond, durfde ik mezelf dichter te noemen. Als ik erover nadenk, is “ik maak gedichten” de beste omschrijving. Ik schrijf niets meer, toch zal men mij tot mijn dood dichter blijven noemen.’

‘Tot na je dood zelfs,’ zei ik.

‘Daar ben ik ook bang voor. Daarom had ik ook beter kunnen blijven zeggen: ik schrijf boeken. Gedichten, een roman, essays.’

‘Als iemand nu dan vraagt wat je doet?’

‘Dan zeg ik: ik schrijf geen boeken.’

Ik maakte mijn arm los, sloeg die om zijn schouder en zei: ‘Dat treft, ik schrijf ook geen boeken.’

Bij het Chinese restaurant brandden de lichten nog.

‘Wat een feest was dat,’ zei ik.

‘Treurig.’

‘Treurig? Ik vond het leuk,’ zei ik.

Hij vertelde dat hij er gaandeweg de avond was achter gekomen wat de mensen had samengebracht. De man die met de kinderen op de foto stond, bleek te zijn overleden, net als de kinderen. Hij was er niet achter gekomen wat er precies was gebeurd, een tragisch ongeval, begreep hij. Hoe dan ook, de dode had testamentair vastgelegd dat er op de eerste verjaardag na zijn dood een feest moest plaatsvinden, waarvoor hij in zijn testament vrij nauwkeurige bepalingen had opgenomen.

‘Vreemd,’ zei ik. ‘Niets van gemerkt.’

‘De weduwe liep er ook rond.’