1

Mijn vader is er niet meer. In de achteruitkijkspiegel verdwijnt de Poolse vrachtwagen. Ik moet mee met de rest van het verkeer.

Is er een moment geweest waarop mijn vader zich voorstelde hoe ik me zou voelen? Heeft hij mij zien zitten, zonder hem, achter het stuur van zijn auto, op weg naar zijn huis?

Ik zou de wagen op de vluchtstrook tot stilstand moeten brengen, met knipperende alarmlichten achteruitrijden, maar ik raas door, want ik ben alweer een paar kilometer verder. Het gebeurde zo snel, voor ik het wist was mijn vader uit het zicht verdwenen.

Met honderddertig per uur vis ik mijn telefoon uit mijn broekzak.

Bijna leeg. Morgen zal mijn telefoon zijn opgeladen, de zon komt op, ik smeer een boterham en zet koffie, een nieuwe dag.

Ik bel het alarmnummer en ik vertel wat er is gebeurd, blijkbaar zo kalm en waardig dat de vrouw aan de andere kant van de lijn niet eens mijn gegevens vraagt. Ze bedankt mij vriendelijk voor de melding, meneer.

Alsof ik een ooggetuige ben.

Aan het eind van de Afsluitdijk bedenk ik dat het weinig zin heeft door te rijden naar mijn vaders huis. Niemand zal daar ooit meer thuiskomen. Ik draai de snelweg af. Voor de bijrijdersstoel rolt de kartonnen beker over de vloer heen en weer.

Ik moet stoppen en op de politie wachten. Die zal uit Friesland komen, neem ik aan. Dat duurt me te lang. Of uit Den Helder? Ja, eerder uit Noord-Holland. Beter kan ik omkeren en over de Afsluitdijk oostwaarts gaan naar de plek waar ik mijn vader voor het laatst heb gezien.

Het verkeer uit de richting Zurich dunt uit, terwijl het op mijn wegheft juist drukker wordt en ik moet afremmen. Ik kan onmogelijk meer terug. Pas aan het eind van de dijk, met nog ruim dertig kilometer voor de boeg, zal ik weer een keuze hebben.

Ik zou naar het nieuws willen luisteren, maar ik durf geen andere radiozender op te zoeken dan die waar mijn vader de voorkeur aan gaf en die de muzikale omlijsting levert voor elke reis die in deze wagen wordt ondernomen, een obscuur klassiek station genaamd Radical Classical Radio, waarop zo veel mogelijk muziek klinkt en weinig gezwam, in de woorden van mijn vader. Het zal mij een zorg zijn welk weer we krijgen en voor het nieuws lees ik een krant, zei hij. Soms kon je beter niet over die krant beginnen, de krant die hij sinds het einde van de oorlog las en waar hij lang voor had gewerkt, want hij scheurde hem verbaal aan repen uit ergernis over de populaire toon van artikelen die op de voorpagina werden aangekondigd met de woorden: ‘Waarom krijgen we een kick van bungeejumpen?’ of ‘Waarom we Duitsers nu ineens wel leuk (mogen) vinden’.

Voor mijn vader was er weinig goeds meer over in de wereld, maar zo mocht ik dat niet zien, vond hij, want hij liep over van geestdrift voor tientallen films, honderden boeken en duizenden muziekstukken. Hij zei: ‘Jij kunt mij niet wijsmaken dat de mensheid de laatste decennia een overvloed aan onsterfelijke werken heeft voortgebracht.’

‘Nee, nadat Goethe stierf, verscheen er weinig wat de moeite van het zelfs maar in de prullenbak gooien waard is. Na het correctielint voor de typemachine werden er zelden werkelijk substantiële uitvindingen gedaan. En sinds de dood van Frederik de Grote zijn er geen waarlijk grote staatsmannen geboren.’

Vriendjes vonden mijn vader vreemd, vooral omdat hij altijd thuis was en hun vaders nooit. Die gingen voor de zon opkwam van huis en kwamen tegen etenstijd pas weer terug van kantoor, of ze bleven weken op zee.

Ik heb veel vaders leren kennen in mijn leven en er was maar één vader zoals mijn vader. Dat was – toeval of niet – mijn vader.