Hoofdstuk VI

Wij moeten eerlijk bekennen dat de jaloezie van kanunnik Borda niet geheel misplaatst was. Bij Fabrizio’s terugkomst uit Frankrijk had de gravin de indruk dat hij een knappe vreemdeling was die zij vroeger goed had gekend. Als hij haar het hof had gemaakt, zou zij daarop zijn ingegaan. Zij voelde immers al een hartstochtelijke, bijna grenzeloze bewondering voor zijn gedrag en persoon. Fabrizio omhelsde haar echter met een warmte die zoveel onschuldige dankbaarheid en oprechte, eenvoudige vriendschap uitdrukte dat zij zichzelf verafschuwd zou hebben als zij iets anders in deze bijna broederlijke gevoelens zocht.

Een paar vrienden, zo dacht de gravin, die mij zes jaar geleden aan het hof van prins Eugène hebben gekend, mogen mij misschien nog wel knap en zelfs jong vinden, maar feitelijk ben ik voor hem een eerbiedwaardige dame – een vrouw op leeftijd, als ik heel eerlijk ben en mijn oordeel niet door ijdelheid laat vertroebelen. De ideeën van de gravin over haar leeftijd berustten op verbeelding, maar waren van een ander gehalte dan die bij gewone vrouwen leven. Bovendien stoort iemand van zijn leeftijd zich onevenredig aan tekenen van uiterlijk verval, peinsde zij verder. Een wat oudere man...

De gravin, die in haar salon heen en weer liep, bleef voor een spiegel staan en glimlachte. Het volgende was namelijk het geval: sinds enkele maanden werd het hart van mevrouw Pietranera zwaar belaagd, en wel door een merkwaardige persoonlijkheid. Kort na Fabrizio’s vertrek naar Frankrijk had een grote neerslachtigheid zich meester gemaakt van de gravin, die zonder zich dit volledig te bekennen al heel veel aan hem dacht. Zij deed niets meer met plezier, haar leven had geen kraak of smaak meer, om het zo maar eens te zeggen. Zij zei bij zichzelf dat Napoleon het Italiaanse volk voor zich wilde winnen en Fabrizio vast als adjudant zou nemen. ‘Dan is hij voor mij verloren,’ riep zij in tranen uit. ‘Ik zie hem niet terug. Hij zal mij wel schrijven, maar wat beteken ik over tien jaar nog voor hem?’

In deze gemoedstoestand ging zij voor een tijd naar Milaan. Zij hoopte daar eerder nieuws over Napoleon te vernemen, en zo misschien indirect nieuws over Fabrizio. Zonder dat zij er voor zichzelf voor uitkwam, begon deze dynamische vrouw het eentonige buitenleven beu te worden. ‘Je leeft daar niet, maar houdt jezelf alleen in leven,’ zei zij. Elke dag weer de aanblik van die bepoederde hoofden, haar broer, haar neef Ascanio, hun kamerdienaren. Wat voor genoeglijks hadden de tochten over het meer zonder Fabrizio nog te bieden? Haar enige troost vormde haar vriendschap met de markiezin. Sinds enige tijd verschafte haar vertrouwelijke omgang met Fabrizio’s moeder, die ouder was dan zij en niets meer van het leven verwachtte, haar echter minder genoegen dan voorheen.

Dit was de eigenaardige toestand waarin mevrouw Pietranera verkeerde. Fabrizio was weg; zij verwachtte weinig van de toekomst. Haar hart had troost en nieuwe ervaringen nodig. Na haar komst in Milaan werd zij een hartstochtelijk liefhebster van de opera’s die toen in de mode waren. Zij bracht uren alleen door in de loge van haar vroegere vriend Scotti en was daar voor niemand toegankelijk. De mannen tot wie zij zich wendde om nieuws over Napoleon en zijn leger te vernemen, vond zij banaal en grof. Als zij weer thuis was, zat zij tot drie uur in de ochtend op haar piano te improviseren. Op een avond in de Scala, toen zij naar de loge van een vriendin was gegaan om naar nieuws uit Frankrijk te vragen, werd zij voorgesteld aan graaf Mosca, een minister van Parma. Hij was een beminnelijke man, die haar bijzonderheden over Frankrijk en Napoleon meedeelde waar haar hart nieuwe redenen tot hoop of vrees in vond. Zij bracht de volgende dag opnieuw een bezoek aan deze loge. De intelligente en ontwikkelde man verscheen weer; tijdens de hele voorstelling zat zij met plezier met hem te praten. Sinds het vertrek van Fabrizio had zij nog niet zo’n onderhoudende avond meegemaakt. Mosca della Rovere Sorezana, de man wiens gezelschap zij zo boeiend vond, was toen minister van Oorlog, Politie en Financiën van de bekende Ernesto iv, de vorst van Parma, die zoveel vermaardheid genoot om zijn strenge of, zoals de Milanese liberalen het noemden, wrede wijze van regeren. Mosca was misschien veertig of vijfenveertig en had een scherp getekend gezicht. In zijn optreden was geen spoor van gewichtigheid waar te nemen: hij had iets eenvoudigs en opgewekts over zich dat mensen voor hem innam. Hij zou er nog zeer goed hebben uitgezien als een merkwaardig hersenspinsel van de vorst die hij diende hem niet had gedwongen poeder op zijn haar te dragen als bewijs van zijn correcte politieke opvattingen. Aangezien Italianen niet gauw bevreesd zijn iemand in zijn ijdelheid te kwetsen, slaan zij al heel snel een vertrouwelijke toon aan en gaan over tot het maken van persoonlijke opmerkingen.

‘Graaf, u moet mij toch eens vertellen waarom u poeder op uw haar draagt,’ zei mevrouw Pietranera tegen hem bij hun derde ontmoeting. ‘Wat moet een aardige man als u, die nog niet oud is en in Spanje aan onze zijde heeft gevochten, nu met poeder!’

‘Dat komt omdat ik mij in Spanje niet wederrechtelijk heb verrijkt, en een mens toch moet leven. Ik hongerde naar roem; een lovende opmerking van onze bevelhebber, de Franse generaal Gouvion-Saint-Cyr, was toen alles voor mij. Na de val van Napoleon bleek dat mijn vader, die over veel verbeeldingskracht beschikte en mij al als generaal zag, in Parma een palazzo voor mij aan het bouwen was, terwijl ik mijn kapitaal in dienst van de Keizer opmaakte. In 1813 bleek het enige wat ik bezat een groot, onafgebouwd palazzo te zijn en een pensioen.’

‘Een pensioen; vijfendertighonderd franc, zoals mijn man?’

‘Graaf Pietranera was luitenant-generaal. Ik was niet verder gekomen dan ritmeester en ik heb nooit meer dan achthonderd franc pensioen gehad, en dat wordt mij pas uitbetaald sinds ik minister van Financiën ben.’

Aangezien alleen de eigenaresse van de loge zich bij hen bevond, een dame van zeer liberale gezindte, ging het gesprek op dezelfde vrijmoedige toon door. Graaf Mosca vertelde haar over zijn leven in Parma toen zij daar vragen over stelde.

‘In Spanje, onder generaal Saint-Cyr, trotseerde ik de kogels van de vijand om het kruis van het légion d’honneur te verwerven en wat roem daarna, nu kleed ik mij als een figuur uit een blijspel om riant gehuisvest te zijn en een paar duizend lire te verdienen. Toen ik eenmaal met dit soort schaakspel meedeed, besloot ik ervoor te zorgen dat ik een van de hoogste posities zou krijgen, omdat ik mij stoorde aan de onhebbelijkheid van degenen die boven mij stonden. Dat is mij gelukt. Toch ben ik steeds het meest gelukkig op de dagen die ik af en toe in Milaan kan komen doorbrengen. Daar leeft nog steeds de geest van uw Italiaanse leger.’

De openheid, de disinvoltura waarmee deze minister van een zeer gevreesde vorst sprak, prikkelde de nieuwsgierigheid van de gravin. Afgaand op het ambt dat hij bekleedde, had zij verwacht dat zij te maken zou krijgen met een waanwijze, van zijn eigen belangrijkheid doordrongen functionaris, maar zij zag tegenover zich een man die zich geneerde voor zijn hoge positie. Mosca had haar beloofd dat hij haar op de hoogte zou stellen van al het nieuws dat hij uit Frankrijk kon vergaren. Deze openheid was een maand vóór Waterloo niet erg verstandig in Milaan. Het ging er toen voor Italië om of het al of niet zou voortbestaan. Iedereen in Milaan verkeerde in een roes van hoop of vrees. In dit klimaat van algemene onzekerheid deed de gravin navraag over een man die zich zo ongedwongen uitliet over een door anderen zeer begeerd ambt, dat bovendien zijn eigen bron van inkomsten was.

Mevrouw Pietranera vernam merkwaardige dingen, die zowel intrigerend als belangwekkend waren. Graaf Mosca della Rovere Sorezana, zo werd haar verteld, kan ieder ogenblik de aanstelling van eerste minister en officiële gunsteling van Ranuccio-Ernesto iv verwachten, de absoluut monarch van Parma, en daarbij een van de rijkste vorsten van Europa. Dit hoogste ambt zou de graaf al eerder ten deel zijn gevallen als hij bereid was geweest zich wat plechtstatiger te gedragen. Het schijnt dat de vorst hem daar vaak over onderhoudt.

‘Wat maakt het Uwe Hoogheid uit hoe ik mij gedraag zolang ik zijn belangen goed behartig?’ antwoordt hij dan ronduit.

Het geluk van deze gunsteling, zo zei men verder, is niet zonder doornen. Hij moet een vorst dienen die beslist verstandig en intelligent is, maar in een staat van paniek verkeert sinds hij een absolute troon heeft bestegen en die, om een voorbeeld te noemen, met hysterische verdenkingen aankomt. Ernesto iv is alleen in de oorlog moedig. Op het slagveld heeft men hem vele malen als een dappere generaal aan het hoofd van een colonne soldaten een aanval zien ondernemen. Na de dood van zijn vader Ernesto iii en zijn terugkomst in zijn land, waar hij tot zijn ongeluk onbegrensde macht bezit, is hij echter op een dolzinnige wijze de liberalen en de vrijheid gaan verketteren. Al snel beeldde hij zich in dat hij gehaat was; tenslotte heeft hij in een aanval van slecht humeur twee liberalen laten ophangen, wie mogelijk niet veel te verwijten viel. Hij deed dit op advies van een minderwaardig individu, een zekere Rassi, een soort minister van Justitie.

Vanaf dat noodlottige ogenblik is het leven van de vorst veranderd en lijdt hij aan vlagen van absurde achterdocht. Hij is nog geen vijftig, maar zijn angst heeft hem zo bij de keel, om een beeld te gebruiken, dat zijn gezicht op dat van een tachtigjarige oude man gaat lijken zodra hij over de jakobijnen en de plannen van de Parijse regering begint. Zijn gunsteling Rassi, de fiscaal-generaal (of opperrechter), dankt zijn invloed uitsluitend aan de angst van zijn meester. Zodra hij vreest dat zijn gezag afneemt, komt hij snel aan met de ontdekking van een nieuwe zeer afschuwelijke, geheel uit de lucht gegrepen samenzwering. Als dertig onvoorzichtige mensen bijeenkomen om een nummer van Le Constitutionnel te lezen, verklaart Rassi dat zij samenzweren en laat hen opsluiten in de beruchte citadel van Parma, die heel Lombardije met angst en beven vervult. Aangezien hij heel hoog is – honderd tachtig voet, zegt men – is hij midden op die onmetelijke vlakte van ver te zien. De uiterlijke kenmerken van deze gevangenis, waarover afschuwelijke verhalen de ronde doen, jagen zoveel angst aan dat zij heel de vlakte beheerst die zich uitstrekt van Milaan tot Bologna.

‘U zult het niet willen geloven,’ zei iemand anders die zij uithoorde, ‘maar ’s nachts zit Ernesto iv te beven in zijn kamer op de derde verdieping van zijn paleis, dat door tachtig schildwachten wordt bewaakt, die elk kwartier een volzin brullen. Al zijn deuren zijn met tien grendels afgesloten, de vertrekken ernaast en erboven en eronder zitten vol soldaten, en toch is hij bang door jakobijnen te worden belaagd. Als er een lamel van zijn parket kraakt, springt hij op zijn pistolen af en denkt dat er een liberaal onder zijn bed zit. Meteen wordt aan alle bellen van zijn kasteel getrokken en gaat een adjudant graaf Mosca wekken. Als de minister van Politie in het kasteel is aangekomen, hoedt hij zich ervoor te zeggen dat er geen sprake is van een samenzwering. Hij doet juist het volgende: hij loopt tot de tanden gewapend snel met de vorst door de kamers, doorzoekt ze tot in alle hoeken, kijkt onder alle bedden, verricht kortom een hele reeks idiote handelingen die je van een oud vrouwtje zou verwachten. Al die voorzorgsmaatregelen zou de vorst zelf zeer vernederend hebben gevonden in de gelukkige tijden waarin hij mensen alleen met geweerschoten had gedood. Aangezien hij hoogst intelligent is, schaamt hij zich voor zijn angstvalligheid. Hij vindt zichzelf belachelijk om zijn voorzorgsmaatregelen, zelfs op het ogenblik dat hij ermee bezig is. De enorme invloed die graaf Mosca bezit, komt voort uit het feit dat deze al zijn tact en inzicht gebruikt om te bewerken dat de vorst nooit in zijn bijzijn hoeft te blozen. Mosca dringt er zelf in zijn hoedanigheid van minister van Politie op aan dat onder alle meubels wordt gekeken, en zelfs in de contrabaskisten, zo zeggen ze in Parma. De vorst gaat daar op zijn beurt tegenin en maakt grapjes over de overdreven nauwgezetheid van zijn minister. ‘Er staat te veel op het spel,’ antwoordt graaf Mosca dan. ‘Denkt u eens aan de spotsonnetten waarmee de jakobijnen ons zouden overladen als we niet in staat zouden blijken een aanslag op u te verhinderen? Wij verdedigen niet alleen uw leven, maar ook onze eer.’ De vorst gelooft kennelijk maar half in deze voorstelling van zaken, want als iemand in de stad het in zijn hoofd haalt op te merken dat ze in het kasteel die nacht geen oog hebben dichtgedaan, stuurt fiscaal-generaal Rassi de boosaardige grappenmaker naar de citadel, en als iemand eenmaal in dat gebouw woont, in hoger sferen verkeert, zoals ze in Parma zeggen, dan moet er een wonder gebeuren, willen de mensen zich de persoon in kwestie herinneren. Graaf Mosca heeft de instelling van een militair en is in Spanje ettelijke malen met het pistool in de hand aan een verrassingsaanval ontkomen, en daarom geeft de vorst aan hem de voorkeur boven Rassi, die veel plooibaarder en kruiperiger is. De beklagenswaardige gevangenen in de citadel zijn volledig van de buitenwereld afgesloten en er doen allerlei verhalen de ronde over hen. De liberalen beweren dat Rassi op het idee is gekomen de bewakers en biechtvaders op te dragen de gevangenen wijs te maken dat ongeveer eens per maand een van hen ter dood zal worden gebracht. Op de dag van de terechtstelling krijgen de gevangenen toestemming naar het platte dak van de enorme, honderd tachtig voet hoge toren te gaan. Vandaar zien zij een stoet voorbijtrekken met een spion in de rol van de stakker die op weg is naar zijn dood.’

Mevrouw Pietranera werd zeer geboeid door deze verhalen en een hele reeks andere, soortgelijke geschiedenissen, die niet minder authentiek aandeden. De volgende dag vroeg zij graaf Mosca naar bijzonderheden erover en plaagde hem daarbij erg. Zij vond hem onderhoudend en zei dat hij zonder het te beseffen eigenlijk een monster was. Toen de graaf op een dag terugging naar zijn hotel, zei hij bij zichzelf: die gravin Pietranera is niet alleen een innemende vrouw, maar tijdens zo’n avond in haar loge lukt het mij bepaalde dingen van Parma te vergeten en word ik niet gekweld door onaangename herinneringen. De minister had ondanks zijn luchthartige toon en levendigheid niet de mentaliteit van een Fransman. Hij bezat niet het vermogen onaangenaamheden te vergeten. Als er een stekel in zijn matras zat, kon hij hem alleen breken en platdrukken door almaar te woelen en daarbij zijn ledematen te verwonden. Ik verzoek u mij te vergeven dat ik u op deze, uit het Italiaans vertaalde, zin vergast. De dag nadat de graaf deze ontdekking had gedaan, had hij het gevoel dat de uren voorbij kropen ondanks alles wat hij in Milaan moest afhandelen. Hij kon niet stilzitten en matte zijn paarden af. Tegen zes uur ging hij te paard naar de Corso. Hij had de flauwe hoop dat hij daar mevrouw Pietranera zou ontmoeten. Toen hij haar niet zag, herinnerde hij zich dat om acht uur de Scala-schouwburg openging. Hij liep deze binnen en zag nog geen tien mensen in de enorme zaal. Hij schaamde zich een beetje voor het feit dat hij daar was. Niet te geloven, dacht hij, op mijn vijfenveertigste doe ik dwaze dingen waar een tweede luitenant om zou blozen. Gelukkig maar dat niemand er enig vermoeden van heeft. Hij vluchtte de schouwburg uit en trachtte de tijd te doden met een wandeling door de mooie straten om de Scala. Er bevonden zich overal cafés, die op dat tijdstip stampvol zijn. Voor elk van die cafés zitten drommen mensen op de stoepen ijs te eten en voorbijgangers kritisch op te nemen. De graaf was een opvallende voorbijganger. Hij had dan ook het genoegen herkend en aangesproken te worden. Drie of vier lastige types, behorend tot het slag dat je niet voor het hoofd kunt stoten, maakten gebruik van deze gelegenheid tot een audiëntie met de zeer machtige minister. Twee van hen overhandigden hem verzoekschriften, een derde vergenoegde zich ermee hem uitgebreide adviezen te geven over zijn gedrag in de politiek.

Als je veel hersens en macht bezit, kun je slapen en wandelen wel vergeten, dacht de graaf. Hij ging terug naar de schouwburg en kwam op het idee een loge op de derde rang te nemen. Vandaar zou hij zonder dat iemand het merkte vanboven naar de loge op de tweede rang kunnen kijken, waar hij hoopte dat de gravin zou verschijnen. Twee uur lang wachten viel de verliefde graaf niet al te zwaar. In de wetenschap dat hij niet zou worden gezien gaf hij zich met vreugde aan zijn dwaasheid over. Is oud worden niet in de eerste plaats het vermogen verliezen tot dit soort heerlijk onvolwassen gedrag, zei hij bij zichzelf.

Tenslotte verscheen de gravin. Hij bestudeerde haar vol verrukking door zijn toneelkijker. Zij lijkt nog geen vijfentwintig, dacht hij, zij straalt van jeugd en is zo lichtvoetig als een vogel. Haar schoonheid is nog de minste van haar verdiensten. Waar op de wereld vind je iemand met een instelling als de hare, iemand die nooit ‘ergens een nachtje over moet slapen’, die zich volledig laat leiden door wat het ogenblik haar ingeeft, die niets anders wenst dan zich door iets nieuws te laten meeslepen. Ik kan mij voorstellen hoe graaf Nani ertoe is gekomen zoveel dwaasheden te begaan.

De graaf vond uitstekende redenen om toe te geven aan zijn gril, zolang hij uitsluitend dacht aan de verovering van het geluk dat hij beneden zich zag. Als hij echter dacht aan zijn leeftijd en de soms verre van vrolijke problemen waarmee hij voortdurend te maken had, kon hij niet meer zulke goede argumenten bedenken. Een door redeloze angst beheerste man bezorgt mij om tactische redenen een luxueus leven en veel geld teneinde te bewerken dat ik hem als minister dien, maar als hij mij morgen ontslaat, dan ben ik oud en arm, dat wil zeggen datgene waar de wereld het meest op neerziet – niet bepaald een fraaie partij voor de gravin! Deze gedachten waren zo somber dat hij weer aan mevrouw Pietranera begon te denken. Hij kreeg er maar geen genoeg van naar haar te staren; om beter over haar na te kunnen denken ging hij niet naar haar loge. ‘Zij was alleen op de attenties van Nani ingegaan, heb ik net gehoord, om die stommeling Limercati een hak te zetten vanwege het feit dat hij er niet over piekerde de man die haar echtgenoot heeft gedood aan zijn degen te rijgen of te bewerken dat iemand anders de moordenaar een dolkstoot toebracht. Ik zou wel twintig keer voor haar willen vechten!’ riep de graaf in vervoering. Hij raadpleegde ieder ogenblik de schouwburgklok, die met helder verlichte cijfers op een zwarte achtergrond de toeschouwers elke vijf minuten aangaf op welk tijdstip zij naar de loge van een kennis mogen gaan. De graaf dacht: ik ken haar pas heel kort en kan hoogstens een halfuur in haar loge doorbrengen; als ik langer blijf, vestig ik de aandacht op mij. Door mijn leeftijd en vooral door dat ellendige gepoederde haar word ik dan een soort oude dwaas en griezelt iedereen van mij. Hij bedacht echter iets waardoor hij opeens een ander besluit nam: als zij haar loge verlaat om bij kennissen op bezoek te gaan, word ik mooi beloond voor het feit dat ik zo zuinig wil omspringen met dit genoegen. Hij stond op om naar de loge te gaan waarin hij de gravin zag zitten en had toen opeens bijna geen zin meer haar te bezoeken. ‘Nou, dat is mooi,’ riep hij uit, lachend om zijn eigen gedrag, en stond stil op de trap. ‘Ik heb een aanval van regelrechte verlegenheid! Zoiets is mij zeker in geen vijfentwintig jaar overkomen.’

Hij liep de loge binnen en moest zich daartoe bijna vermannen. Omdat hij een intelligent man was, maakte hij gebruik van het onaangename dat hem overkwam. Hij probeerde geen ongedwongenheid voor te wenden of geestig te zijn door het vertellen van een onderhoudende geschiedenis. Hij bracht de moed op voor zijn verlegenheid uit te komen en was zo verstandig te laten blijken dat hij zich niet geheel op zijn gemak voelde, zonder dat zijn verlegenheid lachwekkend zou lijken. Als zij het verkeerd uitlegt, is alles hopeloos verloren, dacht hij. Wat een situatie! Een bedremmelde heer met zwaar bepoederd haar dat zonder de hulp van die poeder duidelijk grijs zou zijn! Maar ja, het is nu eenmaal zo, het kan daarom pas lachwekkend worden als ik het ga overdrijven of ermee te koop loop. De gravin had zich op het kasteel in Grianta zo vaak verveeld in het gezelschap van haar met bepoederde kapsels getooide broer, neef en een aantal saaie, politiek correcte personen uit de omgeving, dat het niet bij haar opkwam bij de haardracht van haar nieuwe aanbidder stil te staan. De gravin voelde daardoor niet de drang zich vrolijk te maken over zijn verschijning toen zij hem zag en schonk alleen aandacht aan het speciale nieuws uit Frankrijk dat Mosca altijd voor haar had als hij in haar loge kwam – nieuws dat hij ongetwijfeld af en toe verzon. Terwijl zij met hem over de laatste berichten sprak, viel haar op dat zijn ogen die avond vriendelijk en welwillend stonden.

‘Ik denk dat u in Parma bij uw onderhorigen niet zo aardig kijkt als u nu doet,’ zei zij. ‘Daarmee zou u alles bederven en hun een beetje hoop geven dat zij niet zullen worden opgehangen.’

De volslagen afwezigheid van gewichtigdoenerij bij iemand die werd gezien als de meest vooraanstaande diplomaat van Italië, verwonderde de gravin. Zij vond hem zelfs innemend. Aangezien daar nog bij kwam dat zijn conversatie onderhoudend en levendig was, hinderde het haar niet dat hij zich geroepen voelde gedurende een avond, geheel vrijblijvend, de rol van bewonderaar te spelen.

Dit was een grote stap vooruit, en een zeer gevaarlijke ontwikkeling. De minister, die in Parma nooit zijn hoofd stootte bij vrouwen, had het geluk dat de gravin pas enkele dagen uit Grianta weg was. Zij was geestelijk nog stram door de saaiheid van het buitenleven. Zij was bijna vergeten wat schertsen was, de dingen die bij een elegante, luchthartige manier van leven horen, hadden voor haar een glans van nieuwheid gekregen, waardoor ze onschendbaar werden. Zij voelde niet de drang te spotten – zelfs niet met een vijfenveertigjarige bewonderaar die aan verlegenheid leed. Een week later zou zij misschien heel anders hebben gereageerd op het gewaagde optreden van de graaf.

Het is in de Scala gebruikelijk de bezoekjes aan andere loges te beperken tot een twintigtal minuten. De graaf bracht echter de hele avond door in de loge waar hem het geluk ten deel viel mevrouw Pietranera aan te treffen. Deze vrouw brengt mij ertoe weer alle dwaasheden uit mijn jonge jaren te begaan, zei hij bij zichzelf. Hij was zich echter terdege bewust van het gevaar. Zal zij mij mijn idiote gedrag vergeven vanwege de omstandigheid dat ik veertig mijl verder een almachtige pasja ben? Maar ja, ik verveel mij zo in Parma. Intussen nam hij zichzelf ieder kwartier voor weg te gaan uit de loge.

‘Ik moet bekennen dat ik mij in Parma dodelijk verveel, mevrouw,’ zei hij lachend tegen de gravin. ‘Daarom mag ik mijzelf laten gaan en mij rond eten als ik een genoegen op mijn pad vind. Staat u mij dus toe, zonder u verplicht te voelen, één avond bij u de rol van aanbidder te spelen. Ik ben te beklagen: over een paar dagen zal ik mij ver van deze loge bevinden, die mij ertoe brengt mijn zorgen te vergeten – en ook mijn manieren, zult u zeggen.’

Een week na dit buitensporig lange bezoek aan de loge van de gravin, dat werd gevolgd door een aantal kleine voorvallen waarvan het relaas langdradig zou kunnen zijn, bleek graaf Mosca grenzeloos verliefd op haar te zijn en had de gravin al bedacht dat leeftijd geen bezwaar mocht zijn als iemand in alle andere opzichten aardig bleek. Zij hadden dit stadium bereikt toen Mosca door een koerier uit Parma terug werd geroepen. Het leek alsof de vorst bang was geworden, daar zo helemaal alleen in Parma.

De gravin keerde terug naar Grianta; nu haar verbeelding dit mooie oord niet meer kleurde, vond zij het er doods. Zou ik iets voor deze man zijn gaan voelen? dacht zij. Mosca schreef haar en liet zich daarbij gaan. Hun scheiding had hem datgene ontnomen waar al zijn gedachten om draaiden. Zijn brieven waren onderhoudend. Om eventuele aanmerkingen van markies del Dongo te voorkomen, die niet graag portokosten betaalde, was hij op het aparte – gewaardeerde – idee gekomen zijn brieven door koeriers te laten bezorgen op de postkantoren van Como, Lecco, Varese of een van de andere mooie stadjes bij het meer. Hij deed dit in de hoop dat de koeriers de antwoorden zouden kunnen meenemen; hij slaagde in zijn opzet.

Al snel zorgden de dagen waarop er post kwam voor enige opwinding in het leven van de gravin. De koeriers bezorgden bloemen, vruchten en kleine geschenken die op zichzelf geen waarde hadden, maar haar wel genoegen deden, evenals haar schoonzuster. Haar herinnering aan de graaf werd gekleurd door de gedachte aan de grote macht die hij bezat. De gravin was benieuwd geworden naar alles wat er over hem werd gezegd; zelfs de liberalen prezen zijn bekwaamheden.

De slechte reputatie van de graaf kwam voornamelijk voort uit de omstandigheid dat hij werd gezien als de leider van de ultra-partij aan het hof van Parma, en de partij van de liberalen werd geleid door een intrigante die niet alleen tot alles in staat was om haar doel te bereiken, maar daar ook nog in zou kunnen slagen – de onvoorstelbaar rijke markiezin Raversi. De vorst legde zich erop toe de partij die niet aan de macht was niet te ontmoedigen. Hij was zich er terdege van bewust dat hij altijd de baas zou zijn, zelfs met een uit de salon van mevrouw Raversi gerekruteerd kabinet. Talloze bijzonderheden over deze intriges bereikten Grianta. Als gevolg van de afwezigheid van Mosca, die door iedereen een zeer begaafde, ondernemende minister werd genoemd, hoefde niemand aan gepoederd haar te denken, het symbool van alles wat traag en vreugdeloos was. Dit was een bijzonderheid die er niet toe deed, een van de plichtplegingen die hij verschuldigd was aan het hof waar hij zo’n eminente rol vervulde. ‘Een hof is een belachelijk fenomeen,’ zei de gravin tegen de markiezin, ‘maar wel amusant. Er wordt daar een boeiend spel gespeeld, maar je moet wel de regels ervan aanvaarden. Wie heeft het ooit in zijn hoofd gehaald bezwaar te maken tegen de onzinnigheid van de regels van whist? En toch vind je het prettig slem te maken tegen een tegenstander als je eenmaal aan de regels bent gewend.’

De gravin dacht vaak aan de schrijver van al die aardige brieven. De dagen waarop zij ze ontving, waren plezierige dagen voor haar. Zij nam dan haar boot en ging ze lezen op de mooie plekjes aan het meer, de villa Pliniana, de villa Bellano, de bossen van de Sfondrata. De brieven leken haar enige troost te bieden voor de afwezigheid van Fabrizio. Zij kon het in ieder geval niet opbrengen de graaf te beletten erg verliefd op haar te worden; voordat er een maand was verlopen, dacht zij met warme vriendschap aan hem. Graaf Mosca van zijn kant meende bijna wat hij schreef toen hij haar aanbood zijn ontslag in te dienen, zijn ambt op te geven en met haar in Milaan of ergens anders zijn leven te slijten. ‘Ik heb vierhonderdduizend lire,’ voegde hij eraan toe, ‘die ons hoe dan ook een jaarinkomen van vijftienduizend opleveren.’ Weer een loge, paarden en zo meer, dacht de gravin, en dat waren plezierige dagdromen. Zij begon weer in de ban te raken van de verheven pracht van het Comomeer. Zij ging aan de oevers zitten dromen over de terugkeer van de luisterrijke, bijzondere levensstijl die nu volkomen onverwacht weer binnen haar bereik lag. Zij zag zichzelf op de Corso van Milaan, gelukkig en vrolijk als in de tijd van de onderkoning. Het betekent dat mijn jeugd terugkomt, of in ieder geval het drukke leven dat ik vroeger heb geleid!

Haar geestdriftige verbeelding bewerkte soms dat zij bepaalde dingen niet zag, maar zij maakte zich nooit de soort illusies die uit lafheid voortkomen. Zij was in de eerste plaats eerlijk tegen zichzelf. Ik mag dan wel een beetje te oud zijn om een extravagant bestaan te leiden, zei zij bij zichzelf, maar mijn leven in Milaan kan wel bedorven worden doordat het afgunst opwekt. Net als liefde brengt afgunst mensen ertoe zich van alles in hun hoofd te halen. Na de dood van mijn man bezorgde mijn staat van voorname armoede mij aanzien, net als het afslaan van twee grote vermogens. Die arme graaf Mosca van mij bezit nog niet een twintigste van het fortuin dat die sukkels Limercati en Nani aan mijn voeten legden. Mijn karige, met moeite verkregen weduwepensioen, het opzienbarende ontslag van mijn personeel, de kleine salon op de vijfde verdieping, de talloze karossen die er voor de deur stopten, dat alles leverde vroeger een bijzonder effect op. Hoe handig ik het ook aanpak, ik zal een aantal onaangename ogenblikken doormaken als ik, met als enig bezit mijn weduwepensioen, naar Milaan terugga en daar het gerieflijke bestaan van gezeten burger ga leiden dat de vijftienduizend lire ons biedt na het ontslag van Mosca. Dan is er een heel groot bezwaar, iets wat als een verschrikkelijk wapen zal worden gebruikt door de mensen die afgunstig zijn: het feit dat de graaf is getrouwd, ook al leeft hij sinds lang gescheiden van zijn vrouw. In Parma weet men dat zij uit elkaar zijn, maar in Milaan is het een nieuwe omstandigheid, waarvoor ik verantwoordelijk zal worden gehouden. Dus: dag mooie Scala-schouwburg, dag verrukkelijk Comomeer...

Ondanks alles wat de gravin voorzag, zou zij Mosca’s aanbod ontslag te nemen hebben aanvaard als zij ook maar een beetje geld van zichzelf had gehad. Zij zag zichzelf als een vrouw op leeftijd en de gedachte aan het hofleven vervulde haar met vrees. Wat aan deze kant van de Alpen uiterst onwaarschijnlijk zal worden gevonden, is dat de graaf met genoegen zijn ontslag zou hebben aangeboden. Hij slaagde er in ieder geval in zijn vriendin daarvan te overtuigen. In al zijn brieven drong hij steeds vuriger aan op een tweede ontmoeting in Milaan, en hij kreeg zijn zin.

‘Als ik zou zweren dat ik waanzinnig verliefd op je ben, zou ik liegen,’ zei de gravin op een dag in Milaan tegen hem. ‘Ik zou mijn geluk niet op kunnen als ik, nu ik de dertig ben gepasseerd, nog van iemand zou kunnen houden zoals vroeger op mijn tweeëntwintigste! Maar ik heb al zoveel zien bezwijken wat ik voor onvergankelijk hield! Ik ben je zeer toegenegen, heb een onbeperkt vertrouwen in je en zie jou van alle mannen het liefst.’ De gravin meende dat zij volkomen oprecht was. Toch bevatte haar verklaring aan het eind een kleine leugen. Als Fabrizio het had gewild, zou hij misschien de overhand in haar hart hebben gekregen. Fabrizio was in de ogen van graaf Mosca nog maar een jongen. Hij kwam drie dagen na het vertrek van de onbezonnen jongeman naar Novara in Milaan aan en haastte zich naar baron Binder om zijn zaak te bepleiten. Volgens de graaf viel er niets tegen Fabrizio’s ballingschap te doen.

Hij was niet alleen naar Milaan gekomen. Hij had in zijn rijtuig de hertog Sanseverina-Taxis meegenomen, een knappe, kleine oude heer van achtenzestig met appelgrijs haar. Hij was zeer beschaafd, zeer keurig, en onvoorstelbaar rijk, maar zijn adeldom liet te wensen over. Hij kon op niet meer bogen dan een grootvader die miljoenen had vergaard als belastingpachter van de staat Parma. Zijn vader had zich tot ambassadeur van de vorst van Parma aan het hof van xxx laten benoemen nadat hij het volgende had aangevoerd: ‘Uwe Hoogheid betaalt dertigduizend franc aan zijn diplomatiek vertegenwoordiger bij het hof van xxx, waar hij een uiterst bescheiden staat voert. Als Uwe Hoogheid zich verwaardigt mij die post te geven, neem ik genoegen met een bezoldiging van zesduizend franc. Mijn uitgaven aan het hof van xxx zullen nooit minder dan honderdduizend franc per jaar bedragen, en mijn rentmeester zal elk jaar twintigduizend franc in de kas van Buitenlandse Zaken in Parma storten. Dit bedrag maakt het mogelijk naast mij wie men maar wil als ambassadesecretaris aan te stellen; ik zal mij ook niet bemoeien met diplomatieke geheimen als die er zijn. Mijn doel is mijn nog jonge familie glans te verlenen en op te luisteren met een van de aanzienlijke ambten van het land.’

De tegenwoordige hertog, die de zoon van deze ambassadeur was, had de blunder begaan half-liberale opvattingen tentoon te spreiden, en was sinds twee jaar wanhopig. In de tijd van Napoleon had hij twee of drie miljoen verloren door koppig in het buitenland te blijven, en ook nu, na het herstel van de orde in Europa, was hij er niet in geslaagd een bepaald ordelint te bemachtigen dat het portret van zijn vader sierde. Het gemis van dit ordelint vrat aan hem.

De vertrouwelijkheid die in Italië op de liefde volgt, brengt met zich mee dat de geliefden niet meer elkaars trots hoeven te ontzien. Dit bracht Mosca ertoe zonder enige omslag het volgende te zeggen tegen de vrouw die hij aanbad:

‘Ik wil je een paar plannen voorleggen over de wijze waarop wij verder kunnen leven. Ze zijn alle goed doordacht; ik heb drie maanden lang over niets anders gepeinsd.

1e Ik bied mijn ontslag aan en wij gaan als gezeten burgers in Milaan, Florence, Napels of waar je maar wilt wonen. Wij hebben een jaarinkomen van vijftienduizend franc, los van wat ik van je vorst ontvang, wiens goedgunstigheid nog enige tijd zal voortduren.

2e Je doet mij de eer naar het land te komen waar ik enige invloed heb, je koopt een landgoed, Sacca bijvoorbeeld, een mooi in een bos gelegen huis met uitzicht op de Po, binnen een week vanaf nu kun je de getekende koopovereenkomst in handen hebben. De vorst zal je opnemen in de kring van hovelingen. Maar dan krijgen wij met een enorm probleem te maken. Je zult zeer goed ontvangen worden aan het hof; niemand zal het in zijn hoofd halen daar ook maar een opmerking te maken in mijn bijzijn. Trouwens, de vorstin denkt dat zij ongelukkig is en ik heb haar net enkele diensten bewezen met het oog op jou. Ik moet je echter aan een groot bezwaar herinneren: de vorst is zeer vroom en, je weet het, ik ben helaas getrouwd. Daaruit zal een eindeloze reeks kleine onaangenaamheden voortvloeien. Je bent weduwe, dat is een mooie status, die je moet ruilen voor een andere, en daarover gaat mijn derde voorstel:

We zouden een andere echtgenoot kunnen zoeken, iemand die ons niet in de weg zit. Deze moet echter om te beginnen hoogbejaard zijn, want waarom zou je mij de hoop ontnemen ooit zijn plaats in te nemen? Wel, ik heb deze merkwaardige transactie kunnen sluiten met hertog Sanseverina-Taxis. Hij kent uiteraard niet de naam van de aanstaande hertogin. Hij weet alleen dat dit huwelijk hem de post van ambassadeur zal opleveren en de ridderorde die zijn vader had en hij niet, iets wat zijn leven vergalt. Afgezien daarvan is de hertog geen eersterangs idioot; hij laat zijn kleren en pruiken uit Parijs komen. Hij is beslist niet iemand die weloverwogen iets gemeens zou doen. Hij denkt echt dat eer synoniem is met ridderorde en hij schaamt zich voor zijn rijkdom. Een jaar geleden kwam hij bij mij aan met het voorstel een ziekenhuis op te richten om zijn ridderorde te krijgen; ik heb hem toen duidelijk gemaakt dat ik dit niet serieus kon nemen, maar hij nam mij wel serieus toen ik hem voorstelde te trouwen. Mijn eerste voorwaarde was natuurlijk dat hij nooit meer een voet in Parma zou zetten.’

‘Je weet toch wel dat je met een hoogst immoreel voorstel bij mij aankomt?’ vroeg de gravin.

‘Het is niet immoreler dan al het andere dat zich aan ons hof en twintig andere afspeelt. Het voordeel van absolute macht is dat zij alles heiligt in de ogen van het volk; en wat maakt het uit wanneer iets belachelijk is als niemand het opmerkt. Nog twintig jaar zal onze politiek bepaald worden door vrees voor de jakobijnen en die vrees is niet gering! Elk jaar zullen we denken dat we aan de vooravond van ’93 staan. Je zult, hoop ik, de volzinnen horen die ik hierover op mijn ontvangsten laat horen. Ze zijn heel fraai. Alles waardoor die vrees enigszins zal kunnen afnemen, zal in de ogen van de adel en het vrome volk in alle opzichten zedelijk gerechtvaardigd zijn. Nu zit in Parma iedereen die niet van adel of vroom is in de gevangenis of pakt zijn boeltje om ernaartoe te gaan. Je kunt er zeker van zijn dat dit huwelijk bij ons pas vreemd gevonden zal worden op de dag dat ik in ongenade val. Wij duperen niemand door deze regeling, dat is het belangrijkste, lijkt mij. De vorst, wiens welgezindheid onze broodwinning vormt, heeft maar één voorwaarde aan zijn toestemming verbonden en die is dat de toekomstige hertogin van adellijke afkomst is. Vorig jaar heeft mijn functie mij alles bij elkaar honderd zevenduizend lire opgeleverd, mijn inkomen in totaal zal honderd tweeëntwintigduizend franc hebben bedragen; twintig daarvan heb ik in Lyon belegd. Dus zeg maar wat je kiest. Eén: het luxueuze leven dat de honderd tweeëntwintigduizend je biedt – een bedrag dat in Parma zeker zoveel waard is als vierhonderdduizend in Milaan – maar met een huwelijk waardoor je de naam zult krijgen van een man voor wie je je niet hoeft te schamen, en die je alleen bij het altaar ziet, of twee: een bescheiden bestaan met de vijftienduizend lire als gezeten burger in Florence of Milaan. Ik ben het namelijk met je eens, je hebt in Milaan te veel geschitterd, wij zouden voortdurend last hebben van afgunstige mensen en dat zou ons misschien gaan irriteren. Het luisterrijke leven in Parma zal je enkele facetten bieden die zelfs voor jou nieuw zijn, terwijl je toch het hof van prins Eugène hebt meegemaakt. Het zou verstandig zijn als je het meemaakte voordat je het uitsluit. Denk niet dat ik probeer je te beïnvloeden. Mijn eigen keus staat al vast: ik wil liever op een vierde verdieping wonen met jou dan alleen door te gaan met dit luisterrijke leven.’

De mogelijkheid van dit merkwaardige huwelijk werd hierna dagelijks door de twee geliefden besproken. De gravin zag op het bal van de Scala hertog Sanseverina-Taxis en vond hem zeer toonbaar. In een van hun laatste gesprekken vatte Mosca zijn plan als volgt samen: ‘Wij moeten een definitief besluit nemen als we de rest van ons leven op een plezierige wijze willen doorbrengen en niet voor onze tijd oud willen worden. De vorst heeft zijn toestemming gegeven. Sanseverina heeft meer vóór dan tegen zich. Hij bezit het mooiste palazzo van Parma en een onmetelijk fortuin. Hij is achtenzestig en bezeten door de ridderorde. Nu kleeft er een ernstige smet op zijn blazoen die hem blijft achtervolgen. Hij heeft in het verleden voor tienduizend franc een door Canova gehouwen buste van Napoleon gekocht. De tweede zonde die hij heeft begaan, iets wat zijn dood zal worden, als je hem niet te hulp komt, is dat hij vijfentwintig napoleon aan Ferrante Palla heeft geleend, een uit ons land afkomstige gek met enkele geniale kanten. Wij hebben hem indertijd ter dood veroordeeld – bij verstek, gelukkig. Deze Ferrante heeft bij elkaar tweehonderd weergaloze gedichten geschreven. Ik zal je ze laten horen, hij dicht net zo mooi als Dante. De vorst stuurt Sanseverina naar het hof van xxx, Sanseverina trouwt op de dag van zijn vertrek met je en in het tweede jaar van zijn buitenlands verblijf, of ‘ambassadeurschap’ zoals hij het zelf zal noemen, krijgt hij de ridderorde waar hij naar smacht. Je zult een broer aan hem hebben, die je geen enkel probleem bezorgt. Hij zal vooraf alle documenten tekenen waar ik mee kom; en verder zie je hem weinig of nooit, net wat je wilt. Hij wil zich het liefst niet in Parma vertonen, waar zijn grootvader de belastingpachter en de liberale sympathieën die hem worden toegeschreven een bron van onaangenaamheden voor hem zijn. Rassi, onze scherprechter, beweert dat de hertog via Ferrante Palla in het geheim op Le Constitutionnel was geabonneerd, en deze laster is voor de vorst lang een zwaarwegend argument geweest om ons zijn goedkeuring te onthouden.’

Waarom zou de schrijver van een historisch relaas er verkeerd aan doen als hij nauwgezet de kleinste bijzonderheden weergeeft van de geschiedenis die hem is verteld? Het kan hem toch niet kwalijk worden genomen als de personen uit zijn relaas in het zog van hartstochten, die hij helaas niet deelt, ertoe komen hoogst immoreel te handelen? Nu is het wel zo dat dit soort gedrag niet meer voorkomt in een land waar de enige hartstocht die al de andere heeft overleefd het verwerven van geld is, de dienaar van de ijdelheid.

Drie maanden na de tot nu toe vermelde gebeurtenissen verbaasde hertogin Sanseverina-Taxis het hof van Parma door haar ongedwongen beminnelijkheid en voorname kalmte. Haar huis was onbetwistbaar het plezierigste van de stad, iets wat graaf Mosca aan zijn heer had beloofd. Ranuccio-Ernesto iv, de regerend vorst, en zijn vrouw de vorstin, aan wie zij door twee van de aanzienlijkste dames van het land werd voorgesteld, ontvingen haar op zeer eervolle wijze. De hertogin was benieuwd naar de vorst die het lot in handen had van de man van wie zij hield. Zij wilde hem voor zich innemen en slaagde daar uitzonderlijk goed in. Hij bleek groot van postuur te zijn, maar een beetje gezet. Zijn haar, snor en bakkebaarden waren honingblond volgens zijn hovelingen. Elders zou de tint ervan oneerbiedig als vlaskleurig worden aangeduid. Hij had een dik gezicht met een zeer kleine, bijna vrouwelijke neus die het weinig reliëf gaf. De hertogin merkte dat al deze lelijke bijzonderheden pas opvielen bij nadere bestudering van zijn trekken. In zijn geheel maakte hij de indruk een intelligent man te zijn die wist wat hij wilde. Het optreden en de houding van de vorst konden dus als waardig worden aangemerkt. Hij trachtte echter vaak indruk te maken op degene met wie hij sprak, raakte dan zelf van slag en verplaatste bijna voortdurend zijn gewicht van het ene been op het andere. Verder had Ernesto iv doordringende ogen die gezag uitstraalden. Zijn armgebaren waren voornaam en zijn formuleringen afgewogen en bondig.

Mosca had de hertogin van tevoren gezegd dat in het grote vertrek waar de vorst audiëntie hield een portret van Lodewijk xiv hing waarop deze in volle lengte was afgebeeld, en dat er een mooie Florentijnse Scagliola-tafel stond. Zij vond de nabootsing van Lodewijk xiv treffend; het was duidelijk dat hij diens oogopslag en voorname wijze van formuleren trachtte na te doen; verder leunde hij op de Scagliola-tafel met de bedoeling zo op Jozef ii te lijken. Hij ging onmiddellijk zitten na zijn begroetingswoorden om haar gelegenheid te geven gebruik te maken van de taboeret waarop haar titel haar recht gaf. Aan dit hof gaan alleen de prinsessen, hertoginnen en de vrouwen van de Spaanse grandes zitten; de andere vrouwen wachten tot de prins of prinses hen daartoe uitnodigt. Om het verschil in rang aan te geven zorgen deze doorluchtige personen er altijd voor dat er enkele ogenblikken verlopen voordat zij de niet-hertogelijke dames vragen te gaan zitten. De hertogin vond dat op bepaalde ogenblikken de vorst zijn imitatie van Lodewijk xiv een beetje te ver doorvoerde, bijvoorbeeld als hij minzaam lachte en daarbij zijn hoofd naar achteren gooide.

Ernesto iv droeg een modieuze, uit Parijs afkomstige rok. Elke maand kwamen er voor hem een rok, jas en hoed uit deze door hem verfoeide stad. Op de dag dat de hertogin aan het hof werd ontvangen, was hij echter in een vreemde combinatie van kleren gehuld: een rode kniebroek, zijden kousen en geheel gesloten schoenen zoals die op portretten van Jozef ii staan afgebeeld.

Hij ontving mevrouw Sanseverina welwillend. Hij maakte een aantal geestige en fijnzinnige opmerkingen tegen haar, maar zij merkte heel duidelijk dat hij haar niet overdreven vriendelijk ontving.

‘Weet je waarom?’ zei Mosca toen zij terugkeerden van de audiëntie. ‘Het komt doordat Milaan een grotere en mooiere stad is dan Parma. Als hij je de ontvangst had bereid waar ik op rekende, en op mocht hopen gezien zijn uitlatingen, was hij bang geweest de indruk te wekken van een provinciaal die in de ban is van de bekoorlijkheden van een elegante dame uit de hoofdstad. Er is nog iets anders wat hem ongetwijfeld hindert, ik durf het je bijna niet te zeggen: de vorst ziet aan het hof geen enkele dame die het in schoonheid tegen jou kan opnemen. Dit is gisteravond in het vertrek van de genodigden het enige onderwerp van het gesprek geweest dat hij met zijn eerste kamerdienaar Pernice heeft gevoerd. Deze Pernice is mij welgezind. Ik voorzie een kleine omwenteling in de etiquette. Mijn grootste vijand aan het hof is een idiote kerel, een zekere generaal Fabio Conti. Stel je een buitenissige figuur voor die misschien één dag in zijn leven op een slagveld heeft gestaan en dat aangrijpt om zich te gedragen als een tweede Frederik de Grote. Bovendien wil hij ook de voorname beminnelijkheid van generaal Lafayette nabootsen. Wat hem daartoe drijft is het feit dat hij de leider is van de liberale partij hier – God weet wat voor liberalen dat zijn!’

‘Ik ken Fabio Conti,’ zei de hertogin. ‘Ik heb hem bij Como op afstand meegemaakt. Hij had ruzie met de gendarmerie.’ Zij vertelde hem het kleine avontuur dat de lezer zich misschien herinnert.

‘De raadsels van onze etiquette zijn moeilijk te doorgronden. Als je daar ooit in slaagt, zul je weten dat meisjes zich pas na hun huwelijk aan het hof vertonen. Wel, de vorst is een vurige patriot en er zo op gebrand duidelijk te maken dat zijn stad Parma alle andere overtreft dat ik wed dat hij een middel zal vinden de kleine Clelia Conti, de dochter van onze Lafayette, te laten voorstellen. Het is inderdaad een erg leuk meisje, dat tot een week geleden werd aangemerkt als de meest opvallende schoonheid op het grondgebied van de vorst.

Ik weet niet of de gruwelverhalen die de vijanden van de vorst over hem hebben verspreid tot Grianta zijn doorgedrongen,’ vervolgde de graaf. ‘Hij wordt daarin als een mensen verslindend monster voorgesteld. In werkelijkheid was hij de burgermansbraafheid zelf, een constatering waar je aan toe kunt voegen dat hij een modelpotentaat zou zijn gebleven als hij onkwetsbaar was geweest als Achilles. Ernesto iv heeft echter op een keer in een geïrriteerde, boze bui twee liberalen laten ophangen. Hij liet zich daarbij ook een beetje inspireren door het voorbeeld van Lodewijk xiv, die een of andere held van de Fronde een kopje kleiner heeft laten maken toen vijftig jaar na de Fronde bleek dat de man doodgemoedereerd op een landgoed naast Versailles woonde. Het schijnt dat zij zo onvoorzichtig waren op een vaste dag bijeen te komen om kwaad te spreken over de vorst en vurige gebeden tot de hemel te richten, waarin zij vroegen de pest naar Parma te sturen om hen van de tiran te verlossen. Er werd aangetoond dat zij het woord tiran hadden gebruikt. Rassi noemde dit samenzweren. Hij liet hen ter dood veroordelen en de terechtstelling van een van hen, graaf xxx, was gruwelijk. Dit heeft zich voor mijn tijd afgespeeld. Vanaf dat noodlottige ogenblik,’ vervolgde de graaf terwijl hij zijn stem dempte, ‘lijdt de vorst aan angstaanvallen die regelrecht mensonterend zijn. Die angst is echter wel de oorzaak van mijn bevoorrechte positie. Zonder die allesoverheersende angst zou door mijn directheid en scherpte mijn bekwaamheid ongewenst zijn aan dit hof, waar het wemelt van de hersenloze figuren. Je moet mij geloven als ik je zeg dat de vorst onder de bedden in zijn vertrekken kijkt voor hij gaat slapen, en één miljoen uitgeeft – een bedrag dat in Parma overeenkomt met vier miljoen in Milaan – om over een goed politieapparaat te beschikken. En het hoofd van dat vreeswekkende politieapparaat zit tegenover je, beste hertogin. Aan mijn hoedanigheid van hoofd van de politie, dat wil zeggen bezweerder van angst, heb ik het te danken dat ik minister van Oorlog en Financiën ben geworden. Aangezien de minister van Binnenlandse Zaken officieel mijn meerdere is voorzover de politie onder hem ressorteert, heb ik deze portefeuille aan graaf Zurla-Contarini laten geven, een hersenloze werkezel die er genoegen in schept tachtig brieven per dag te schrijven. Ik heb er vanmorgen net een gekregen waarin graaf Zurla-Contarini met voldoening eigenhandig het nummer 20.715 heeft vermeld.’

Hertogin Sanseverina werd aan de gekwelde vorstin Clara-Paolina van Parma voorgesteld. Deze meende dat zij de ongelukkigste vrouw op de aardbodem was omdat haar echtgenoot een maîtresse had (een tamelijk mooie vrouw, markiezin Balbi), en zij was hierdoor misschien wel de saaiste vrouw van het ondermaanse geworden. De hertogin zag een zeer grote, heel magere vrouw, die nog geen zesendertig jaar was maar vijftig leek. Hoewel haar regelmatige, gedistingeerde gezicht enigszins werd ontsierd door grote ronde ogen die vrijwel niets zagen, had het als mooi kunnen worden aangemerkt als zij enige zorg aan zichzelf had besteed. Zij toonde zich zo duidelijk verlegen toen zij de hertogin ontving dat enkele hovelingen die Mosca niet mochten, het waagden te zeggen dat het leek of de vorstin degene was die werd voorgesteld en de hertogin de vorstin audiëntie verleende. De verraste en bijna in verwarring gebrachte hertogin wist niet wat zij moest zeggen om zich lager op te stellen dan de vorstin deed. Om de arme vorstin, die in feite bepaald niet dom was, enigszins te kalmeren, wist de hertogin niets beters te bedenken dan het onderwerp botanie aan te snijden en daar lang over door te gaan. De vorstin was werkelijk een expert op dit gebied. Zij had zeer mooie kassen met een grote hoeveelheid tropische planten. De hertogin, die alleen hierover was begonnen om een eind te maken aan de pijnlijke situatie waarin zij zich bevond, won voor altijd de sympathie van vorstin Clara-Paolina. Zo verlegen en geremd als deze aan het begin van de audiëntie was geweest, zo op haar gemak voelde zij zich aan het eind, en wel dermate dat deze eerste audiëntie tegen alle regels van de etiquette in zeker vijf kwartier duurde. De volgende dag liet de hertogin exotische planten kopen en gaf zich uit voor een groot liefhebster van botanie.

De vorstin bracht al haar tijd door met de eerwaarde vader Landriani, de aartsbisschop van Parma, een geleerde, zelfs intelligente, door en door fatsoenlijke man. Hij bood echter een merkwaardige aanblik als hij in zijn met karmozijnrood fluweel overtrokken stoel zat (dit was het voorrecht dat hij door zijn ambt genoot) tegenover de stoel van de vorstin, die door haar hofdames en twee gezelschapsdames werd omringd. De oude prelaat met zijn witte haar was zo mogelijk nog verlegener dan de vorstin. Hoewel zij elkaar elke dag zagen, begonnen alle audiënties met ruim een kwartier zwijgen. Dit had zulke vormen aangenomen dat gravin Alvizi, een van de gezelschapsdames, een bevoorrechte positie had verworven omdat zij de kunst verstond hen aan te moedigen met elkaar te gaan praten en hun stilte te verbreken.

Tot slot van de reeks kennismakingen werd de hertogin voorgesteld aan z.k.h. de kroonprins. Deze was nog groter dan zijn vader en nog verlegener dan zijn moeder. Hij wist zeer veel af van mineralogie en was zestien jaar oud. Hij bloosde buitensporig toen hij de hertogin zag binnenkomen en was zo van slag dat hij in het geheel niet wist wat hij tegen deze mooie dame moest zeggen. Het was een knappe jongeman, die zijn dagen met een hamer in de hand doorbracht in de bossen. Op het ogenblik dat de hertogin opstond om de stille audiëntie te beëindigen, riep de kroonprins uit: ‘Mijn God, wat bent u mooi, mevrouw!’, een opmerking die niet van al te slechte smaak getuigde in de ogen van de aan hem voorgestelde dame.

Markiezin Balbi, een jonge vrouw van vijfentwintig jaar, kon twee, drie jaar voor de komst van hertogin Sanseverina in Parma nog doorgaan voor het prototype van een Italiaanse schoonheid. Zij had nu nog steeds de mooiste ogen van de wereld en hoogst charmante maniertjes. Van dichtbij zag men echter dat er een netwerk van fijne rimpeltjes op haar huid lag, waardoor de markiezin een soort jong oud vrouwtje leek. Van een zekere afstand, bijvoorbeeld in de schouwburg in haar loge, was zij nog een schoonheid, en het publiek op de parterre vond dat de vorst een zeer goede smaak had. Hij bracht elke avond bij markiezin Balbi door, maar deed dan vaak geen mond open. Als gevolg van de verveling die zij bij de vorst waarnam, was de arme vrouw broodmager geworden. Zij wilde het doen voorkomen alsof zij buitengewoon slim was en in haar glimlach lag altijd iets spottends. Zij had zeldzaam mooie tanden. Aangezien zij verre van intelligent was, probeerde zij als het maar even kon door een spottende glimlach iets anders te suggereren dan haar woorden zeiden. Graaf Mosca zei dat zij door dit voortdurend glimlachen terwijl zij innerlijk gaapte, zoveel rimpels kreeg. Er gebeurde niets waar mevrouw Balbi niet beter van werd. Er vond geen staatsaankoop van duizend lire plaats zonder ‘aandenken’ (dit eufemisme werd in Parma gebruikt) voor de markiezin. Het gerucht ging dat zij zes miljoen in Engeland had belegd, maar in werkelijkheid bestond haar vermogen, dat van zeer recente datum was, uit niet meer dan anderhalf miljoen. De reden waarom graaf Mosca zich tot minister van Financiën had laten benoemen, was dat hij gevrijwaard wilde zijn tegen haar machinaties en greep op haar wilde hebben. De enige hartstocht van de gravin was als platte gierigheid vermomde angst. ‘Ik eindig nog straatarm,’ zei zij soms tegen de vorst, die zich buitengewoon ergerde aan deze verzuchting. De hertogin merkte op dat het van verguldsel blinkende voorvertrek van het palazzo van mevrouw Balbi door één enkele kaars was verlicht, waarvan het vet op een kostbare marmeren tafel droop, en dat de vingers van de lakeien zwarte moeten hadden achtergelaten op de deuren van haar salon.

‘Zij ontving mij alsof zij dacht dat ik haar een bonus van vijftig franc zou aanbieden,’ zei de hertogin tegen haar vriend.

De reeks successen van de hertogin werd even onderbroken door de ontvangst die haar ten deel viel bij de meest geslepen dame aan het hof, de beroemde markiezin Raversi, een uiterst bedreven intrigante. Zij stond aan het hoofd van de partij die rivaliseerde met die van graaf Mosca. Zij wilde hem ten val brengen, een verlangen dat nog was toegenomen in de laatste paar maanden, omdat zij een nicht van hertog Sanseverina was en vreesde dat de charme van de nieuwe hertogin haar kansen op een erfenis in gevaar bracht. ‘Mevrouw Raversi is iemand die je niet mag onderschatten,’ zei de graaf tegen zijn vriendin. ‘Ik acht haar tot alles in staat, en ik ben zo beducht voor haar streken dat ik uitsluitend gescheiden van mijn vrouw ben gaan leven omdat mijn vrouw met alle geweld cavaliere Bentivoglio, een vriend van mevrouw Raversi, als minnaar wilde nemen.’

Mevrouw Raversi, een groot manwijf met gitzwart haar, onderscheidde zich door de rouge die zij op haar wangen aanbracht en de gewoonte ’s morgens al diamanten te dragen. Zij had van tevoren de hertogin al de oorlog verklaard en begon weloverwogen met de vijandelijkheden toen zij haar ontving. Hertog Sanseverina bleek in de brieven die hij uit xxx schreef zo ingenomen met zijn ambassadeurspost en in het bijzonder met het feit dat hij op de ridderorde mocht hopen, dat zijn familie vreesde dat hij een deel van zijn vermogen aan zijn vrouw zou nalaten, die hij overlaadde met kleine geschenken. Hoewel mevrouw Raversi onmiskenbaar lelijk was, had zij als minnaar graaf Baldi, de knapste man van het hof. In de regel slaagde zij in alles wat zij ondernam.

De hertogin leefde met zeer veel zwier. Het palazzo Sanseverina was altijd een van de schitterendste huizen van de stad Parma geweest. De status van ambassadeur en het vooruitzicht op de ridderorde brachten de hertog ertoe grote sommen geld uit te geven om het te verfraaien. De hertogin zag toe op deze werkzaamheden.

Het vermoeden van de graaf bleek juist. Enkele dagen nadat de hertogin was voorgesteld, verscheen de jonge Clelia Conti aan het hof. Zij was tot stiftsdame benoemd. Als tegenwicht voor dit gunstbewijs, dat kon worden opgevat als gezichtsverlies voor de graaf, gaf de hertogin een feest met als voorwendsel dat zij de tuin van haar paleis wilde inwijden. Op haar eigen innemende wijze bewerkte zij dat Clelia, die zij haar jonge vriendin van het Comomeer noemde, de koningin van de avond werd. Op de belangrijkste transparanten zag men ogenschijnlijk toevallig haar monogram. De jonge Clelia was weliswaar een beetje stil, maar bleek erg innemend toen zij over het kleine avontuur bij het meer en over haar warme dankbaarheid sprak. Zij stond bekend als iemand die erg godsdienstig en graag alleen was. ‘Ik durf te wedden,’ zei de graaf, ‘dat zij intelligent genoeg is om zich over haar vader te schamen.’ De hertogin bewerkte dat het meisje, tot wie zij zich aangetrokken voelde, een vriendin werd. Zij wilde niet de indruk wekken dat zij jaloers was en nodigde haar uit voor alle feesten en uitstapjes, kortom zij streefde er methodisch naar alle vijandige gevoelens jegens de graaf te verminderen.

De hertogin genoot van dit alles. Het hofleven, met de voortdurende dreiging van een storm, was een bron van vermaak voor haar. Zij had het gevoel dat zij opnieuw begon te leven. Zij was de graaf innig toegedaan, die werkelijk dolgelukkig was. Als gevolg van deze plezierige situatie kon hij volmaakt koel en beheerst de zaken afwikkelen die uitsluitend zijn carrière betroffen. Nauwelijks twee maanden na de komst van de hertogin kreeg hij dan ook de aanstelling tot eerste minister met de bijbehorende eerbewijzen, die grensden aan het eerbetoon dat de vorst zelf ontving. De graaf kon alles van zijn heer gedaan krijgen; men kreeg daarvan in Parma een bewijs dat op iedereen een grote indruk maakte.

Tien minuten ten zuidwesten van de stad bevindt zich de beruchte, in Italië zo vermaarde citadel met zijn enorme, honderd tachtig voet hoge toren, die van grote afstand zichtbaar is. De toren, die naar het voorbeeld van het mausoleum van Hadrianus in Rome door de Farneses, de kleinzoons van Paulus iii, tegen het begin van de zestiende eeuw was gebouwd, is zo breed dat op het stompe dak een huis voor de directeur van de gevangenis kon worden gebouwd en een toren voor een nieuwe gevangenis, die Farnese-toren wordt genoemd. Deze gevangenistoren was gebouwd ter ere van de oudste zoon van Ranuccio-Ernesto ii, die de geliefde van zijn schoonmoeder was geworden, en staat in het vorstendom als mooi en curieus bekend. De hertogin wilde hem graag bezichtigen. Het was drukkend warm in Parma op de dag dat zij hem bezocht. Boven op de toren stond een frisse wind die zij zo heerlijk vond dat zij er enkele uren bleef. Het personeel opende gedienstig de vertrekken van de Farnese-toren voor haar.

Op het dak van de dikke toren ontmoette de gravin een beklagenswaardige gevangen liberaal, die daar van het halve uur buitenlucht kwam genieten dat hem eens in de drie dagen was toegestaan. Toen zij terugkwam in Parma, sprak zij over deze man, die haar zijn hele geschiedenis had verteld. Zij was nog niet zo behoedzaam in haar uitlatingen als aan het hof van een absoluut heerser nodig is. De partij van markiezin Raversi greep de opmerkingen van de hertogin aan om haar te schaden en herhaalde ze vele malen in de vurige hoop dat de vorst er aanstoot aan zou nemen. Ernesto iv zei namelijk vaak dat het belangrijkste was op de verbeelding van de mensen te werken. ‘Levenslang is een indrukwekkend woord,’ zei hij, ‘het jaagt in Italië meer angst aan dan elders.’ Om die reden had hij dan ook geen enkele maal in zijn leven gratie verleend.

Een week na haar bezoek aan de vesting ontving de hertogin een document waarin strafverlichting werd verleend. Het was getekend door de vorst en de minister, en de naam van de gevangene was opengelaten. De gevangene wiens naam zij invulde, zou zijn bezittingen terugkrijgen; verder kreeg hij toestemming de rest van zijn leven in Amerika door te brengen. De hertogin vulde de naam in van de man met wie zij had gesproken. Ongelukkigerwijs bleek juist deze man min of meer een schurk te zijn, iemand met een zwak karakter. Op grond van zijn bekentenissen was de vermaarde Ferrante Palla ter dood veroordeeld.

Deze opmerkelijke gratieverlening zette de kroon op de genoegens van de positie die mevrouw Sanseverina innam. Graaf Mosca was dolgelukkig; dit was een mooie tijd in zijn leven, een periode die een beslissende invloed op het lot van Fabrizio zou hebben. Deze bevond zich nog steeds in Romagnano bij Novara, biechtend, jagend, niet lezend, en naar de gunsten van een adellijke dame dingend, zoals hem was opgedragen. De hertogin was nog steeds een beetje gechoqueerd door deze laatste voorwaarde. Een ander teken dat weinig goeds voorspelde voor de graaf was dat zij buitengewoon open tegen hem was en hardop dacht in zijn aanwezigheid, maar nooit een opmerking over Fabrizio tegen hem maakte zonder haar woorden van tevoren te kiezen.

‘Als je wilt,’ zei de graaf op een keer tegen haar, ‘schrijf ik die sympathieke broer van je aan het Comomeer. Als ik en mijn vrienden in xxx wat moeite doen, kan ik die markies del Dongo dwingen gratie voor je aardige Fabrizio te vragen. Als Fabrizio inderdaad wat meer klasse heeft dan de jongelui die op hun Engelse paarden in de straten van Milaan rondrijden, en dat wil ik graag geloven, wat een leven leidt hij dan als achttienjarige: hij heeft niets te doen en weet dat hij in de toekomst ook niets te doen zal hebben. Als de hemel hem met een echte hartstocht had bedeeld, het maakt niet uit welke, al was het hengelen, dan zou ik daar vrede mee hebben, maar wat moet hij in Milaan doen, zelfs als hij gratie krijgt? Hij zal op een bepaalde tijd uit rijden gaan op een paard dat hij uit Engeland heeft laten komen en op een ander uur van de dag uit verveling een bezoek aan zijn maîtresse brengen, van wie hij minder zal houden dan van zijn paard... Maar als je erop staat, dan zal ik proberen je neef dit soort leven te bezorgen.’

‘Ik zou graag zien dat hij officier werd,’ zei de hertogin.

‘Zou jij een vorst aanraden een positie die op een bepaalde dag van een zeker belang kan zijn toe te vertrouwen aan een jonge man die 1e van aanleg geestdriftig is en 2e zo gegrepen was door Napoleon dat hij is weggegaan om zich bij Waterloo bij hem aan te sluiten? Stel je voor hoe wij eraan toe zouden zijn als Napoleon bij Waterloo had gewonnen! Wij zouden dan niet meer beducht hoeven zijn voor liberalen, dat is zo, maar de hoofden van de oude vorstenhuizen zouden dan alleen nog kunnen regeren door met de dochters van zijn maarschalken te trouwen. Een militaire loopbaan voor Fabrizio komt daarom neer op de activiteit van een eekhoorn in een draaiende kooi: veel beweging zonder enige vooruitgang. Hij zal tot zijn verdriet ondervinden dat hij steeds wordt gepasseerd en loyale plebejers steeds de voorkeur genieten. Zolang wij nog bang zijn en de godsdienst zijn gezag nog niet heeft herwonnen – ik spreek nu over een situatie die misschien vijftig jaar zal duren – zullen de verdiensten van een jongeman van nu voornamelijk worden bepaald door de omstandigheid dat hij niet idealistisch denkt en er geen eigen ideeën op na houdt.

Ik heb aan iets gedacht, maar het is een plan waar je je eerst erg tegen zult verzetten. De uitvoering ervan zal mij uitzonderlijk veel moeite kosten en mij vele dagen bezighouden. Het is een buitensporige onderneming waar ik mij voor jou mee wil belasten. Maar ja, kun je mij zeggen wat voor dwaasheid ik niet zou begaan om een lach op je gezicht te zien?’

‘En dat plan is...?’ vroeg de hertogin.

‘Wel, we hebben in Parma drie keer iemand van jouw familie als aartsbisschop gehad: Ascanio del Dongo die in 16.., wanneer precies weet ik niet, een boek heeft geschreven, Fabrizio in 1699, en nog een Ascanio in 1740. Als Fabrizio een hoge kerkelijke waardigheid wil bekleden en bereid is een opvallende deugdzaamheid tentoon te spreiden, maak ik hem ergens bisschop, en later aartsbisschop hier, vooropgesteld dat ik mijn invloed behoud. Het echte probleem is dit: blijf ik lang genoeg minister om dit mooie plan te verwezenlijken, dat een aantal jaren vergt. De vorst kan doodgaan, hij kan de slechte smaak hebben mij te ontslaan. Maar het is feitelijk wel het enige middel om iets voor Fabrizio te doen wat jou waardig is.’

Zij spraken langdurig over dit plan. Het stond de hertogin erg tegen.

‘Geef mij nog eens de redenen waarom een andere carrière voor Fabrizio uitgesloten is,’ zei zij tegen de graaf.

De graaf voldeed aan haar verzoek. ‘Je vindt het jammer van het mooie uniform,’ zei hij daarop, ‘maar daar kan ik niets op bedenken.’

De hertogin vroeg een maand bedenktijd. Toen deze voorbij was, stemde zij zuchtend in met de verstandige zienswijze van de minister.

‘Het is óf opgepoetst op een Engels paard in een of andere grote stad rondrijden, óf een ambt kiezen dat bij zijn geboorte past,’ herhaalde de graaf. ‘Een tussenweg zie ik niet. Een edelman kan helaas geen arts of advocaat worden, en advocaten hebben de toekomst in deze eeuw.

Je moet je steeds voorhouden,’ vervolgde de graaf, ‘dat je je neef, als je hem naar Milaan laat komen, het leven bezorgt van de jongelui van zijn leeftijd die als het meest vermogend bekendstaan. Als hem gratie is verleend, geef je hem vijftien-, twintig- of dertigduizend lire, wat maakt het je uit, jij en ik hebben beiden geen zin om te sparen.’

De hertogin was gevoelig voor eer en aanzien. Zij wilde niet dat Fabrizio iemand zou worden die zich alleen bezighield met het spenderen van geld. Zij kwam terug op het plan van haar minnaar.

‘Ik wil je erop wijzen,’ zei de graaf, ‘dat ik niet van plan ben van Fabrizio een modelpriester te maken zoals je er zoveel ziet. Nee, hij is in de eerste plaats een hooggeboren edelman; hij kan zonder intellectuele ballast voortleven als hij dat wil, maar wordt evengoed bisschop en aartsbisschop. Voorwaarde is wel dat de vorst overtuigd blijft van het nut van mijn persoon.

Als het je belieft mij te bevelen mijn voorstel om te zetten in een onherroepelijk decreet,’ vervolgde de graaf, ‘mogen de mensen in Parma onze beschermeling niet zien als zijn maatschappelijke positie nog weinig voorstelt. Zijn benoeming in een hoog ambt zal aanstoot geven als de mensen hem hier als een gewone priester hebben meegemaakt. Hij mag pas in Parma verschijnen als hij paarse kousen draagt[1] en in een rijtuig zit dat bij zijn status past. Iedereen zal dan denken dat je neef een benoeming tot bisschop te wachten staat, en geen mens zal er aanstoot aan nemen.

Mijn raad is deze, en ik hoop dat je hem opvolgt. Stuur Fabrizio drie jaar naar Napels om theologie te studeren. Tijdens de vakanties van de Kerkelijke Academie kan hij als hij wil reizen naar Parijs en Londen maken, maar hij mag zich nooit in Parma vertonen.’ Deze opmerking bezorgde de hertogin een rilling van schrik.

Zij stuurde een bode naar haar neef en sprak met hem in Piacenza af. Uiteraard nam deze bode ook alle financiële middelen en reisdocumenten mee die voor deze reis nodig waren.

Fabrizio, die het eerst in Piacenza was, snelde de hertogin tegemoet en omhelsde haar zo innig dat zij in tranen uitbarstte. Zij was blij dat de graaf er niet bij was. Het was de eerste maal sinds zij met hem omging dat zij dit gevoel kreeg.

Fabrizio was eerst geroerd en daarna bedrukt door de plannen die de hertogin voor hem had gemaakt. Hij had altijd gehoopt dat hij als militair zou eindigen wanneer de Waterloo-kwestie zou zijn geregeld. Er was één ding dat de hertogin trof, en het versterkte het romaneske beeld dat zij zich van haar neef had gevormd. Hij weigerde absoluut in een van de grote steden van Italië zijn leven te slijten met het bezoeken van cafés.

‘Stel je jezelf eens voor op de Corso van Florence en Napels met Engelse volbloeden!’ zei de hertogin. ‘Een rijtuig voor als je ’s avonds uit wilt gaan, een mooi appartement enzovoort.’ Zij genoot ervan uit te weiden over het banale geluk dat zij Fabrizio minachtend zag afwijzen. Hij is een heel bijzonder mens, dacht zij.

‘Maar als ik tien jaar zo’n leventje van plezier heb geleid, wat heb ik dan bereikt?’ zei Fabrizio. ‘Wat ben ik dan? Een jongeman in zijn nadagen, iemand die zijn hoofdrol in het mondaine leven zal moeten afstaan aan de eerste de beste knappe jongen die op het toneel verschijnt.’

Fabrizio wilde eerst in het geheel niets weten van een kerkelijke carrière. Hij vertelde dat hij erover dacht naar New York te gaan, Amerikaans burger te worden en dienst te nemen bij de republikeinen.

‘Je maakt een grote vergissing. Je zult daar geen oorlog kunnen voeren en toch weer in het mondaine leven belanden, maar dan wel een dat je geen zwier, muziek en liefdesgeschiedenissen biedt. Geloof me, zowel voor jou als voor mij zou het leven in Amerika triest zijn.’ Zij vertelde hem dat de dollar er als een godheid werd vereerd en legde uit dat de wil van de arbeiders er gerespecteerd diende te worden vanwege het feit dat zij met hun stem over alles beslisten.

‘Voordat je verontwaardigd tegen dit voorstel in opstand komt,’ zei de hertogin, ‘moet je goed begrijpen wat de graaf van je vraagt. Er is geen sprake van dat je een tot op zekere hoogte voorbeeldige en deugdzame arme priester wordt, zoals abate Blanès. Je moet eraan denken wat voor leven je ooms hebben geleid die aartsbisschop van Parma waren. Lees de aantekeningen over hun leven in het aanhangsel van het werk over hun stamboom. Iemand die een naam draagt als de jouwe dient in de eerste plaats te leven als een voornaam edelman, hij moet ridderlijk en edelmoedig zijn, alles wat rechtvaardig is verdedigen, tonen dat hij iemand is die van meet af aan bestemd was aan het hoofd van zijn klasse te staan... en in zijn leven maar één onbehoorlijke streek uithalen, zij het wel een zeer nuttige.’

‘Al mijn illusies vallen nu in duigen,’ zei Fabrizio met een diepe zucht. ‘Het is een gruwelijk offer. Ik moet bekennen dat ik er nog niet aan had gedacht dat absolute vorsten voortaan een afkeer van idealisme en bezieling zullen hebben, zelfs als ze in dienst worden gesteld van hun belangen.’

‘Bedenk wel dat een decreet of een plotselinge emotionele impuls een hartstochtelijk mens ertoe kan brengen opeens een tegenstander te worden van de partij die hij zijn leven lang heeft gediend.’

‘Ik, hartstochtelijk!’ herhaalde Fabrizio. ‘Wat een merkwaardige beschuldiging. Ik kan zelfs niet verliefd worden.’

‘Wat zeg je nu!’ riep de hertogin uit.

‘Als ik de eer heb een mooie vrouw het hof te maken, zelfs als zij van goeden huize en vroom is, kan ik alleen aan haar denken zolang ik haar zie.’

Deze bekentenis maakte een vreemde indruk op de hertogin.

‘Ik wil je vragen mij een maand te geven,’ vervolgde Fabrizio. ‘Ik kan dan afscheid nemen van mevrouw C. in Novara, en wat mij nog moeilijker zal vallen: van alle luchtkastelen die ik in mijn leven heb gebouwd. Ik zal mijn moeder schrijven of zij mij het plezier wil doen mij in Belgirate aan de Piemontese oever van het Lago Maggiore te ontmoeten. Eenendertig dagen na nu zal ik incognito in Parma zijn.’

‘Doe dat vooral niet!’ riep de hertogin uit. Zij wilde niet dat graaf Mosca haar met Fabrizio zou zien praten.

De twee zagen elkaar terug in Piacenza. De hertogin was ditmaal zeer zorgelijk gestemd. Er was aan het hof een storm opgestoken; de partij van markiezin Raversi stond op het punt te zegevieren. De mogelijkheid bestond dat graaf Mosca zou worden vervangen door generaal Fabio Conti, de leider van wat in Parma de ‘liberale’ partij werd genoemd. Behalve de naam van de mededinger, die in de gunst van de vorst steeg, vertelde de hertogin Fabrizio alles over deze kwestie. Zij ging opnieuw in op zijn toekomstmogelijkheden en hield daarbij zelfs rekening met het vooruitzicht dat hij het zou moeten stellen zonder hulp van de op dat ogenblik almachtige graaf.

‘Ik ga dan wel drie jaar naar de Kerkelijke Academie in Napels,’ riep Fabrizio uit, ‘maar dat verblijf in Napels schrikt mij niet af, omdat je zegt dat ik in de eerste plaats het leven van een jonge edelman dien te leiden, en niet dat van een ascetische, deugdzame seminarist. Het leven in Napels lijkt mij heel wat beter dan dat in Romagnano. In de gegoede kringen daar begonnen ze al te denken dat ik jakobijnse sympathieën had. Tijdens mijn ballingschap heb ik ontdekt dat mijn kennis nihil is, ik ken zelfs geen Latijn, ik kan zelfs niet fatsoenlijk spellen. Ik was van plan in Novara mijn opvoeding bij te werken en ik wil graag in Napels theologie gaan studeren, het is een studie met vele facetten.’

De hertogin was heel blij. ‘Als we van het hof worden verbannen, komen we je opzoeken in Napels,’ zei zij. ‘Goed, nu je vooralsnog voor het paarse-kousenplan bent, moet ik je van de graaf, die het Italië van nu goed kent, het volgende zeggen: het staat je vrij al of niet te geloven wat je wordt onderwezen, maar je mag nooit met tegenwerpingen komen. Houd je voor dat ze je leren welke regels gelden bij het whistspel: zou je de regels van het whistspel willen aanvechten? Ik heb tegen de graaf gezegd dat je gelovig was, en dat verheugde hem, dat is zowel nuttig in deze als de komende wereld. Maar als je gelovig bent, mag je niet in de smakeloze gewoonte vervallen vol afschuw te spreken over Voltaire, Diderot en Raynal en alle hersenloze Fransen die het zaad voor de twee kamers hebben gezaaid. Neem hun namen maar zelden in de mond; als je er niet onderuit komt, spreek dan op kalme, ironische toon over deze heren; hun theorieën zijn allang weerlegd en hun aanvallen doen er niet meer toe. Geloof blindelings alles wat je op de Academie te horen krijgt. Houd voor ogen dat er mensen zullen zijn die nauwkeurig aantekening zullen houden van alle tegenwerpingen waar je mee komt, hoe belangrijk ook. Ze zullen je een amoureus avontuurtje vergeven als je daarbij tactvol te werk gaat, maar niet twijfel. Met de jaren nemen namelijk de avontuurtjes af, terwijl de twijfel groeit. Laat je door dit beginsel leiden als je in de biechtstoel zit. Je krijgt een aanbevelingsbrief voor een bisschop die de rechterhand is van de kardinaal-aartsbisschop van Napels. Hij is de enige wie je moet opbiechten dat je zonder toestemming in het geheim naar Frankrijk bent gereisd en op 18 juni in de buurt van Waterloo bent geweest. Verder moet je niet uitweiden over dit avontuur en het bagatelliseren. Beken het alleen om te voorkomen dat je later kan worden verweten dat je het geheim hebt gehouden; je was toen nog zo jong!

Het tweede wat de graaf je aanraadt is het volgende: als je een prachtig antwoord invalt, een afdoend argument waardoor een discussie een andere wending zou nemen, bezwijk dan niet voor de verleiding te schitteren, maar houd je mond. Scherpzinnige mensen zien aan je blik wel dat je intelligent bent. Als het zover is dat je bisschop bent, kun je je permitteren te tonen dat je intelligent bent.’

Fabrizio maakte zijn entree in Napels met een bescheiden rijtuig en vier betrouwbare uit Milaan afkomstige bedienden, die zijn tante hem had gestuurd. Toen hij een jaar had gestudeerd, zei niemand dat hij er eigen ideeën op na hield. Hij werd gezien als een ijverige, zeer edelmoedige, maar een tikje libertijnse edelman uit een voornaam geslacht.

Dit voor Fabrizio tamelijk genoeglijke jaar was verschrikkelijk voor de hertogin. Het scheelde drie- of viermaal maar een haarbreed of de graaf was in ongenade gevallen. De vorst, die bangelijker was dan ooit doordat hij dat jaar ziek was, meende dat hij door de graaf te ontslaan zich van het odium zou kunnen ontdoen van de terechtstellingen die hadden plaatsgevonden vóór diens aanstelling als minister. Rassi was de uitverkoren gunsteling van de vorst, iemand die hij vóór alles wilde behouden. Door de gevaren die de graaf bedreigden, ging de hertogin zich intens verbonden met hem voelen; zij dacht niet meer aan Fabrizio. Om een voorwendsel te hebben voor hun eventuele vertrek uit Parma lieten zij weten dat de hertogin slecht kon tegen de lucht daar, die inderdaad een beetje vochtig was, als in heel Lombardije. Na een reeks tussenpozen van ongenade, die zover ging dat de eerste minister soms twintig dagen lang zijn vorst niet sprak, behaalde graaf Mosca de overwinning. Hij liet generaal Fabio Conti, de zogenaamde liberaal, tot gouverneur van de gevangenis benoemen waar de door Rassi veroordeelde liberalen werden opgesloten. ‘Als hij zich clement betoont ten opzichte van zijn gevangenen,’ zei Mosca tegen zijn vriendin, ‘dan valt hij in ongenade omdat er zal worden gezegd dat hij een jakobijn is, wiens politieke ideeën hem ertoe brengen zijn plichten als generaal te vergeten. Als hij streng en meedogenloos optreedt, en ik denk dat hij daartoe geneigd zal zijn, dan komt er een einde aan zijn leiderschap van zijn partij en vervreemdt hij alle families van zich van wie er iemand in de citadel gevangenzit. De arme man presteert het te verstijven van eerbied als de vorst eraan komt. Hij trekt zo nodig vier keer per dag een ander pak aan. Hij kan over een etiquetteformaliteit een mening formuleren, maar bezit niet het intellect de moeilijke weg te volgen die zijn enige kans op redding is; en in ieder geval ben ik er nog.’

Door de benoeming van generaal Fabio Conti kwam er een einde aan de ministeriële crisis. Een dag erna werd bekend dat er een ultramonarchistische krant in Parma zou komen.

‘Wat zal die krant voor een krakeel zorgen!’ zei de hertogin.

‘Het idee met deze krant te komen, is misschien wel mijn meesterlijkste zet,’ antwoordde de graaf lachend. ‘Ik zal mij geleidelijk de leiding ervan laten ontfutselen door rabiate ultra’s. Ik heb ervoor gezorgd dat de redacteuren een aantrekkelijk salaris krijgen. Van alle kanten zullen er sollicitaties komen naar zo’n betrekking. Die hele kwestie zal een of twee maanden de aandacht van ons afleiden, dan is men inmiddels vergeten in wat voor hachelijke positie ik heb verkeerd. De deftige heren P. en D. staan al op mijn lijst van kandidaten.’

‘Maar die krant zal weerzinwekkend idioot zijn.’

‘Daar reken ik op,’ antwoordde de graaf. ‘De vorst zal hem elke morgen lezen en de leerstellingen bewonderen die op mijn conto komen als oprichter van de krant. Wat bepaalde bijzonderheden betreft, hij zal het daarmee eens zijn of zich eraan ergeren. Daarmee zijn al twee van de uren om die hij elke dag pleegt te werken. De krant zal zichzelf in de problemen brengen, maar als het zover is dat de eerste ernstige klachten komen, over acht of tien maanden, dan is hij geheel in handen van de rabiate ultra’s. De partij waar ik last van heb, zal op die klachten moeten reageren. Ikzelf zal bezwaren tegen de krant uiten. Ik heb liever dat er een berg afschuwelijke onzin wordt verkondigd dan dat er één man wordt opgehangen. Wie herinnert zich nog een onzinnige bewering die twee jaar eerder in een officiële krant heeft gestaan? Daar staat tegenover dat de zonen en familie van iemand die is opgehangen mij heel mijn leven zullen blijven haten, en misschien wel de duur ervan zullen bekorten.’

De hertogin, die altijd wel ergens warm voor liep, altijd bezig was en nooit stilzat, was intelligenter dan het hele hof van Parma bij elkaar. Het ontbrak haar echter aan het geduld en de onaandoenlijkheid die vereist zijn om met succes te intrigeren. Toch was zij erin geslaagd geboeid het spel te volgen van de verschillende belangengroepen. Zij begon zelfs een zekere invloed te genieten bij de vorst. Clara-Paolina, de regerende vorstin, die met eerbetoon werd omringd, maar tegelijkertijd de gevangene was van een meer dan verouderd systeem van etiquetteregels, zag zichzelf als een hoogst beklagenswaardige vrouw. Hertogin Sanseverina probeerde haar voor zich te winnen en legde zich erop toe haar aan te tonen dat zij niet zo ongelukkig was als zij dacht. Hierbij moet worden uitgelegd dat de vorst zijn vrouw alleen aan tafel zag: de maaltijd duurde dertig minuten; er verliepen weken zonder dat de vorst ook maar een opmerking maakte tegen Clara-Paolina. Mevrouw Sanseverina probeerde verandering te brengen in dit alles. De vorst vond haar onderhoudend, iets wat nog versterkt werd door het feit dat zij erin was geslaagd volkomen onafhankelijk te blijven. Zelfs als zij eropuit was geweest, zou het haar niet zijn gelukt nooit een van de domoren te kwetsen waarvan het krioelde aan het hof. Haar volslagen onpolitieke instelling was er de oorzaak van dat zij werd verfoeid door het gros van de hovelingen; dit waren allen graven of markiezen die in de regel een jaarinkomen van vijfduizend lire genoten. Zij was zich vanaf de eerste dagen bewust van deze onfortuinlijke omstandigheid en legde zich er uitsluitend op toe zowel de vorst als zijn echtgenote voor zich te winnen, die een onbegrensde invloed had op de kroonprins. De hertogin bezat het talent de vorst te vermaken en zij benutte de buitengewone aandacht waarmee hij zelfs haar meest luchthartige opmerkingen aanhoorde om grondig de hovelingen belachelijk te maken die haar haatten. Sinds de domheden die hij op instigatie van Rassi had begaan – en domheden waardoor bloed is gevloeid, zijn onherstelbaar – was de vorst soms bang. Verder verveelde hij zich vaak, een gemoedstoestand die gevoelens van doffe afgunst in hem teweegbracht. Hij was zich ervan bewust dat hij maar zelden plezier had en werd gemelijk als hij dacht te zien dat anderen zich vermaakten; de aanblik van geluk vervulde hem met woede. ‘Wij moeten onze liefde verbergen,’ zei de hertogin tegen haar vriend en zij suggereerde de vorst dat zij nog maar matig verliefd was op de graaf, hoeveel achting zij in andere opzichten ook voor hem had.

Deze ontdekking bezorgde Zijne Hoogheid een gelukkige dag. Van tijd tot tijd maakte de hertogin een terloopse opmerking over haar mogelijke plan elk jaar een paar maanden vakantie te nemen en die te gebruiken om de delen van Italië te bezoeken die zij niet kende. Zij wilde naar Napels, Florence en Rome gaan. Nu vond de vorst niets zo erg als gedrag dat als een teken van afvalligheid kon worden opgevat. Dit was een van zijn opvallendste zwakheden. Alles wat uitgelegd kon worden als een blijk van geringschatting van zijn hoofdstad, wondde hem tot in het diepst van zijn ziel. Hij besefte dat hij geen enkel middel had om mevrouw Sanseverina ervan te weerhouden weg te gaan, en mevrouw Sanseverina was verreweg de elegantste en meest gedistingeerde vrouw van Parma. Er deed zich een uniek fenomeen voor, gegeven de indolentie die Italianen eigen is: mensen kwamen van hun buitenhuizen in de omtrek terug naar de stad om aanwezig te zijn op haar ‘donderdagen’. Dit waren regelrechte feesten; bijna altijd had de hertogin hun iets nieuws en opwindends te bieden. De vorst hunkerde ernaar een van deze donderdagen mee te maken, maar hoe moest hij dit aanleggen? Bij een gewone burger op bezoek gaan! Dat was iets wat noch zijn vader noch hij ooit had gedaan!

Op een bepaalde donderdag was het koud en regenachtig weer. De hele avond door hoorde de vorst het geratel van rijtuigen die over het plein bij het paleis naar het huis van mevrouw Sanseverina reden. Er welde ergernis in hem op: anderen vermaakten zich, terwijl hij, de vorst en absoluut heerser, die zich meer behoorde te vermaken dan iedereen, zich zat te vervelen! Hij schelde om zijn adjudant te laten komen. Er was enige tijd voor nodig om een dozijn vertrouwde mannen op te stellen in de straat die van het paleis van Zijne Hoogheid naar het palazzo Sanseverina leidde. Er verliep een uur dat de vorst een eeuw leek. Hij kreeg ettelijke malen de aandrang de dolken van de sluipmoordenaars te trotseren en zonder voorzorgsmaatregelen, op goed geluk, te vertrekken. Eindelijk verscheen hij in de eerste salon van mevrouw Sanseverina. Zijn komst bracht meer verrassing teweeg dan wanneer de bliksem er zou zijn ingeslagen. Terwijl de vorst verder liep, viel er van het ene ogenblik op het andere een stilte van verbazing in de vrolijke, rumoerige salons. Iedereen staarde met opengesperde ogen naar de vorst. Toen de aanwezigen eindelijk weer in staat waren om te spreken, was de grote vraag die iedereen in beslag nam: wist de hertogin van dit bezoek af, of was het voor haar net zo’n verrassing als voor iedereen?

De vorst vermaakte zich. Nu volgt iets waaruit de lezer zal kunnen opmaken hoe impulsief de hertogin van nature was en hoeveel macht zij had gekregen door haar strategische zet af en toe te reppen van haar vertrekplannen.

Toen zij de vorst uitgeleide deed, maakte hij een aantal zeer aardige opmerkingen tegen haar. Op dat ogenblik rees er bij haar een zonderling idee. Zij had de moed het hem onomwonden te zeggen, op een toon alsof het om iets alledaags ging.

‘Als Uwe Doorluchtigheid zo goed zou willen zijn een paar van de soort vriendelijke opmerkingen waarmee u mij zo gul bedeelt tegen de vorstin te maken, zou dat mij veel meer genoegen doen dan hier van u te horen dat ik er leuk uitzie. Ik zou namelijk ten koste van alles willen voorkomen dat de vorstin ontstemd raakt over het bijzondere gunstbewijs waarmee Uwe Hoogheid mij zojuist heeft vereerd.’

De vorst keek haar strak aan en antwoordde op droge toon:

‘Me dunkt dat ik zelf mag bepalen waar ik ga en sta.’

De hertogin kreeg een kleur.

‘Ik wilde Uwe Hoogheid alleen behoeden voor een eventuele vergeefse tocht: dit is namelijk de laatste donderdag. Ik ga een paar dagen naar Bologna of Florence.’

Bij haar terugkomst in haar salons dacht iedereen dat zij de hoogste trede van de vorstelijke gunst had bereikt, terwijl zij net een risico had genomen waar sinds mensenheugenis zich niemand aan had gewaagd. Zij gaf de graaf een wenk. Hij liep weg van zijn whisttafel en volgde haar naar een kleine salon. Het vertrek was verlicht, maar er bevonden zich geen mensen in.

‘Je hebt een groot risico genomen door dit te doen,’ zei hij tegen haar. ‘Ik zou het je niet hebben aangeraden, maar ik ben verliefd op je,’ vervolgde hij lachend, ‘en als je gelukkig bent, ga je nog meer van iemand houden. Als je morgenochtend vertrekt, volg ik je morgenavond. Het enige wat mij belet meteen te vertrekken zijn werkzaamheden die ik als minister van Financiën moet verrichten, nu ik zo dom ben geweest die post te aanvaarden, maar met vier uur hard werken kun je heel wat schatkistverplichtingen afhandelen. Laten we weer naar binnen gaan. Ik zal mij daar vol overgave uitleven in mijn rol van belangrijke minister – het is misschien de laatste voorstelling in deze stad. De man is tot alles in staat als hij denkt dat iemand hem wil tarten. Hij zal dan “een voorbeeld willen stellen” zoals hij dat noemt. Als iedereen weg is hier, zullen wij bedenken hoe wij kunnen zorgen dat je hier afgeschermd bent vannacht. Misschien zou het het beste zijn als je zonder uitstel naar je huis in Sacca aan de Po vertrok. Je hebt dan het voordeel dat je maar op een halfuur afstand van Oostenrijks grondgebied bent.’

Het was een heerlijk ogenblik voor zowel de liefde als de eigenwaarde van de hertogin. Zij staarde de graaf aan en haar ogen werden vochtig van ontroering. Een minister die zoveel macht bezat, een man omringd door een schare van hovelingen die hem met hetzelfde eerbetoon overlaadden dat zij de vorst brachten, was bereid ter wille van haar alles op te geven, en dit zomaar, zonder bedenking!

Toen zij terugkwam in de salons was zij buiten zichzelf van vreugde. Zij was een godheid waarvoor iedereen boog.

‘Wat is de hertogin opeens anders nu het haar meezit,’ zeiden de hovelingen overal. ‘Zij is onherkenbaar. Die boven alles verheven dame met haar Romeinse hart verwaardigt zich dus eindelijk het buitengewone gunstbetoon van de vorst op prijs te stellen!’

Aan het eind van de avond kwam de graaf naar haar toe. ‘Ik heb nieuws voor je.’ De mensen die zich bij de hertogin bevonden, lieten hen daarop onmiddellijk alleen.

‘Toen de vorst terugkwam in het paleis,’ vervolgde de graaf, ‘heeft hij zich onmiddellijk bij zijn vrouw laten aandienen. Je kunt je wel voorstellen hoe verbaasd zij was. “Ik kom bij je om je verslag uit te brengen van een bezoek dat ik vanavond aan mevrouw Sanseverina heb gebracht. Ik moet zeggen dat het zeer plezierig was. Zij heeft mij gevraagd je uitvoerig te vertellen hoe zij dat oude met roet beslagen palazzo heeft opgeknapt.” De vorst ging toen zitten en vertelde haar hoe al je salons eruitzagen. Hij is meer dan vijfentwintig minuten bij zijn vrouw geweest, die tranen van blijdschap vergoot. Ondanks haar intelligentie was zij niet bij machte een opmerking te bedenken die paste bij het luchtige gesprek dat Zijne Hoogheid met haar wilde voeren.’

De vorst was beslist niet kwaad van aard, wat de liberalen van Italië daar ook over mogen beweren. Hij had weliswaar een flink aantal van hen gevangen laten zetten, maar dat was uit angst. Hij zei af en toe: ‘Je kunt beter de duivel doden dan door de duivel worden gedood’, alsof hij daardoor bepaalde knagende herinneringen wilde verlichten.

Op de dag na de avond die wij zonet hebben beschreven, was hij erg vrolijk; hij had twee goede daden verricht: hij was naar de donderdagavond gegaan en had met zijn vrouw gesproken. Bij de maaltijd richtte hij het woord tot haar, kortom: die donderdag van mevrouw Sanseverina bracht een huiselijke omwenteling teweeg die in heel Parma door trilde. Mevrouw Raversi was volkomen van slag, terwijl de hertogin dubbel genoot: zij had haar minnaar kunnen helpen en merkte dat hij verliefder was dan ooit.

‘En dat allemaal doordat ik heb toegegeven aan een verre van voorzichtige inval!’ zei zij tegen de graaf. ‘Ik zou in Rome of Napels beslist veel vrijer zijn, maar ik vraag me af of ik daar zo’n boeiend spel zou kunnen vinden als hier. Dat denk ik eerlijk gezegd niet, beste graaf, en ik heb het aan jou te danken dat ik gelukkig ben.’

Hoofdstuk VII

De geschiedenis van de volgende vier jaar zou een relaas moeten zijn van kleine, futiele voorvallen aan het hof – een voorbeeld daarvan hebben wij u net gegeven. Ieder voorjaar kwam de markiezin twee maanden logeren in het palazzo Sanseverina of op het landgoed Sacca aan de oever van de Po. Het gezelschap bracht er genoeglijke uren door en sprak over Fabrizio. De graaf wilde hem echter niet toestaan ook maar eenmaal Parma te bezoeken. De hertogin en de minister moesten enkele problemen als gevolg van onbezonnen daden voor hem gladstrijken, maar over het geheel genomen gedroeg Fabrizio zich oppassend en hield zich aan de uitgestippelde gedragslijn: hij leidde het leven van een aanzienlijk edelman die theologie studeert en niet door bijzonder deugdzaam gedrag carrière hoopt te maken. Hij had in Napels zeer veel plezier gekregen in oudheidkunde en deed er opgravingen. Deze hartstocht was bijna geheel in de plaats gekomen van zijn hartstocht voor paarden. Hij had zijn Engelse paarden verkocht om door te gaan met zijn opgravingen in Mesino, waar hij een borstbeeld van Tiberius als jongeman had gevonden dat als een van de mooiste overblijfselen uit de Oudheid werd gezien. De vondst van dit borstbeeld was bijna het meest intense genoegen dat hij in Napels meemaakte.

Fabrizio was te trots van aard om de drang te voelen te leven als de andere jongelui in zijn omgeving, en bijvoorbeeld aan een tot op zekere hoogte serieus liefdesavontuur te beginnen. Hij had beslist genoeg maîtresses, maar zij betekenden niets voor hem. Ondanks zijn leeftijd kon men zeggen dat hij niet wist wat liefde was, iets waardoor de harten juist sneller voor hem gingen kloppen. Aangezien de ene mooie jonge vrouw hem hetzelfde bood als de andere mooie jonge vrouw, met als enig verschil dat degene die hij het laatst had ontmoet hem het meest aantrok, kon zijn hoofd niet op hol worden gebracht. Een van de meest bewonderde dames van Napels had in het laatste jaar van zijn verblijf daar omwille van hem een aantal dwaasheden begaan, iets wat hem eerst had vermaakt en tenslotte zo mateloos was gaan irriteren dat een van de plezierigste omstandigheden die zijn vertrek met zich meebracht het feit was dat hij bevrijd zou worden van de attenties van de mooie hertogin d’A. In 1821, nadat hij redelijk goed voor al zijn examens was geslaagd, kreeg zijn studiebegeleider of gouverneur een lintje en een geschenk en vertrok Fabrizio eindelijk naar Parma, de stad waar hij zo vaak aan dacht. Hij was monsignore en had een met vier paarden bespannen rijtuig. Bij het laatste poststation voor Parma huurde hij in plaats van vier maar twee paarden; in de stad gaf hij opdracht te stoppen bij de San Giovanni-kerk. Daar bevond zich de weidse tombe van aartsbisschop Ascanio del Dongo, zijn overgrootoom en schrijver van de Latijnse genealogie. Hij bad bij de tombe en ging daarna te voet naar het palazzo van de hertogin, die hem pas een paar dagen later verwachtte. Zij had een salon vol bezoek, dat al snel wegging.

‘En, ben je tevreden over mij?’ vroeg hij terwijl hij haar omhelsde. ‘Door jouw toedoen heb ik vier tamelijk plezierige jaren in Napels doorgebracht in plaats van mij in Novara te vervelen met een door de overheid goedgekeurde maîtresse.’

De hertogin kwam maar niet bij van haar verbazing. Zij zou hem op straat niet herkend hebben. Zij vond hem – en dat was terecht – een van de knapste mannen van Italië. Vooral zijn gezicht was aantrekkelijk. Toen zij hem naar Napels stuurde, drukte zijn optreden een doldrieste instelling uit. De rijzweep die hij in die tijd altijd bij zich had, leek een onderdeel van zijn persoonlijkheid. Nu straalde hij in de omgang met vreemden voorname bezonnenheid af; zij merkte echter in de persoonlijke omgang dat hij nog even onstuimig was als in de eerste jaren van zijn jeugd. De diamant was door het polijsten niet beschadigd.

Nog geen uur na de komst van Fabrizio verscheen graaf Mosca. Hij kwam een beetje te vroeg. De jonge man gaf in zulke welgekozen bewoordingen blijk van zijn erkentelijkheid voor het verlenen van de ridderorde aan zijn gouverneur, en betuigde op zo’n kiese wijze zijn dank voor een aantal andere hem bewezen diensten, die hij in tegenstelling tot de eerste niet met zoveel woorden durfde te noemen, dat de minister een gunstige indruk van hem kreeg. ‘Je neef,’ zei hij zacht tegen de hertogin, ‘heeft alles in zich om op luisterrijke wijze de hoge ambten te bekleden in de carrière die je voor hem voor ogen hebt.’

Alles verliep tot dat ogenblik uitstekend. De zeer met Fabrizio ingenomen minister, die tot dan toe alleen oog en oor was geweest voor de jongeman, keek toen echter naar de hertogin en vond dat zij een merkwaardige blik in haar ogen had. Die jongen roept iets vreemds op bij haar, dacht hij. Die gedachte stemde hem bitter. De graaf was nu een vijftiger, een gruwelijk woord. Misschien is alleen een hevig verliefd man in staat ten volle te begrijpen wat deze kwalificatie inhoudt. Hij had een zeer goede inborst en verdiende alle sympathie, wanneer men zijn strenge optreden als minister niet in aanmerking nam. In zijn ogen wierp het hardvochtige woord vijftiger een schaduw over zijn hele leven; het had hem ertoe kunnen brengen uit zichzelf hardvochtig op te treden. In de vijf jaar sinds hij de hertogin ertoe had overgehaald naar Parma te komen, had zij vaak zijn jaloezie opgewekt, vooral in het begin, maar hem nooit een werkelijke reden tot klagen gegeven. Hij geloofde zelfs, en terecht, dat de schijnbare belangstelling van de hertogin voor enkele knappe jongemannen aan het hof voor haar een middel was geweest hem meer aan zich te hechten. Zo was hij er zeker van dat zij niet was ingegaan op een toenaderingspoging van de vorst. Deze had bij die gelegenheid een veelzeggende opmerking gemaakt.

‘Maar als ik op het voorstel van Uwe Hoogheid zou ingaan,’ had de hertogin lachend geantwoord, ‘hoe zou ik dan de graaf onder ogen moeten komen?’

‘Ik zou daar bijna net zoveel moeite mee hebben als u. Die brave graaf! Mijn vriend! Maar dat is een vervelend probleem dat gemakkelijk valt op te lossen. Ik heb er al iets op bedacht: de graaf zou voor de rest van zijn leven in de citadel worden gezet.’

De hertogin was nog in zo’n roes van geluk door de komst van Fabrizio dat zij er geen ogenblik aan dacht welke denkbeelden de blik in haar ogen bij de graaf zou kunnen oproepen. De gevolgen hiervan waren groot en de achterdochtige gevoelens onuitroeibaar.

Twee uur na zijn aankomst werd Fabrizio door de vorst ontvangen. Aangezien de hertogin vermoedde dat een dergelijke onvoorbereide audiëntie een goede indruk op de buitenwereld zou maken, had zij de laatste twee maanden om deze gunst verzocht. Fabrizio verwierf hierdoor meteen al een bevoorrechte positie. Als voorwendsel had zij aangevoerd dat hij alleen op doorreis in Parma verbleef en op weg was naar zijn moeder in Piemonte. Op het ogenblik dat de vorst een innemend briefje van de hertogin ontving met de mededeling dat Fabrizio op zijn orders wachtte, verveelde Zijne Hoogheid zich. Er verschijnt nu een nietszeggend heilig manneke met een banale of stiekeme tronie, dacht hij. De bevelhebber van de stad had hem al op de hoogte gebracht van het eerste bezoek aan de graftombe van zijn oom de aartsbisschop. De vorst zag een lange jongeman binnenkomen die hij zonder diens paarse kousen voor een of andere jonge officier zou hebben gehouden.

Deze kleine verrassing verdreef zijn verveling. Aha, een levenslustig type, zei hij bij zichzelf, voor wie ze mij om God mag weten welke gunsten gaan vragen, alle gunsten die maar mogelijk zijn. Hij komt net aan en is vast een beetje opgewonden. Ik ga hem op wat jakobijnse praatjes vergasten, ik ben benieuwd wat voor antwoorden hij gaat geven.

Nadat de vorst enkele welwillende opmerkingen had gemaakt, zei hij tegen Fabrizio:

‘Wel, monsignore, vertelt u mij eens: zijn de mensen in Napels gelukkig? Is de koning geliefd?’

Zonder een ogenblik te aarzelen antwoordde Fabrizio:

‘Doorluchtigheid, ik had bewondering voor het voortreffelijke gedrag van de soldaten van de verschillende regimenten van Zijne Majesteit de koning. Het ontwikkelde en gegoede deel van de bevolking ziet met gepaste eerbied op tegen het vorstenhuis. Ik moet echter bekennen dat ik nog nooit in mijn leven heb toegestaan dat mensen van de laagste klasse met mij een gesprek aanknoopten over iets anders dan het werk waarvoor ik hen betaal.’

Allemachtig, dacht de vorst, wat een doortrapte kerel. Hij kent alle kneepjes, ik herken mevrouw Sanseverina hierin.

De vorst voelde nu de drang het spelletje voort te zetten en trachtte met allerlei listen en lagen Fabrizio ertoe te brengen op dit netelige onderwerp in te gaan. Het gevaar scherpte de geest van de jongeman en hij slaagde erin bewonderenswaardige antwoorden te bedenken: het is bijna onbeschaamd op te geven over je liefde voor de koning, wat hem toekomt is blinde gehoorzaamheid. De vorst werd bijna boos door al deze voorzichtige antwoorden. Ik heb de indruk dat onze bezoeker uit Napels iemand is die nadenkt, en er eigen ideeën op na houdt, en ik houd niet van dat gebroed. Zo iemand kan wel volgens de juiste beginselen leven, en daarbij zelfs te goeder trouw zijn, toch is hij op de een of andere wijze altijd wel een volle neef van Voltaire en Rousseau.

De vorst voelde het correcte gedrag en de onberispelijke antwoorden van de net afgestudeerde man als een soort uitdaging. Wat hij had verwacht, gebeurde in het geheel niet. Van het ene ogenblik op het andere werd zijn toon welwillend. Nadat hij kort was ingegaan op de voornaamste beginselen van de maatschappij en het bestuur ervan, kwam hij met enkele citaten van Fénelon. Hij had ze als kind uit zijn hoofd moeten leren omdat hij ze kon gebruiken als hij in het openbaar sprak en paste ze aan de gelegenheid aan.

‘Die beginselen verbazen u, jonge vriend,’ zei hij tegen Fabrizio (hij had hem aan het begin van de audiëntie met monsignore aangesproken en was van plan dit bij het afscheid opnieuw te doen, maar vond het tactisch beter een vertrouwelijke toon aan te slaan – bepaalde hoogdravende zinswendingen zouden daardoor meer indruk maken). ‘Die beginselen verbazen u, jonge vriend, en ik moet zeggen dat ze vrijwel geen overeenkomst vertonen met het absolutistisch gecatechiseer (deze formulering gebruikte hij) dat u elke dag in mijn officiële krant kunt lezen. Maar goeie God, waar praat ik over? U hebt natuurlijk geen weet van wat er in die krant wordt geschreven.’

‘Neemt u mij niet kwalijk, Doorluchtigheid; ik lees niet alleen het dagblad van Parma, dat ik een zeer zinnige krant vind, maar deel ook zijn standpunt dat alles wat sinds de dood van Lodewijk xiv in 1715 is voorgevallen zowel misdadig als idioot is. Het belangrijkste voor een mens is zijn zielenheil, er kunnen daarover geen twee zienswijzen bestaan, en de duur van dit geluk dient eeuwig te zijn. De woorden vrijheid, rechtvaardigheid en het welzijn van de meerderheid zijn schandelijk en misdadig. Ze leiden tot de gewoonte alles met argwaan te bezien en ter discussie te stellen. Een Kamer van Afgevaardigden wantrouwt wat die mensen de overheid noemen. Als het zover is dat de geesten zijn aangetast door de noodlottige gewoonte het gezag te wantrouwen, laat zij zich als gevolg van de menselijke zwakheid op alle terreinen gelden. Iemand komt er dan toe de bijbel te wantrouwen, de kerkelijke voorschriften, tradities enzovoort, enzovoort, en dan is hij verloren. Zelfs als iemand met de gruwelijk onjuiste, misdadige stelling zou aankomen dat dit wantrouwen jegens het gezag van door God gegeven vorsten zou bewerkstelligen dat wij gelukkig zijn in de twintig of dertig jaar aards bestaan waarop eenieder van ons aanspraak mag maken, wat stelt dan die halve of hele eeuw voor, vergeleken met het eeuwigdurende lijden in de hel?’

Aan de manier waarop Fabrizio zich uitdrukte was te merken dat hij zijn denkbeelden zo helder mogelijk wilde verwoorden voor zijn toehoorder. Het was duidelijk dat hij geen les opzei.

De vorst had al snel geen zin meer zich te meten met de jongeman, wiens eenvoudige, ernstige manier van doen hem stoorde.

‘Het ga u goed, monsignore,’ zei hij abrupt. ‘Ik zie dat de Kerkelijke Academie van Napels een uitstekende opleiding biedt en het ligt voor de hand dat als die waardevolle lessen worden gegeven aan een zeer talentvolle student, dit tot prachtige resultaten leidt. Ik groet u.’ Daarop draaide hij hem de rug toe.

Die kerel moet niets van mij hebben, dacht Fabrizio.

Nu moeten we nog zien of deze knappe jongeman in staat is voor iets warm te lopen. Dan zou hij helemaal perfect zijn, zei de vorst tegen zichzelf toen hij weer alleen was. Hij schotelde mij op hoogst intelligente wijze voor wat hij van zijn tante heeft geleerd. Ik had het gevoel dat ik háár hoorde. Als er hier een revolutie zou plaatsvinden, zou zij de Monitore gaan leiden, zoals vroeger mevrouw San-Felice in Napels. Maar mevrouw San-Felice is ondanks haar vijfentwintig jaar en haar schoonheid toch maar mooi aan de galg gekomen! Opgepast dus, bijdehante vrouwen.

De vorst vergiste zich in zijn vermoeden dat Fabrizio bij zijn tante in de leer was geweest. Intelligente mensen die op of naast de troon worden geboren, verliezen al snel het vermogen subtiele nuances waar te nemen. Zij staan niet toe dat in hun omgeving mensen vrijuit spreken – openhartigheid zien zij als grofheid. Zij willen alleen maskers zien, maar beweren over de schoonheid van iemands huid te kunnen oordelen. Het vermakelijke van dit alles is dat zij denken dat zij heel veel waarnemen. In dit geval bijvoorbeeld meende Fabrizio bijna alles wat wij hem hebben horen zeggen. Nu is het wel zo dat hij nog geen twee keer per maand een gedachte wijdde aan al die belangrijke beginselen. Hij was levenslustig en intelligent, maar daarbij wel gelovig.

Het verlangen naar vrijheid en de mode het welzijn van de meerderheid te verheerlijken, die in de negentiende eeuw een epidemische vorm hebben aangenomen, waren in zijn ogen ketterijen, die als de andere voorbij zullen gaan, maar wel nadat ze vele zielen hebben gedood, zoals een uitbraak van de pest tot de dood van vele lichamen leidt. Desondanks las Fabrizio met verrukking de Franse kranten en deed zelfs onvoorzichtige dingen om ze te bemachtigen.

Toen Fabrizio zeer ontdaan terugkwam van zijn audiëntie in het paleis en zijn tante vertelde welke aanvallen hij te verduren had gekregen van de vorst, zei zij:

‘Je moet nu meteen naar eerwaarde Landriani gaan, onze onvolprezen aartsbisschop. Ga te voet naar hem toe, loop zachtjes de trap op en wees zo stil mogelijk als je in de vertrekken voor bezoekers bent. Als je moet wachten, uitstekend, beter kan niet. Je moet in één woord apostolische nederigheid tonen.’

‘Ik begrijp het,’ zei Fabrizio. ‘De man is een Tartufe.’

‘O, nee, helemaal niet. Hij is de deugd in eigen persoon.’

‘Zelfs na wat hij heeft gedaan?’ zei Fabrizio verbaasd. ‘Na de rol die hij heeft gespeeld in de terechtstelling van graaf Palanza?’

‘Ja, jongen, na wat hij heeft gedaan. De vader van onze aartsbisschop was een klerk op het ministerie van Financiën, en van kleinburgerlijke huize, dat verklaart alles. Monseigneur Landriani is iemand met een ontvankelijke, ruime en bezonken instelling, een eerlijk mens, die het goede zoekt. Ik ben ervan overtuigd dat als er weer een keizer Decius op de wereld verscheen, hij voor het martelaarschap zou kiezen, zoals Polyeuctes in de opera die wij vorige week hebben gezien. Dit is de mooie kant van de medaille, nu de keerzijde: zodra hij bij de vorst of zelfs de eerste minister is, wordt hij verblind door de luister van deze ontmoeting. Hij raakt dan in de war, krijgt een kleur en kan het niet opbrengen ergens nee tegen te zeggen. Dat verklaart wat hij heeft gedaan, hierdoor heeft hij in heel Italië de naam gekregen meedogenloos te zijn. Wat de mensen echter niet weten is dat hij toen hij van de buitenwereld de waarheid over het proces van graaf Palanza had vernomen, zich de penitentie heeft opgelegd dertien weken op water en brood te leven, evenveel weken als het aantal letters in de naam Davide Palanza. Er is hier aan het hof een zekere Rassi, een uiterst doortrapte man. Hij is opperrechter of fiscaal-generaal en had in de tijd van het doodvonnis van graaf Palanza de eerwaarde Landriani geheel in zijn ban. Graaf Mosca, die medelijden met hem had en hem ook een beetje wilde plagen, nodigde hem tijdens de dertien weken penitentie een- of zelfs tweemaal per week uit te komen dineren. De brave aartsbisschop kon zijn gastheer niet voor het hoofd stoten en at dan als iedereen. Hij zou van mening zijn geweest dat het van opstandigheid en jakobinisme zou getuigen als hij voor het oog van de buitenwereld penitentie deed voor een door de vorst goedgekeurde daad. Het was echter bekend dat hij voor ieder diner waar hij uit loyaliteit aan het gezag met de anderen mee had moeten eten zichzelf een penitentie van twee dagen water en brood oplegde.

Monseigneur Landriani, een zeer ontwikkeld man en een eersterangs geleerde, heeft maar één zwakheid: hij wil aardig worden gevonden. Laat dus merken dat je hem op het eerste gezicht sympathiek vindt en toon bij je derde bezoek dat je bijzonder op hem gesteld bent. Dit zal, samen met je afkomst, hem ertoe brengen je onmiddellijk op handen te dragen. Toon geen verbazing als hij je tot de trap uitgeleide doet, doe alsof je gewend bent aan een dergelijke behandeling; de man is in knielhouding voor de adel geboren. Wees verder eenvoudig, apostolisch bescheiden, maak geen scherpzinnige, opvallend intelligente opmerkingen, geef geen gevatte antwoorden. Als je hem niet schuw maakt door je optreden, zal hij je plezierig gezelschap vinden. Houd voor ogen dat hij je uit eigen beweging als zijn vicaris-generaal moet aanstellen. De graaf en ik zullen duidelijk maken dat we verbaasd en zelfs verstoord zijn over deze bijzonder snelle promotie, dat is nodig vanwege de vorst.’

Fabrizio haastte zich naar het aartsbisschoppelijk paleis. Als gevolg van een merkwaardig fortuinlijk toeval was de kamerdienaar van de eerzame prelaat een beetje doof, waardoor hij de naam Del Dongo niet hoorde. Hij meldde de komst van een jonge priester wiens naam Fabrizio was. De aartsbisschop had op dat ogenblik een gesprek met een pastoor wiens zedelijk gedrag verre van voorbeeldig was. Hij had de man ontboden om hem streng toe te spreken. Hij was bezig hem te berispen, iets wat hem zeer zwaar viel, en wilde voor eens en altijd van de zaak af zijn. Hij liet daardoor de achterneef van de vermaarde aartsbisschop Ascanio del Dongo drie kwartier wachten.

Nadat de aartsbisschop de pastoor tot het tweede voorvertrek uitgeleide had gedaan, liep hij terug en vroeg toen aan de man die zat te wachten waarmee hij hem van dienst kon zijn. Geen pen kan zijn verontschuldigingen en radeloosheid weergeven toen hij de paarse kousen opmerkte en de naam Fabrizio del Dongo hoorde! Onze held vond het voorval zo vermakelijk dat hij al bij dit eerste bezoek de moed had in een opwelling van vertedering de hand van de godvruchtige prelaat te kussen. Het was komiek te horen hoe de aartsbisschop herhaalde: ‘Dat ik daar een Del Dongo in mijn wachtkamer laat zitten!’ Hij voelde zich verplicht bij wijze van verontschuldiging Fabrizio de hele geschiedenis van de pastoor te vertellen, diens wangedrag, diens antwoorden enzovoort.

Is dit nu echt de man die heeft meegewerkt aan de snelle terechtstelling van de arme graaf Palanza? dacht Fabrizio terwijl hij terugliep naar het palazzo Sanseverina.

‘En wat voor indruk heeft Uwe Excellentie?’ vroeg graaf Mosca hem toen hij hem bij de hertogin zag binnenkomen (de graaf wilde niet dat Fabrizio hém excellentie noemde).

‘Ik ben stomverbaasd. Mijn mensenkennis is nihil: als ik zijn naam niet had geweten, zou ik gewed hebben dat de man nog geen vlieg kwaad zou doen.’

‘En die weddenschap zou je hebben gewonnen,’ zei de graaf, ‘maar als hij bij de vorst is, of zelfs maar bij mij, kan hij geen nee zeggen. Eigenlijk moet ik daarbij de grote gele ordeband over mijn uniform dragen, dan is het effect volledig. Ik trek dan ook altijd een uniform aan als ik hem bij mij verwacht. Wij hoeven ons niet bezig te houden met het afbreken van de glorie die macht verleent; de Franse kranten doen dat al snel genoeg. De “eerbiedsmanie” zal nog wel net mijn tijd duren, maar jij, neef, zult het tijdperk van blinde eerbied overleven. Je zult een doodgewoon mens zijn.’

Fabrizio vond de omgang met de graaf erg plezierig. De graaf was de eerste belangrijke man die zich verwaardigde met hem te spreken zonder daarbij een bepaalde schijn op te houden. Verder hadden zij een gemeenschappelijke interesse: de belangstelling voor opgravingen en antieke kunst. De graaf was zijnerzijds gevleid door de buitengewone aandacht waarmee de jongeman naar hem luisterde. Er was echter een omstandigheid die hem zeer stoorde: Fabrizio woonde in een appartement in het palazzo Sanseverina, bracht al zijn tijd met de hertogin door en liet in alle onschuld blijken hoe hij genoot van hun vertrouwelijke omgang. En dan de jeugdige glans van Fabrizio’s ogen en huid – hoe kon hij daar tegenop!

Ranuccio-Ernesto iv, wiens avances zelden door vrouwen werden afgewezen, voelde zich al heel lang gekwetst door het feit dat de hertogin, die aan het hof bekendstond om haar deugdzaamheid, voor hem niet van haar principe had willen afwijken. Zoals we hebben gezien, hadden Fabrizio’s optreden en tegenwoordigheid van geest hem vanaf het eerste ogenblik geërgerd. De buitengewoon hechte vriendschap die de jongeman en zijn tante elkaar op roekeloze wijze betoonden, viel slecht bij hem. Hij luisterde uiterst aandachtig naar het eindeloze geroddel van zijn hovelingen. De komst van de jongeman en de uitzonderlijke audiëntie die hem was verleend, waren een maand lang opzienbarend nieuws aan het hof. Dat bracht de vorst op een idee.

In zijn garde bevond zich een gewoon soldaat die bewonderenswaardig goed tegen wijn kon. De man bracht zijn leven in de kroeg door en verschafte de vorst eerstehands inlichtingen over de stemming in het leger. Carlone bezat geen echte opleiding, anders had hij allang promotie gemaakt. Deze Carlone nu had de opdracht zich elke dag om klokslag twaalf uur ’s morgens bij het paleis te melden. Even voor twaalven ging de vorst eigenhandig de jaloezie verstellen van een tussenkamer bij het vertrek waar Zijne Hoogheid zich verkleedde. Kort nadat het twaalf uur had geslagen, liep hij terug naar de entresol en trof daar de soldaat aan. De vorst had een vel papier en schrijfbenodigdheden in zijn zak en dicteerde de soldaat de volgende brief:

 

Het staat vast dat Uwe Excellentie een zeer scherpzinnig mens is. Aan uw inzicht en wijsheid hebben wij het te danken dat dit land zo goed wordt geregeerd. Nu roept een dergelijk groot succes altijd ook enige afgunst op, waarde graaf. Ik ben erg bang dat u een beetje zult worden uitgelachen als uw scherpzinnigheid niet het vermoeden bij u doet rijzen dat een bepaalde knappe jongeman zo fortuinlijk is geweest, misschien onbedoeld, een hoogst merkwaardig soort liefde op te wekken. Deze gelukkige sterveling is, naar ik hoor, pas drieëntwintig. Wat de zaak lastig maakt, waarde graaf, is dat u en ik ruim meer dan tweemaal zo oud zijn. ’s Avonds is de graaf van een bepaalde afstand gezien een knappe, sprankelende verschijning, een geestige, uitermate aantrekkelijke man, maar het is mogelijk dat ’s morgens in de huiselijke sfeer de nieuwkomer een charmantere indruk maakt. Nu hechten wij vrouwen veel waarde aan deze jeugdige frisheid, vooral als wij de dertig zijn gepasseerd. Wordt er al niet over gesproken deze aantrekkelijke jongeman blijvend aan ons hof te verbinden door een of ander luisterrijk ambt? En wie is nu degene die het meest daarover begint bij Uwe Excellentie?

 

De vorst pakte de brief en gaf de soldaat twee scudi.

‘Dit gaat buiten je soldij om,’ zei hij met een donker gezicht. ‘Geen woord tegen wie dan ook hierover, of je belandt in de vochtige kelder onder de citadel.’

De vorst had in zijn bureau een verzameling enveloppen met de naam en het adres van de meeste van zijn hovelingen. De enveloppen waren beschreven door de soldaat, die niet kon schrijven naar iedereen dacht, en nooit schreef; zelfs zijn rapporten als spion zette hij niet op papier. De vorst zocht de envelop uit die hij nodig had.

Enkele uren later ontving graaf Mosca een door de post bestelde brief. De vorst had uitgerekend hoe laat hij ongeveer zou worden bezorgd. Nadat men een besteller met een kleine envelop in de hand het ministerie van Justitie had zien binnenlopen, werd op het ogenblik dat de man het gebouw uit kwam, Mosca bij Zijne Hoogheid geroepen. De gunsteling van de vorst had nog nooit zo somber en bedrukt gekeken. Om er op zijn gemak van te kunnen genieten, riep de vorst toen hij hem zag:

‘Ik heb zin mij te ontspannen door zomaar wat met je te praten in je hoedanigheid van vriend; vergeet je werk als minister. Ik heb barstende hoofdpijn vanavond, en daarbij last van nare gedachten die bij mij opkomen.’

Moeten we ingaan op de afschuwelijke stemming waarin de eerste minister graaf Mosca della Rovere verkeerde toen het hem vrijstond zijn doorluchtige meester te verlaten? Ranuccio-Ernesto iv was uiterst bedreven in het kwellen van een gemoed, en we doen hem niet al te veel onrecht aan als we hem hier vergelijken met een tijger die zich vermaakt door met een prooi te spelen.

De graaf liet zich in galop naar huis rijden. Hij riep bij aankomst in het voorbijgaan zijn personeel toe dat hij niemand wilde ontvangen, liet de dienstdoende auditore zeggen dat hij hem vrij gaf (de gedachte dat er een menselijk wezen in zijn directe omgeving zou verkeren vervulde hem met afschuw) en haastte zich naar de grote zaal met schilderijen, waar hij zich opsloot. Daar kon hij zich eindelijk geheel overgeven aan zijn kokende gemoed; daar liep hij de hele avond doelloos in het donker heen en weer, als iemand die uitzinnig is. Hij trachtte zijn hart het zwijgen op te leggen en al zijn aandacht te richten op de handelwijze waartoe hij zou moeten besluiten. De benauwende gedachten die hem verteerden zouden zijn ergste vijand tot medelijden hebben bewogen. Hij zei bij zichzelf: de man die ik verfoei, woont bij de hertogin, brengt al zijn tijd bij haar door. Moet ik proberen een van haar dienstmeisjes aan het praten te krijgen? Dat is hoogst riskant; zij is zo aardig, zij betaalt hen goed, ze zijn dol op haar (en goeie God, wie is nu niet dol op haar!). Mijn probleem is het volgende, vervolgde hij woedend: moet ik laten merken dat ik word verteerd door jaloezie, of moet ik er niet over spreken? Als ik er niets over zeg, zullen ze mij niet buiten hun leven sluiten. Ik ken Gina. Zij is een vrouw die altijd haar eerste impuls volgt. Haar gedrag is zelfs voor haarzelf niet te voorzien. Als zij van tevoren een handelwijze uitdenkt, raakt zij daarvan in de war. Op het ogenblik dat zij tot handelen overgaat, komt zij altijd op een nieuw plan, dat zij geestdriftig uitvoert omdat het haar beter lijkt dan alle andere – een inval die alles bederft.

Als ik niets zeg over de kwellingen die ik doorsta, zal zij zich niet voor mij afsluiten en zie ik alles wat kan gebeuren.

Ja, maar door te spreken schep ik een aantal nieuwe omstandigheden. Ik bewerk dat zij zich bezint, ik voorkom veel van de vreselijke dingen die kunnen gebeuren... Misschien stuurt zij hem weg (de graaf herademde), dan heb ik bijna de strijd gewonnen. Zelfs als zij in het begin een beetje ontstemd is, bewerk ik wel dat zij kalmeert... en het is niet meer dan logisch dat zij erdoor uit haar humeur zal zijn... Zij houdt al vijftien jaar van hem als van een zoon. Daarin ligt al mijn hoop: als van een zoon... Nu heeft zij hem niet meer gezien sinds zijn escapade naar Waterloo en hij is bij zijn terugkomst uit Napels, vooral voor haar, een ander mens. Hij is een andere man, herhaalde hij getergd, en een aantrekkelijke andere man. Vooral in dat naïeve en gevoelige van hem en in die glimlach in zijn ogen schuilt zo’n belofte van geluk. Dat soort ogen ziet de hertogin niet vaak aan ons hof... Daar zijn de blikken somber of schamper. En wat voor soort uitdrukking moet ík vaak in mijn ogen hebben, ik die met beslommeringen ben overladen en alleen regeer dankzij mijn invloed op iemand die mij graag belachelijk zou maken! O, hoe ik mij ook inspan het te voorkomen: vooral mijn blik moet oud zijn! Grenst mijn vrolijkheid niet altijd aan ironie...? Ik moet nog verder gaan, ik moet nu eerlijk zijn. Valt direct achter mijn vrolijkheid niet de aanwezigheid van absolute macht te bespeuren... en van boosaardigheid? Zeg ik niet soms tegen mijzelf, vooral als mensen mij ergeren: ‘Ik kan wat ik wil.’? Soms laat ik er nog een domheid op volgen: ‘Ik moet gelukkiger zijn dan andere mensen, omdat ik iets bezit wat zij niet hebben: de oppermacht op driekwart van alle gebieden.’ Wel, ik moet precies zeggen waar de zaken op staan. De gewoonte dit te denken bederft ongetwijfeld mijn glimlach... Ik straal daardoor een zekere zelfzucht uit... en voldaanheid... En wat is zijn glimlach dan daarbij! Zijn lach belooft het gemakkelijke geluk van de prille jeugd en roept het tegelijkertijd op.

Een voor de graaf ongelukkig toeval wilde dat het die avond drukkend warm weer was, de voorbode van een storm. Kortom, het soort weer dat in die streken mensen ertoe brengt verregaande besluiten te nemen. Het is ondoenlijk alle redeneringen weer te geven die deze door hartstocht verteerde man drie dodelijke uren pijnigden, alle gezichtshoeken van waaruit hij bekeek wat hem overkwam. Tenslotte kreeg zijn voorzichtigheid de overhand, uitsluitend door de volgende overweging: ik ben waarschijnlijk niet bij zinnen; ik denk wel dat ik mijn verstand gebruik, maar doe dat niet. Ik doe niets anders dan steeds maar draaien om een minder pijnlijke houding te vinden, er is een doorslaggevend argument waar ik steeds maar langsloop zonder het te zien. Aangezien de hevigheid van mijn verdriet mij verblindt, moet ik de richtlijn volgen die alle verstandige mensen roemen: voorzichtigheid.

Verder is het zo dat als ik eenmaal het noodlottige woord jaloezie heb uitgesproken, mijn rol voor altijd vaststaat. Als ik echter vandaag niets zeg, kan ik dat morgen nog doen, ik blijf de zaak meester.

Het paroxisme van de graaf was uitermate hevig geweest. Als het langer had geduurd, was hij krankzinnig geworden. Er volgden enkele ogenblikken soelaas; zijn aandacht richtte zich nu op de anonieme brief. Waar kon die vandaan komen? Het zoeken naar namen en het een voor een beoordelen van de personen op dit lijstje verschafte hem enige afleiding. Tenslotte herinnerde de graaf zich hoe er iets boosaardigs in de ogen van de vorst had gegloeid toen deze aan het eind van de audiëntie opmerkte: ‘Ja, mijn beste graaf, we moeten het toegeven: de genoegens en beslommeringen van de meest succesvolle carrière, en zelfs die van de onbeperkte macht, zijn niets vergeleken bij het innige geluk dat de tederheid en liefde van een ander mens ons schenken. Ik ben in de eerste plaats man en dan pas vorst en wanneer mij het geluk ten deel valt van een vrouw te houden, heeft mijn minnares met de man en niet met de vorst van doen.’

De graaf combineerde dit ogenblik van boosaardige vreugde met de volgende zin uit de brief: Aan uw inzicht en wijsheid hebben wij het te danken dat dit land zo goed wordt geregeerd.

‘Die zin is van de vorst,’ riep hij uit, ‘een hoveling die zoiets schreef zou een zinloze onvoorzichtigheid begaan. Die brief is van Zijne Hoogheid afkomstig.’

Toen hij dit raadsel had opgelost, werd het kleine genoegen dat de vondst van de oplossing hem verschafte al snel weggevaagd doordat opnieuw het kwellende beeld van Fabrizio’s innemende persoon opdoemde. Het was alsof er een enorm gewicht terugviel op het hart van de ongelukkige man. ‘Wat maakt het uit van wie de anonieme brief afkomstig is!’ riep hij getergd uit. ‘Doet dat iets af aan de zaak die er mij in wordt onthuld? Die gril van haar kan mijn leven veranderen,’ zei hij, alsof hij een verontschuldiging wilde aanvoeren voor de staat van dolheid waarin hij verkeerde. ‘Als zij op een bepaalde manier van hem houdt, vertrekt zij met hem naar Belgirate, naar Zwitserland, naar een of andere uithoek van de wereld. Zij is rijk. Trouwens, wat kan het haar schelen als zij van een paar louis per jaar zou moeten leven? Heeft zij mij nog geen week geleden niet bekend dat haar mooi ingerichte, schitterende palazzo haar verveelt? Haar ziel is jong en heeft behoefte aan iets nieuws. En dit nieuwe geluk wordt haar zomaar voorgehouden! Zij zal erdoor worden meegesleept voordat zij aan de gevaren heeft gedacht, voordat zij eraan heeft gedacht mij te beklagen. En dat terwijl ik zo ongelukkig ben!’ riep de graaf uit, terwijl hij in tranen uitbarstte.

Hij had zichzelf gezworen dat hij die avond niet naar de hertogin zou gaan, maar hield het niet meer uit. Nog nooit hadden zijn ogen er zo naar gehunkerd haar te zien. Hij kwam tegen middernacht bij haar aan. Hij trof haar alleen aan; haar neef was bij haar. Zij had om tien uur haar gasten weggestuurd en belet laten geven.

Bij de aanblik van de genegenheid en vertrouwelijkheid tussen deze twee mensen, en de ongekunstelde vrolijkheid van de hertogin, doemde er volkomen onverwacht een afschuwelijk probleem voor de graaf op, iets waar hij tijdens zijn lange overdenkingen in de schilderijenzaal niet aan had gedacht: hoe moest hij zijn jaloezie verbergen?

Omdat hij geen beter voorwendsel kon bedenken, gaf hij voor dat de vorst zich die avond uitzonderlijk onwelwillend tegen hem had gedragen en tegen elke opmerking die hij maakte was ingegaan enzovoort. Het deed de graaf pijn te merken dat de hertogin nauwelijks naar hem luisterde en in het geheel geen aandacht schonk aan bijzonderheden die haar twee dagen eerder stof voor eindeloze discussies zouden hebben geleverd. De graaf keek naar Fabrizio: hij had diens mooie Lombardische gezicht nog nooit zo eenvoudig en voornaam gevonden. Fabrizio schonk meer aandacht aan het relaas van zijn problemen dan de hertogin.

Werkelijk, dacht hij, dit gezicht drukt oneindige goedheid uit en daarbij een soort naïeve, gevoelige vreugde, die onweerstaanbaar is. Het is alsof het zegt: alleen de liefde en het geluk dat liefde schenkt, zijn belangrijk op deze wereld. Toch is het zo dat als er iets ter sprake komt wat inzicht vergt, je tot je verbazing merkt dat zijn ogen oplichten, met het gevolg dat je in verwarring raakt.

Alles is eenvoudig in zijn ogen, omdat hij alles ver van boven ziet. Mijn God! Hoe moet je nu zo’n vijand bestrijden? En wat houdt het leven nog voor mij in zonder de liefde van Gina? Met wat een verrukking lijkt zij naar zijn geestige opmerkingen te luisteren. Hij is jong, intelligent, en een vrouw moet dit alles bij elkaar uniek vinden.

Een gruwelijk denkbeeld kwam bij de graaf op, als een kramp. Hem daar voor haar ogen doden met mijn dolk, en daarna mijzelf.

Hij liep de kamer rond. Hij kon nauwelijks op zijn benen blijven staan, maar had wel zijn hand krampachtig om de greep van zijn dolk geklemd. Geen van beiden nam notie van zijn gedrag. Hij zei dat hij zijn lakei een instructie ging geven, maar zij hoorden hem zelfs niet; de hertogin lachte zacht om iets wat Fabrizio net tegen haar had gezegd. De graaf liep naar een lamp in de eerste salon en keek of de punt van zijn dolk goed was aangezet. Ik moet mij vriendelijk en uiterst voorkomend tegen die jongeman gedragen, dacht hij, terwijl hij terugliep en naar hen toe ging.

Hij werd krankzinnig. Hij had de indruk dat zij, daar, onder zijn ogen elkaar kusten terwijl zij zich naar elkaar toe bogen. Dat kan niet, waar ik bij ben, dacht hij, ik lijd aan verstandsverbijstering. Ik moet kalm worden. Als ik mij bars gedraag, is de hertogin puur uit gekwetste ijdelheid in staat met hem mee te gaan naar Belgirate. Daar, of tijdens de reis ernaartoe, kan een toevallige opmerking ertoe leiden dat zij een naam vinden voor hun gevoelens voor elkaar, met een ogenblik later alle gevolgen van dien.

De eenzaamheid zal ervoor zorgen dat die opmerking de doorslag geeft. Trouwens, als de hertogin weg is, wat doe ik dan? Ik moet eerst een groot aantal moeilijkheden overkomen die de vorst mij in de weg legt. Als ik vervolgens dan met mijn oude, zorgelijke gezicht op Belgirate kom, wat speel ik dan voor rol bij die dolgelukkige mensen?

Zelfs hier ben ik feitelijk niets anders dan le terzo incomodo (de mooie Italiaanse taal is geschapen voor de liefde)! Terzo incomodo (een derde aanwezige persoon die stoort)! Wat is het pijnlijk voor een intelligent man te merken dat hij deze verfoeilijke rol speelt en het niet kan opbrengen op te staan en weg te gaan!

De graaf kon ieder ogenblik exploderen of in ieder geval door zijn verwrongen gezicht verraden hoe gekweld hij was. Toen hij al rondlopend door de salon bij de deur kwam, nam hij de vlucht en riep op vriendelijke, vertrouwelijke toon tegen hen:

‘Dag, mensen.’ Er mag geen bloed vloeien, dacht hij.

De dag na deze afschuwelijke avond, die was gevolgd door een nacht waarin de graaf zich nu eens voorhield wat Fabrizio allemaal op hem voorhad en dan weer geteisterd werd door gruwelijke visioenen van jaloezie, rees het plan bij hem een jonge kamerdienaar van hem te laten roepen. De man had verkering met een meisje, een zekere Cecchina, de lievelingskamenier van de hertogin. Nu wilde een gelukkig toeval dat de jonge kamerdienaar een solide, zelfs gierig type was en graag als conciërge bij een van de openbare gebouwen van Parma wilde worden aangesteld. De graaf gaf de man opdracht onmiddellijk zijn vriendin Cecchina te laten komen. De man gehoorzaamde. Een uur later verscheen de graaf plotseling in de kamer waar het meisje met haar verloofde zich bevond. Zij schrokken van de stapel goudstukken die de graaf hun overhandigde. Hij keek daarna de angstige Cecchina strak aan en stelde haar de volgende korte vraag:

‘Gaat de hertogin met de monsignore naar bed?’

‘Nee,’ zei het meisje nadat zij een ogenblik had nagedacht om zeker van haar antwoord te zijn. ‘Nee, nog niet, maar hij kust vaak de handen van mevrouw. Dat doet hij hartstochtelijk, al lacht hij er wel bij.’

Deze verklaring werd aangevuld door wel honderd antwoorden op evenzovele gespannen vragen. Zijn verontruste liefde vergde een inspanning van de twee arme mensen waarvoor zij het geld dat hij hun had toegeworpen volledig verdienden. Tenslotte geloofde hij wat zij hem vertelden en voelde zich minder ongelukkig.

‘Als de hertogin ooit ook maar enig vermoeden van dit gesprek krijgt,’ zei hij tegen Cecchina, ‘dan stuur ik je verloofde voor twintig jaar naar het fort en zie je hem pas terug als zijn haar grijs is.’

Er verliepen enkele dagen waarin Fabrizio op zijn beurt al zijn vrolijkheid verloor.

‘Geloof me,’ zei hij tegen de hertogin, ‘ik ben er zeker van dat graaf Mosca mij niet mag.’

‘Dat is dan jammer voor Zijne Excellentie,’ antwoordde zij kregelig.

Dit was niet de werkelijke zorg waardoor de vrolijkheid van Fabrizio was verdwenen. De situatie waarin ik door het toeval ben beland, is onhoudbaar, zei hij bij zichzelf. Ik ben er zeker van dat zij nooit iets zal zeggen, een al te duidelijke opmerking zou zij verafschuwen als een incestueuze handeling. Als zij op de avond van een onvoorzichtige, dolle dag ertoe komt haar geweten te onderzoeken, als zij denkt dat ik misschien vermoed wat zij voor mij schijnt te voelen, wat voor rol speel ik dan in haar ogen? Volkomen die van de casto Giuseppe (een Italiaans gezegde waarin wordt gezinspeeld op de belachelijke rol die Jozef speelde bij de vrouw van de eunuch Potifar).

Moet ik haar in een vertrouwelijk gesprek duidelijk maken dat ik iemand ben die niet tot een grote liefde in staat is? Ik ben niet spits genoeg om dit zo te verwoorden dat het niet als twee druppels water op een onhebbelijkheid lijkt. De enige uitweg is met een grote liefde aan te komen die ik in Napels heb achtergelaten; in dat geval moet ik daarheen terug voor een bezoek van vierentwintig uur. Dat zou een wijze, maar wel zeer omslachtige methode zijn. Verder zou ik een oppervlakkige verhouding kunnen beginnen met een meisje uit de lagere klassen. Dat zou haar misschien niet aanstaan, maar alles is beter dan de afschuwelijke rol te spelen van een man die opzettelijk zijn ogen voor de waarheid sluit. Nu is het zo dat de laatste aanpak mijn toekomst in gevaar zou kunnen brengen, een risico dat ik zou moeten verkleinen door uiterst voorzichtig te werk te gaan en geheimhouding te kopen.

Het pijnlijke bij al deze overwegingen was dat Fabrizio veel meer van de hertogin hield dan van wie dan ook ter wereld. Ik moet wel erg onhandig zijn, dacht hij boos, als ik zo bang ben dat het mij niet zal lukken haar van iets te overtuigen wat zo waar is! Doordat hij niet wist wat hij moest doen om zich uit deze situatie te redden werd hij neerslachtig en verdrietig. Lieve God, wat moet ik doen als ik onenigheid krijg met het enige menselijke wezen om wie ik ontzaglijk veel geef?

Aan de andere kant kon Fabrizio er niet toe besluiten een zeer aangename, goede verstandhouding, waar hij erg van genoot, te bederven door een indiscrete opmerking. Aan zijn positie waren zoveel genoegens verbonden! Het was zo prettig hecht bevriend te zijn met zo’n aardige, mooie vrouw. Om een zeer banaal voordeel te noemen: als gevolg van haar bescherming nam hij een zeer plezierige positie in aan het hof. Dankzij haar uitleg vermaakten de ingewikkelde intriges hem als een blijspel. Maar ieder ogenblik kan ik door een donderslag ruw ontwaken, zei hij bij zichzelf. Als die vrolijke, vertrouwelijke avonden die ik vrijwel ongestoord met deze aantrekkelijke vrouw doorbreng tot meer leiden, dan denkt zij dat er bij mij liefde in het spel is. Zij zal dan van mij verwachten dat ik in vervoering ben, en dol van verliefdheid; terwijl ik haar ook dan alleen warme vriendschap kan bieden, en geen liefde. De natuur heeft mij het vermogen tot die verheven verstandsverbijstering onthouden. Wat een verwijten heb ik daarover al niet moeten aanhoren. Ik heb het gevoel of ik hertogin d’A. nog hoor, en ik trok mij niets van haar aan. Zij zal denken dat mijn liefde voor haar niet ver genoeg reikt terwijl het probleem is dat ik hoe dan ook niet tot liefde in staat ben. Zij zou nooit willen begrijpen hoe ik ben. Als zij een anekdote over het hof heeft verteld met de innemende, extravagante zwier die alleen haar eigen is, en zo leerzaam voor mij, kus ik haar handen en soms haar wang. Wat moet ik doen als haar hand op een bepaalde manier de mijne drukt?

Fabrizio vertoonde zich dagelijks in de meest geziene en meest levendige salons van Parma. Hij volgde de raadgevingen van de gewiekste hertogin op en maakte op bedreven wijze werk van de twee vorsten, vader en zoon, vorstin Clara-Paolina en monseigneur de aartsbisschop. Hij behaalde successen, maar deze deden niets af aan zijn dodelijke angst onenigheid met de hertogin te krijgen.

Hoofdstuk VIII

Nog geen maand na zijn komst aan het hof werd Fabrizio dus geplaagd door alle zorgen van een hoveling en was de innige vriendschap vergiftigd die zijn leven glans gaf. Op een avond waarop hij zich grote zorgen maakte over dit alles, liep hij weg uit de salon van de hertogin, waar hij te veel de rol van officiële geliefde leek te vervullen. Op zijn doelloze zwerftocht door de stad kwam hij bij de schouwburg. Hij zag dat de lichten aan waren en liep naar binnen. Dit was een zinloze onvoorzichtigheid voor iemand met zijn status en iets wat hij zich had voorgenomen beslist niet te doen in Parma, dat tenslotte maar een stadje met veertigduizend inwoners was. Nu was het wel zo dat hij vanaf het begin al niet voortdurend zijn officiële kostuum aanhad. Als hij niet bij zeer voorname mensen op bezoek ging, droeg hij ’s avonds eenvoudige zwarte kleding, als iemand in de rouw.

In de schouwburg nam hij een loge derde rang om niet op te vallen. Het stuk dat werd opgevoerd was La locandiera van Goldoni. Hij keek naar de architectonische bijzonderheden van de zaal en richtte zijn ogen bijna niet op het toneel. Het talrijke publiek daarentegen begon ieder ogenblik te schateren. Fabrizio wierp een blik op de jonge actrice die de rol van herbergierster speelde; hij vond haar grappig. Hij keek aandachtiger naar haar. Zij leek hem erg aardig en vooral erg natuurlijk: het was een ongekunsteld meisje dat zelf als eerste lachte om de amusante opmerkingen die Goldoni haar in de mond gaf. Het leek alsof zij heel verbaasd was over de dingen die zij zei. Hij vroeg hoe zij heette; ‘Marietta Valserra,’ luidde het antwoord.

O, dat is gek, dacht hij, zij heeft mijn naam aangenomen. Tegen zijn bedoeling in verliet hij de schouwburg pas toen het stuk was afgelopen. Hij kwam de volgende avond terug; drie dagen later wist hij het adres van Marietta Valserra.

Nog op de avond van de dag waarop hij met tamelijk veel moeite aan dit adres was gekomen, merkte hij dat de graaf erg vriendelijk tegen hem was. De beklagenswaardige jaloerse minnaar, die zich met de grootst mogelijke moeite moest dwingen de grenzen van de voorzichtigheid niet te overschrijden, had de jongeman door spionnen laten volgen. De graaf was onbeschrijflijk blij toen hij op de dag na de avond waarop hij zichzelf ertoe had kunnen brengen beminnelijk tegen Fabrizio te zijn, hoorde dat deze vermomd, of om precies te zijn: half vermomd in een lange blauwe overjas de trappen was opgelopen die naar het armoedige appartement leidden dat Marietta Valserra op de vierde verdieping van een oud huis achter de schouwburg bewoonde. Zijn blijdschap werd eens zo groot toen hij vernam dat Fabrizio zich onder een valse naam had aangediend en hem de eer te beurt was gevallen de jaloezie op te wekken van een kwalijk individu, een zekere Giletti, die in de stad de rol van derde bediende speelde en in de dorpen als koorddanser optrad. Deze hoogstaande minnaar van Marietta braakte verwensingen uit als hij het over Fabrizio had en zei dat hij hem wilde vermoorden.

Operagezelschappen worden samengesteld door een impresario, die her en der de personen engageert die geen werk hebben en niet te duur voor hem zijn. Een dergelijke willekeurig bijeengeraapte troep blijft één of hoogstens twee seizoenen bijeen. Zo gaat het niet met toneelgezelschappen. Ze trekken dan wel van stad naar stad en veranderen om de twee, drie maanden van verblijfplaats, maar vormen toch een grote familie, waarbinnen onderlinge liefde of haat heerst. Er zijn in die gezelschappen duurzame verhoudingen waar de galante jongelui van de steden waar het gezelschap neerstrijkt soms heel moeilijk tussen kunnen komen. Dat was nu precies wat onze held overkwam. De kleine Marietta mocht hem beslist graag, maar zij was erg bang voor Giletti, die stelde dat hij het alleenrecht op haar bezat en haar oplettend bewaakte. Hij verkondigde overal dat hij de monsignore zou vermoorden. Hij had namelijk Fabrizio gevolgd en was erin geslaagd achter zijn naam te komen. Deze Giletti was zeldzaam lelijk en de laatste man op wie een vrouw verliefd zou worden. Hij was buitengewoon lang, verschrikkelijk mager, had een sterk door de pokken geschonden huid en keek een beetje scheel. Verder dient te worden vermeld dat hij alle kunstjes van zijn beroep kende. Hij verscheen gewoonlijk duikelend, op handen en voeten of met een andere grappige capriool in de kring van zijn kameraden tussen de coulissen. Hij had groot succes in de rollen waarin de acteur met een met meel wit gepoederd gezicht dient op te komen en talloze stokslagen moet ontvangen of geven. Deze waardige mededinger van Fabrizio kreeg een maandsalaris van tweeëndertig lire en vond van zichzelf dat hij heel rijk was.

Graaf Mosca had het gevoel of hij van de poorten van het dodenrijk terugkeerde toen zijn informanten hem meldden dat al deze feiten vaststonden. Hij werd weer de beminnelijke man die hij vroeger was geweest. Hij toonde zich vrolijker en beter gezelschap dan ooit in de salon van de hertogin en hoedde zich er wel voor haar iets over het avontuurtje te zeggen dat zijn leven weer kleur verleende. Hij nam zelfs maatregelen om te bewerken dat zij zo laat mogelijk op de hoogte zou komen van alles wat voorviel. Eindelijk had hij de moed naar de stem van de rede te luisteren, die hem al een maand vergeefs toeriep dat een minnaar op reis moet gaan als zijn verdiensten verbleken.

Een belangrijke kwestie riep hem naar Bologna. Tweemaal per dag brachten de ministeriële koeriers hem niet zozeer officiële stukken van zijn departementen als wel berichten over het liefdesleven van de kleine Marietta, de boosheid van de angstwekkende Giletti en de handel en wandel van Fabrizio.

Een van de agenten van de graaf vroeg om een aantal heropvoeringen van Arlecchino fantasma e pasticcio, een van de triomfen van Giletti (op het ogenblik dat zijn rivaal Brighella de pastei aansnijdt, stapt hij uit het baksel en ranselt hem af). Die heropvoeringen waren een voorwendsel om hem honderd lire toe te stoppen. Giletti, die tot over zijn oren in de schulden zat, hoedde zich er terdege voor iets over dit buitenkansje te zeggen, maar ging zich wel buitengewoon arrogant gedragen.

Iets wat voor Fabrizio een gril was geweest, veranderde in een erekwestie voor hem (op zijn leeftijd was hij er als gevolg van zijn zorgen al toe gekomen er grillen op na te houden!): ijdelheid bracht hem ertoe naar de schouwburg te gaan; het meisje stond heel vrolijk op de planken en amuseerde hem. Als hij de schouwburg verliet, was hij een uur lang verliefd. De graaf kwam terug naar Parma toen hem werd bericht dat Fabrizio in echt gevaar verkeerde. Giletti, die huzaar was geweest in het voortreffelijke dragondersregiment van Napoleon, sprak er in ernst over Fabrizio te doden en nam maatregelen om daarna naar Romagna te vluchten. Als de lezer erg jong is, zal hij aanstoot nemen aan onze bewondering voor dit opvallende blijk van fatsoen. Het vergde echter zeer veel manhaftigheid van de graaf uit Bologna terug te keren, want het was nu eenmaal een feit dat hij er ’s morgens vaak grauw uitzag, terwijl Fabrizio’s huid zo fris en glad was! Wie zou het in zijn hoofd hebben gehaald hem de dood van Fabrizio te verwijten als deze tijdens zijn afwezigheid werd vermoord als gevolg van zo’n idiote geschiedenis? Hij was echter een van de zeldzame mensen die eeuwig berouw hebben over het nalaten van een edelmoedige daad terwijl zij daartoe wel bij machte waren. Bovendien kon hij de gedachte niet verdragen dat de hertogin verdriet zou hebben en hij daaraan schuld droeg.

Bij zijn aankomst merkte hij dat zij stil en neerslachtig was. Het volgende was gebeurd: Cecchina, haar jonge kamenierster, had hevige wroeging gekregen. Zij had aan de buitensporige hoogte van het bedrag dat zij had gekregen de ernst van de door haar begane fout afgemeten en was ziek geworden. De hertogin, die erg op haar was gesteld, liep op een avond naar boven naar haar kamer. Dit aardige gebaar was te veel voor het meisje. Zij barstte in tranen uit, wilde het overgebleven geld aan haar meesteres geven en bracht tenslotte de moed op haar te bekennen wat de graaf haar had gevraagd en wat zij daarop had geantwoord. De hertogin liep snel naar de lamp om deze uit te doen. Daarna zei zij de kleine Cecchina dat zij haar vergaf, onder voorwaarde dat zij nooit iemand ook maar iets zou meedelen over de merkwaardige geschiedenis. ‘De arme graaf is bang dat de mensen hem uitlachen,’ voegde zij er op luchtige toon aan toe. ‘Alle mannen zijn zo.’

De hertogin haastte zich naar beneden naar haar vertrekken. Vrijwel meteen nadat zij zich in haar kamer had opgesloten, barstte zij in tranen uit. Zij vond dat er iets gruwelijks school in het denkbeeld de liefde te bedrijven met Fabrizio, bij wiens geboorte zij aanwezig was geweest. Maar: wat betekende haar gedrag dan?

Dit was de voornaamste reden geweest voor de donkere stemming waarin de graaf haar aantrof. Vanaf het ogenblik van zijn komst welde bij haar af en toe boosheid tegen hem op, en bijna ook tegen Fabrizio. Zij had hen het liefst geen van beiden teruggezien. Zij ergerde zich aan de in haar ogen belachelijke rol die Fabrizio bij de kleine Marietta speelde. De graaf had namelijk als alle verliefde mannen de zaak niet voor zich kunnen houden en haar alles verteld. Zij kon niet wennen aan het treurige feit dat haar afgod een fout bezat. Tenslotte vroeg zij op een vertrouwelijk ogenblik de graaf om raad. Dit was een heerlijk moment voor hem en een prettige beloning voor de eervolle impuls die hem ertoe had gedreven terug te keren naar Parma.

‘Dit probleem is uiterst simpel op te lossen,’ zei de graaf lachend. ‘Jonge mannen willen elke vrouw hebben die zij zien, en de volgende dag hebben zij alweer iets anders aan hun hoofd. Hij zou toch naar Belgirate gaan, om markiezin del Dongo op te zoeken? Goed, laat hij maar gaan. Tijdens zijn afwezigheid hier zal ik het toneelgezelschap verzoeken ergens anders zijn talenten te gaan vertonen, ik zal de reiskosten betalen. En dan zullen we hem al snel verliefd zien worden op de eerste de beste mooie vrouw die het lot op zijn pad voert. Zo gaat dat nu eenmaal, en ik zou niet graag zien dat hij zich anders zou gedragen. Laat de markiezin hem zo nodig schrijven...’

Dit op uiterst onverschillige toon geopperde plan was een lichtstraal voor de hertogin. Zij was bang voor Giletti. Die avond liet de graaf zich terloops ontvallen dat een koerier die naar Wenen ging over Milaan zou reizen; drie dagen later ontving Fabrizio een brief van zijn moeder. Het stoorde hem zeer dat hij als gevolg van de jaloezie van Giletti nog niet had kunnen genieten van de warme gevoelens die Marietta voor hem koesterde, zoals zij hem liet weten via een mammacia, een oude vrouw die de plaats van moeder bij haar innam.

Fabrizio trof zijn moeder en een van zijn zusters in Belgirate aan, een groot Piemontees dorp, op de rechteroever van het Lago Maggiore; de linkeroever is Milanees grondgebied en hoort dientengevolge bij Oostenrijk. Het meer, dat evenwijdig ligt aan het Comomeer, en eveneens van noord naar zuid loopt, bevindt zich twintig mijl westelijker. De berglucht en de grootse, serene aanblik van het prachtige meer, dat hem herinnerde aan het meer waaraan hij zijn jeugd had doorgebracht, bewerkten dat Fabrizio’s aan boosheid grenzende verdriet in weemoed veranderde. Hij dacht nu met oneindig veel tederheid terug aan de hertogin. Hij had de indruk dat hij ver van haar weg de liefde voor haar ging voelen die geen enkele vrouw bij hem had opgeroepen. Niets zou hem meer verdriet hebben gedaan dan voor altijd van haar te worden gescheiden. Als de hertogin zich in de gemoedstoestand waarin hij verkeerde, verwaardigd zou hebben haar toevlucht te nemen tot een kokette list en bijvoorbeeld een andere man had opgevoerd die naar haar gunsten dong, had zij zijn hart veroverd. Het kwam echter niet bij haar op een dergelijke beslissende stap te nemen; zij maakte zichzelf juist hevige verwijten over het feit dat zij de jonge reiziger in gedachten op de voet volgde. Zij verweet zichzelf wat zij nog een bizarre bevlieging noemde, een gril die zij als verfoeilijk zag. Zij ging zich extra vriendelijk en hartelijk gedragen tegen de graaf, die voor al haar lieve gebaren bezweek en niet luisterde naar zijn gezond verstand dat hem een tweede reis naar Bologna voorschreef.

Markiezin del Dongo had het druk met de voorbereidingen van de bruiloft van haar oudste dochter, die met een Milanese hertog zou trouwen, en kon maar drie dagen uittrekken voor haar geliefde zoon. Zij had hem nog nooit zo aanhankelijk gezien. Door de groeiende weemoed die zich van Fabrizio meester maakte, was een merkwaardig en zelfs belachelijk voornemen bij hem gerezen dat hij opeens wilde uitvoeren. Het vergt enige moed van ons mee te delen dat hij abate Blanès wilde raadplegen. Deze hoogstaande oude man was in het geheel niet bij machte de zorgen te begrijpen van een ziel die door onvolwassen hartstochten van bijna gelijke kracht heen en weer werd geslingerd. Bovendien zou hij een week nodig hebben gehad om ook maar enig inzicht te krijgen in alle belangen waarmee Fabrizio in Parma rekening moest houden. Bij de gedachte hem te raadplegen leefden de prille emoties weer op die hij als zestienjarige had gevoeld. Het valt moeilijk te geloven, maar Fabrizio wilde niet speciaal met hem spreken omdat hij een wijs man en een volkomen toegewijde vriend was. Het doel van de tocht en de ideeën die tijdens de vijftig uur durende reis door het hoofd van onze held speelden, zijn zo onzinnig dat ze in het belang van het verhaal beter onvermeld zouden kunnen blijven. Ik vrees dat de lichtgelovigheid van Fabrizio hem de sympathie van de lezer zal kosten, maar ja, zo was hij nu eenmaal. Waarom zou ik hem voortrekken en mooier maken? Ik heb graaf Mosca en de vorst ook niet mooier gemaakt.

Aangezien we alles moeten vertellen, gaat ons relaas als volgt verder: Fabrizio ging dus met zijn moeder mee tot de haven van Laveno op de linkeroever van het Lago Maggiore, de Oostenrijkse oever, waar zij om acht uur ’s avonds aan wal ging (het eiland wordt als neutraal gebied gezien; wie niet aan wal gaat, wordt niet om een paspoort gevraagd). Vrijwel meteen na het invallen van de duisternis liet hij zich echter op de Oostenrijkse oever aan wal zetten in een bosje op een landtong. Hij had een sediola gehuurd – een soort snelle tilbury voor gebruik op het boerenland – waarmee hij op vijfhonderd passen afstand het rijtuig van zijn moeder kon volgen. Hij was vermomd als bediende van het casa del Dongo, en het kwam bij geen van de talrijke politie- en douanebeambten op hem om zijn paspoort te vragen. Een kwart mijl voor Como, waar de markiezin en haar dochter moesten stoppen om te overnachten, sloeg hij links af een pad op dat om het dorp Vico loopt en daarna uitkomt bij een smalle weg die onlangs vlak bij de oever van het meer is aangelegd. Het was middernacht en Fabrizio kon aannemen dat hij geen gendarmes zou tegenkomen. De bomen van de vele bosjes waardoor het weggetje voerde, tekenden de zwarte contouren van hun gebladerte op een door een dunne sluier bedekte hemel vol sterren. Op het water en aan de hemel heerste diepe rust. De ziel van Fabrizio kon aan deze verheven schoonheid geen weerstand bieden. Hij stopte en ging vervolgens op een rots zitten die vooruitstak in het meer en een soort klein voorgebergte vormde. De alom heersende stilte werd alleen verbroken door de trage golven van het meer die op het zand van de oever braken. Fabrizio had een Italiaans hart. Ik verzoek de lezer hem dit te vergeven: die tekortkoming, waardoor hij minder sympathie zal oproepen, bestond vooral hieruit: ijdelheid had alleen bij vlagen greep op hem en enkel de aanblik van verheven schoonheid stemde hem al zacht en nam de scherpe, snijdende kanten van zijn verdriet weg. Nu hij daar op zijn eenzame rots zat, niet meer op zijn hoede hoefde te zijn voor politieagenten en door dichte duisternis en diepe stilte werd beschermd, welden er zoete tranen op in zijn ogen en bracht hij zonder dat hij zich daarvoor veel moeite had getroost de gelukkigste ogenblikken door die hij sinds lang had gekend.

Hij besloot de hertogin nooit een leugen te vertellen, en het feit dat hij haar op dat ogenblik verafgoodde was de reden waarom hij zwoer dat hij nooit met een liefdesverklaring bij haar zou aankomen. Hij zou nooit het woord liefde in de mond nemen als naam voor zijn gevoelens voor haar, aangezien zijn hart geen plaats bood aan de obsessie die daarmee wordt aangeduid. De roes van edelmoedigheid en rechtschapenheid waar hij op dat ogenblik in zwolg, bracht hem ertoe te besluiten haar bij de eerste de beste gelegenheid de waarheid te zeggen: zijn hart was nooit ontvankelijk voor liefde geweest. Toen dit moedige besluit voor hem vaststond, had hij het gevoel dat hij van een enorme last was bevrijd. Zij zal misschien een paar opmerkingen over Marietta maken. Wel, ik zal de kleine Marietta nooit meer zien, antwoordde hij vrolijk op zijn eigen vraag.

De drukkende hitte die overdag had geheerst, begon af te nemen door de ochtendbries. De dageraad gaf al met een zwak, bleek licht de contouren van de toppen van de Alpen aan die ten noorden en ten oosten van het Comomeer oprijzen. Hun massieven, die zelfs in juni wit van de sneeuw waren, tekenden zich af tegen het lichte azuur van een, op die onmetelijke hoogte, altijd zuivere hemel. Een zuidelijke uitloper van de Alpen naar het gezegende Italië scheidt de hellingen van het Comomeer van die van het Gardameer. Fabrizio volgde met zijn blik alle uitlopers van die indrukwekkende bergen. In het zwellende schijnsel van de dageraad werden de dalen zichtbaar die ze scheiden, en de nevel in de diepe valleien klaarde op.

Kort hiervoor was Fabrizio weer op weg gegaan. Hij stak de heuvel over die het schiereiland Durini vormt en zag toen eindelijk de kerktoren van het dorp Grianta, waar hij zo vaak met abate Blanès naar de sterren had gekeken. Wat was ik een ongeletterde domoor in die tijd, dacht hij. Ik kon zelfs het absurde Latijn van de astrologische verhandelingen die mijn leermeester opsloeg niet begrijpen, en ik geloof dat ik er voornamelijk ontzag voor had doordat ik er alleen af en toe een paar woorden van begreep en mijn fantasie er een uitleg bij bedacht, en wel een zo romantisch mogelijke uitleg.

Langzamerhand ging zijn gepeins een andere richting op. Zou er iets zinvols in die wetenschap schuilen? Waarom zou zij anders zijn dan de andere? Een aantal domoren en gewiekste lieden komen met elkaar overeen dat zij bijvoorbeeld Mexicaans kennen. In die hoedanigheid presenteren zij zich aan de maatschappij die hen met respect bejegent, en aan de staat die hun geld geeft. Zij worden met gunsten overladen, juist omdat zij niet echt scherpzinnig zijn en de machthebbers niet hoeven te vrezen dat zij volkeren tot rebellie zullen drijven en de gemoederen in beroering zullen brengen door edele gevoelens op te roepen. Neem pater Bari, die net van Ernesto iv een toelage van vierduizend franc heeft gekregen en het kruis van zijn orde omdat hij negentien regels van een Griekse dithyrambe heeft gereconstrueerd!

Maar, mijn God, heb ik wel het recht die dingen belachelijk te vinden? Mag ik mij daar wel over beklagen, zei hij plotseling bij zichzelf, terwijl hij stil bleef staan. Heeft mijn gouverneur in Napels niet onlangs nog hetzelfde kruis gekregen? Er maakte zich een gevoel van intens onbehagen van Fabrizio meester. De geestdrift van zijn fraaie voornemen rechtschapen te leven, die enkele ogenblikken eerder zijn hart had vervuld, veranderde in het lage genoegen ruim mee te delen in gestolen waar. Goed, zei hij tenslotte bij zichzelf met de doffe ogen van iemand die ontevreden over zichzelf is, aangezien mijn geboorte mij het recht geeft mijn voordeel te doen met die verkeerde gebruiken, zou het buitengewoon dwaas van mij zijn als ik het mijne er niet van pakte. Ik moet dan wel besluiten deze misstanden nooit in het openbaar te laken. Zijn redenering was niet onjuist. Fabrizio was echter wel met een smak uit de hoge sferen van het verheven geluk gevallen waarin hij een uur eerder had vertoefd. Door zijn gepeins over voorrechten was de tere en altijd uiterst gevoelige plant die wij geluk noemen verdord.

Als je niet in astrologie moet geloven, vervolgde hij in een poging om zich door andere gedachten te verstrooien, als deze wetenschap, zoals driekwart van de niet-wiskundige wetenschappen, wordt bedreven door een verzameling geestdriftige domoren en slimme huichelaars die worden betaald door degenen die zij dienen, hoe komt het dan dat ik zo vaak en zo vol emotie denk aan een gebeurtenis waardoor mijn leven een beslissende wending heeft genomen: ik ben ooit uit de gevangenis van B. ontsnapt, maar wel in het uniform en met de marsorder van een soldaat die terecht gevangen was gezet.

Fabrizio kwam niet verder, hoe hij hier ook over nadacht. Hij bekeek dit probleem van honderd verschillende kanten zonder dat het hem lukte het op te lossen. Hij was nog te jong. Op de ogenblikken dat hij niets om handen had genoot hij intens van allerlei gewaarwordingen die werden opgeroepen door de romantische omstandigheden waar zijn verbeelding altijd mee aankwam. Hij was nog lang niet zover dat hij zijn tijd gebruikte om geduldig de ware aard der dingen te bestuderen om de oorzaken ervan te ontdekken. De werkelijkheid leek hem nog banaal en groezelig. Het valt te begrijpen als iemand er niet graag naar kijkt, maar dan moet hij niet naar verklaringen gaan zoeken, en hij moet vooral niet met tegenwerpingen aankomen die zijn gebaseerd op de brokken onvoldoende kennis die hij bezit.

Hierdoor kon Fabrizio, hoewel hij niet dom was, niet begrijpen dat zijn halve geloof in voortekenen voor hem een godsdienst was, een diepe indruk die zich in het begin van zijn leven meester van hem had gemaakt. Aan dit geloof denken was voelen, een vorm van geluk. Hij bleef hardnekkig zoeken naar een mogelijke verklaring waaruit zou blijken dat het om een echte, exacte wetenschap ging, als meetkunde bijvoorbeeld. Hij speurde vlijtig in zijn geheugen naar alle gevallen waarin door hem opgemerkte voortekenen niet waren gevolgd door de gunstige of ongunstige gebeurtenis die ze schenen aan te kondigen. Ook al dacht hij dat hij logisch te werk ging en op weg naar de waarheid was, toch bleef hij vol welbehagen stilstaan bij de herinnering aan de gevallen waarin het voorteken uitgebreid was gevolgd door het fortuinlijke of onfortuinlijke feit dat het in zijn ogen aankondigde. Dit vervulde hem met ontzag en ontroering; hij zou een onoverwinnelijke afkeer hebben gekregen van iemand die de waarde van voortekenen ontkende, vooral als die persoon dit op ironische wijze deed.

Fabrizio liep voort zonder zich rekenschap te geven van de afstand die hij aflegde. Zijn vruchteloze geredeneer was in het laatstgenoemde stadium gekomen toen hij opkeek en de muur van de tuin van zijn vader zag. De rechts van de weg gelegen muur, waarop een prachtig terras was aangelegd, was meer dan veertig voet hoog en maakte een monumentale indruk door de rand van gehouwen stenen aan de bovenzijde bij de balustrade. Niet kwaad, zei Fabrizio koel bij zichzelf, een goede architectonische opzet, bijna Romeins van stijl. Hij paste zijn pas verworven kennis van de Oudheid toe. Daarna wendde hij vol afkeer zijn hoofd af. Hij dacht terug aan de strengheid van zijn vader, en vooral ook aan de aangifte die zijn broer Ascanio tegen hem had gedaan.

Die lage aangifte is de oorzaak van het leven dat ik nu leid. Ik kan die daad verfoeien, ik kan hem verachtelijk vinden, maar hij heeft wel mijn leven een andere wending gegeven. Wat zou er met mij zijn gebeurd als ik voorgoed als balling in Novara had moeten wonen, waar de zaakwaarnemer van mijn vader mij liever ziet gaan dan komen, als mijn tante geen verhouding had gekregen met een machtige minister? En wat, als die tante nu eens een kille, alledaagse instelling had gehad in plaats van een liefdevol, hartstochtelijk karakter, dat haar ertoe brengt met een overgave van mij te houden die mij verbaast? Hoe zou ik er nu aan toe zijn als de hertogin de ziel van haar broer markies del Dongo had gehad?

Fabrizio’s tred werd onzeker onder de last van deze bittere herinneringen. Hij kwam bij de rand van de gracht aan en stond toen precies tegenover de prachtige voorgevel van het kasteel. Hij keurde het grote gebouw, dat door de tijd zwart geworden was, nauwelijks een blik waardig: de herinneringen aan zijn vader en broer maakten hem onontvankelijk voor het beleven van schoonheid. Het enige waar hij aan dacht was dat hij op zijn hoede moest zijn nu hij zich in de nabijheid van huichelachtige en gevaarlijke vijanden bevond. Hij keek een ogenblik, maar met regelrechte afkeer, naar het raampje van de op de derde verdieping gelegen kamer waar hij vóór 1815 had gewoond. Het karakter van zijn vader had de herinneringen aan zijn kindertijd alle glans ontnomen. Ik ben er niet meer geweest sinds 7 maart, acht uur in de avond, dacht hij. Ik ging daar toen weg om het paspoort van Vasi op te halen en verhaastte mijn vertrek omdat ik bang was voor verklikkers. Toen ik na de reis naar Frankrijk terugkwam, had ik geen tijd om naar boven te gaan, ik kon zelfs niet nog eens naar mijn prenten kijken, en dat had ik te danken aan de aangifte van mijn broer.

Fabrizio wendde zijn hoofd vol afschuw af. Abate Blanès is over de drieëntachtig, dacht hij treurig, hij komt bijna niet meer op het kasteel, hoorde ik van mijn zuster. Hij heeft allerlei ouderdomskwalen gekregen. Zijn onwrikbare, edele hart zal door de leeftijd verstijfd zijn. God mag weten hoe lang hij al niet meer naar zijn toren gaat! Ik zal mij in de wijnkelder onder de kuipen of de pers verstoppen tot hij wakker wordt. Ik ga die goede oude man niet in zijn slaap storen, waarschijnlijk weet hij niet eens meer hoe ik eruitzie; zes jaar is veel op die leeftijd. Ik zal niet meer dan het graf van een vriend aantreffen. Hij voegde eraan toe: het was echt een kinderlijke fout van mij hiernaartoe te komen en de weerzin te trotseren die het kasteel van mijn vader bij mij oproept.

Fabrizio liep nu het kerkpleintje op. Met een verbazing waar hij bijna uitzinnig van werd, zag hij dat het smalle, hoge raam op de tweede verdieping van de oude toren werd verlicht door het lantarentje van abate Blanès. De abate placht dit daar neer te zetten als hij naar de planken kooi klom die zijn observatorium vormde, teneinde te voorkomen dat het schijnsel hem zou hinderen bij het bestuderen van zijn planisfeer. Deze hemelkaart was op een grote terracotta pot gespannen, waarin vroeger een oranjeboom van het kasteel had gestaan. In de opening op de bodem van de pot brandde een minuscuul lampje, waarvan de rook door een blikken pijpje uit de pot werd afgevoerd. De schaduw van het pijpje gaf op de kaart het noorden aan. De herinnering aan al die simpele dingen riep een vloed van emoties bij Fabrizio op en vervulde hem met geluk.

Bijna zonder erover na te denken sloeg hij zijn handen ineen en bracht het zachte, korte fluittoontje voort waarmee hij vroeger te kennen gaf dat hij wilde worden binnengelaten. Hij hoorde onmiddellijk daarna dat er verscheidene malen een ruk aan het touw werd gegeven dat vanuit het observatorium de klink van de torendeur beneden opende. Ontroerd en opgetogen holde hij de trap op. Hij trof de abate in zijn houten armstoel op zijn gebruikelijke plaats aan, starend door het raampje van een muurkwadrant. De abate gebaarde hem met zijn linkerhand hem niet in zijn waarneming te storen; even later schreef hij een cijfer op een speelkaart. Daarna draaide hij zich om op zijn armstoel en opende zijn armen voor onze held, die in tranen uitbarstte. Abate Blanès was zijn echte vader.

‘Ik verwachtte je,’ zei Blanès na de eerste emotionele betuigingen van genegenheid. Zei de abate dit nu als gevolg van zijn vermogen de toekomst te voorzien, of had hij, aangezien hij vaak aan Fabrizio dacht, bij toeval een astrologisch teken gezien dat diens terugkomst aankondigde?

‘Mijn dood is nu op handen,’ zei abate Blanès.

‘Wat zegt u nu!’ riep Fabrizio geschokt uit.

‘Ja,’ vervolgde de abate op ernstige, maar in het geheel niet droevige toon, ‘vijf en een halve of zes en een halve maand nadat ik je heb teruggezien, zal mijn leven, dat dan volkomen gelukkig is, uitgaan

come face al mancar dell’alimento

(als een lampje waarvan de olie opraakt). Vóór mijn laatste uur zal ik waarschijnlijk een maand of twee niet spreken, waarna ik in de schoot van onze Vader zal worden opgenomen, als Hij tenminste van oordeel is dat ik mijn plicht heb gedaan op de post waar Hij mij op wacht heeft gezet.

Je bent op van moeheid, en zult na al deze emoties behoefte aan slaap hebben. Sinds ik je verwacht, heb ik in mijn grote kist met instrumenten een brood en een fles brandewijn verborgen. Kom wat op krachten daarmee en zie of je het kunt opbrengen nog enkele ogenblikken naar mij te luisteren. Ik ben in staat je een aantal dingen mee te delen vóór de nacht geheel voor de dag heeft plaatsgemaakt. Ik zie ze nu veel duidelijker dan ik ze morgen misschien zal zien. Wij zijn namelijk altijd zwak, jongen, en wij moeten altijd rekening houden met deze zwakte. Morgen zal de oude man, de aardse mens in mij, misschien bezig zijn zich voor te bereiden op zijn dood, en morgenavond om negen uur zul je mij moeten verlaten.’

Toen Fabrizio hem zwijgend had gehoorzaamd, zoals hij dat altijd placht te doen, vervolgde de oude man: ‘Dus het klopt dat je toen je Waterloo wilde bereiken, eerst in de gevangenis terecht bent gekomen?’

‘Ja, vader,’ antwoordde Fabrizio verbaasd.

‘Wel, dat is dan een zegen. Je ziel kan zich nu voorbereiden op wat mijn stem je aankondigt: een verblijf in nog een gevangenis, en wel een die veel zwaarder en angstwekkender is! Waarschijnlijk zul je deze alleen verlaten na een misdaad, maar die misdaad zal goddank niet door jou worden gepleegd. Bega nooit een misdaad, hoe hevig de verleiding daartoe ook mag zijn. Ik geloof dat ik zie dat er sprake van zal zijn een onschuldig man te doden die zonder dat hij het weet inbreuk op jouw rechten maakt. Als je weerstand biedt aan deze sterke aandrang, die volgens de wetten van de eer gerechtvaardigd zal lijken, zul je een zeer gelukkig leven leiden in de ogen van de mensen.’ Na een ogenblik nadenken voegde hij eraan toe: ‘En een redelijk gelukkig leven in de ogen van een filosoof. Je zult op dezelfde wijze sterven als ik, mijn zoon: zittend in een houten stoel, zonder enige weelde, en ontgoocheld over wat weelde te bieden heeft. Net als ik zul je jezelf niets ernstigs te verwijten hebben.

Ik heb je hiermee alles meegedeeld wat mij bekend is over de toekomst, ik zou er niets van enig belang aan kunnen toevoegen. Ik heb vergeefs geprobeerd te zien hoe lang die gevangenschap zal duren. Gaat het om zes maanden, één jaar, tien jaar? Ik heb niets kunnen ontdekken; ik heb kennelijk iets verkeerds gedaan en word nu door de hemel gestraft met het verdriet van deze onzekerheid. Ik heb alleen gezien dat ná de gevangenschap, maar ik weet niet of het op het ogenblik is dat je eruit komt, datgene plaatsvindt wat ik een misdaad noem. Gelukkig denk ik wel met zekerheid te kunnen zeggen dat jij die niet zult begaan. Als je zo zwak bent je ermee in te laten, is de rest van mijn berekeningen één lange vergissing. Dan sterf je helemaal niet met een vredig hart, op een houten stoel, en in het wit gekleed.’

Abate Blanès wilde opstaan terwijl hij dit zei. Op dat ogenblik merkte Fabrizio op wat de tijd had aangericht. De abate had bijna een minuut nodig om op te staan en zich naar hem toe te draaien. Fabrizio keek roerloos en zwijgend toe. De abate omhelsde hem verscheidene malen, waarbij hij hem innig tegen zich aan drukte. Daarna vervolgde hij met zijn oude opgeruimdheid: ‘Zoek tussen mijn instrumenten een slaapplaats waar je een beetje gerieflijk ligt, pak mijn pelzen, je zult er een aantal vinden die erg duur zijn geweest. Ze zijn mij vier jaar geleden gestuurd door hertogin Sanseverina. Zij vroeg mij haar een voorspelling van jouw toekomst te geven, maar ik paste er wel voor op haar die te sturen, al heb ik de pelzen en haar mooie kwadrant gehouden.

Toekomstvoorspellingen zijn een inbraak op de regel en brengen het gevaar met zich mee dat ze de aangekondigde gebeurtenissen een andere wending geven, waarmee heel deze wetenschap ineenzakt als een kinderbouwseltje. Bovendien had ik die nog steeds zo mooie hertogin een aantal harde dingen moeten meedelen. Verder wil ik je nog zeggen dat je als je slaapt niet moet schrikken van de klokken, die naast je oor een verschrikkelijk lawaai zullen voortbrengen wanneer de mis van zeven uur wordt geluid. Later gaan ze een verdieping lager de zware klok luiden, waardoor al mijn instrumenten beginnen te schudden. Het is vandaag San Giovita, de dag van de martelaar die soldaat was. Je weet dat het dorpje Grianta dezelfde schutspatroon heeft als de grote stad Brescia, iets wat tussen haakjes tot een heel vermakelijke vergissing van mijn beroemde leermeester Giacomo Marini van Ravenna heeft geleid. Hij heeft mij verschillende malen voorspeld dat mij een mooie kerkelijke carrière te wachten stond; hij dacht dat ik pastoor van de prachtige San Giovita-kerk in Brescia zou worden, terwijl ik pastoor ben geworden van een dorpje met zevenhonderd gezinnen! Maar het is goed dat alles zo is gegaan. Nog geen tien jaar geleden heb ik gezien dat, als ik pastoor in Brescia was geworden, het mijn lot zou zijn geweest gevangen te worden gezet in de Spielberg-gevangenis op een heuvel in Moravië. Ik zal je morgen allerlei lekkere gerechten brengen. Ik pak ze stiekem van de grote maaltijd die ik de pastoors uit de buurt aanbied. Zij komen morgen meezingen in de hoogmis. Ik zal het eten beneden neerzetten, maar probeer niet mij te zien, kom pas naar beneden om al de lekkere dingen op te halen als je mij weer naar buiten hebt horen gaan. Je moet mij niet bij daglicht terugzien. Aangezien de zon morgen om zeven uur zevenentwintig ondergaat, kom ik je pas tegen acht uur omhelzen. Je moet vertrekken als de tijd nog met een negen wordt aangegeven, dat wil zeggen voordat de klok tien uur heeft geslagen. Zorg ervoor dat je niet wordt gezien bij de ramen van de toren: de politie heeft je signalement en staat min of meer onder bevel van je broer, die een tiran van de eerste orde is. Markies del Dongo takelt af,’ voegde Blanès er op strenge toon aan toe, ‘en als hij je zou terugzien, zou hij je misschien wat toeschuiven. Maar een man als jij, wiens grote kracht zijn geweten zal zijn, heeft niets op met dergelijke giften waar de reuk van bedrog aan hangt. De markies verafschuwt zijn zoon Ascanio, maar aan die zoon zullen de vijf of zes miljoen toevallen die hij bezit. Zo is dat door het recht bepaald. Jij krijgt bij zijn dood een jaargeld van vierduizend franc, en vijftig el zwart laken voor de rouw van je personeel.’

Hoofdstuk IX

Als gevolg van de woorden van de oude man, de intense aandacht waarmee hij naar hem had geluisterd en zijn buitensporige moeheid verkeerde Fabrizio in een overspannen gemoedstoestand. Het kostte hem veel moeite in slaap te vallen, waarna hij onrustige dromen kreeg, die misschien toekomstvoorspellingen waren. ’s Morgens om tien uur werd hij wakker doordat de hele toren trilde; het verschrikkelijke gedreun leek van buiten te komen. Hij stond verbijsterd op; hij dacht eerst dat het einde van de wereld was aangebroken en daarna dat hij zich in een gevangenis bevond. Het duurde enige tijd voor hij het geluid van de grote klok herkende die door veertig boeren ter ere van de grote San Giovita in beweging werd gebracht – tien was genoeg geweest.

Fabrizio zocht een plaats op vanwaar hij kon kijken zonder zelf te worden gezien. Hij merkte dat hij van deze grote hoogte in de tuinen en zelfs in de binnenhof van het kasteel van zijn vader kon kijken. Hij was dit vergeten. Het idee dat zijn vader de laatste halte van zijn leven naderde, bracht een verandering teweeg in zijn gevoelens. Hij kon zelfs de mussen zien die naar broodkruimels zochten op het grote balkon van de eetzaal. Dat zijn de nakomelingen van de mussen die ik vroeger tam maakte, dacht hij. Op het balkon stond, net als op de andere balkons van het paleis, een groot aantal sinaasappelbomen in aarden potten van verschillende grootte. Hij werd ontroerd door dit tafereel. De aanblik van de op die wijze versierde binnenplaats met zijn scherpe, door een felle zon getekende schaduwen was werkelijk groots.

Hij dacht weer aan het aftakelen van zijn vader. Het is echt raar, dacht hij, mijn vader is maar vijfendertig jaar ouder dan ik; vijfendertig en drieëntwintig is samen pas achtenvijftig! Zijn ogen vulden zich met tranen terwijl hij naar de kamer keek van de strenge man die nooit van hem had gehouden. Hij begon te beven en voelde een koude rilling door zijn aderen gaan toen hij zijn vader meende te herkennen, die een terras met sinaasappelbomen overstak. Het was echter alleen een van de kamerdienaren. Vlak onder de toren was een groot aantal in het wit geklede meisjes in verschillende groepjes bezig met het leggen van door rode, blauwe en gele bloemen gevormde patronen in de straten waardoor de processie zou trekken. Er was echter een schouwspel dat Fabrizio sterker aansprak: vanaf de toren kon hij de twee armen van het meer over een afstand van verscheidene mijlen zien. Dit prachtige vergezicht bewerkstelligde dat hij alle andere taferelen vergat en riep verheven gevoelens bij hem op. Al zijn herinneringen aan zijn kindertijd bestormden tegelijkertijd zijn geest; en de dag die hij opgesloten in een kerktoren doorbracht, was misschien wel een van de gelukkigste van zijn leven.

Door het geluk dat zich van hem meester had gemaakt namen zijn gedachten een verheven vlucht die niet bij zijn karakter paste. Hij, die nog zo jong was, bezag alles wat hij in zijn leven had meegemaakt op een manier alsof hij al bij het eindpunt was gekomen. Ik moet toegeven, zei hij tenslotte bij zichzelf nadat hij enkele uren in verrukkelijk gepeins had doorgebracht, ik moet toegeven dat ik sinds mijn komst in Parma geen rustige, volmaakte vreugde heb gekend, zoals in Napels wanneer ik over de wegen van Vomero galoppeerde of langs de kust van Miseno reed. Door al die ingewikkelde belangenspelletjes aan dat lage kleine hof ben ik zelf ook laag gaan denken. Ik vind het helemaal niet prettig om mensen te haten, ik denk zelf dat ik het een armzalig genoegen zou vinden mijn vijanden te vernederen, als ik die zou hebben, maar ik heb helemaal geen vijanden... O, maar wacht, zei hij plotseling bij zichzelf, ik heb wel een vijand: Giletti... Raar is dat, dacht hij, mijn oppervlakkige belangstelling voor de kleine Marietta is verdwenen, maar de wens die lelijke kerel naar de verdoemenis te zien gaan leeft nog wel bij mij. Marietta is verreweg de mindere van hertogin d’A., bij wie ik in Napels de rol van minnaar moest spelen omdat ik tegen haar had gezegd dat ik verliefd op haar was. Mijn God, wat heb ik mij vaak verveeld tijdens de lange ontmoetingen waarmee de mooie hertogin mij vereerde! Daarvan was geen sprake in de armoedige kamer die ook dienstdeed als keuken, waar de kleine Marietta mij twee keer een paar minuten heeft ontvangen.

En goeie God, wat eten die mensen slecht! Het is erbarmelijk! Ik had haar en haar mammacia een dagelijkse uitkering van drie biefstukken moeten geven...! De kleine Marietta, zo dacht hij verder, leidde mij af van de lage gedachten die door de nabijheid van het hof bij mij opkwamen.

Misschien had ik er goed aan gedaan voor een bestaan als burger te kiezen, zoals de hertogin dat noemt. Zij leek tot die keuze over te hellen en zij heeft heel wat meer inzicht dan ik. Met wat ik van haar krijg, of met alleen de jaartoelage van vierduizend franc plus de in Lyon belegde veertigduizend franc die mijn moeder voor mij heeft gereserveerd, zal ik er altijd een paard op na kunnen houden en wat scudi hebben om opgravingen te doen en een verzameling aan te leggen. Aangezien het ernaar uitziet dat ik nooit zal ervaren wat liefde is, zullen die dingen altijd voor mij de voornaamste bronnen van geluk zijn. Voor ik doodga zou ik graag nog een keer het slagveld van Waterloo willen bezoeken en proberen de weide terug te vinden waar ik zo vrolijk van mijn paard werd getild en op de grond werd gezet. Na het ondernemen van die pelgrimstocht zou ik dan vaak teruggaan naar dit prachtige meer. Iets mooiers bestaat er niet op aarde, zo voel ik dat tenminste. Wat voor zin heeft het om het geluk ergens ver weg te gaan zoeken, als het hier voor mijn ogen ligt?

Ja, dacht Fabrizio, maar er is een bezwaar: de politie verjaagt mij van het Comomeer, al is het wel zo dat ik jonger ben dan de mensen van wie de politie orders krijgt. Hier zou ik geen hertogin d’A. vinden, vervolgde hij lachend, maar wel een van de jonge meisjes die nu bezig zijn bloemen op de straten te leggen. Ik zou om precies te zijn evenveel van zo’n meisje houden. Ik verstar als ik mij onnatuurlijk moet gedragen, zelfs als het om een liefdesverhouding gaat, en de dames uit de vooraanstaande kringen verlangen te verheven gevoelens. Door Napoleon hebben zij allerlei ideeën over gedrag en duurzame aandacht gekregen.

Wel allemachtig, zei hij plotseling in zichzelf, terwijl hij zijn hoofd wegtrok van het raam, alsof hij bang was dat hij zou worden herkend ondanks de schaduw van het enorme houten blind dat de klokken tegen de regen beschermde. Daar komen de gendarmes in groot tenue. Bovenaan de hoofdstraat van het dorp verschenen inderdaad tien gendarmes, onder wie vier sergeanten. De wachtmeester plaatste hen met tussenruimten van honderd passen langs de weg die de processie zou volgen. Iedereen kent mij hier. Als ze mij zien, beland ik in één keer van de oever van het Comomeer in de Spielberg, waar ik aan allebei mijn benen een keten van honderd tien pond krijg – dat zal de hertogin erg bedroeven.

Het kostte Fabrizio twee of drie minuten zich te herinneren dat hij zich om te beginnen meer dan tachtig voet hoger bevond, dat de plaats waar hij stond tamelijk donker was, dat mensen die naar hem zouden kunnen kijken tegen een felle zon in zouden kijken en dat verder de mensen die door de straten liepen waarvan de huizen ter ere van het feest van San Giovita net een nieuwe laag witkalk hadden gekregen, een en al oog waren voor wat zich om hen heen afspeelde. Ondanks de duidelijke logica van deze overwegingen zou Fabrizio’s typisch Italiaanse gemoed niet meer in staat zijn geweest nog enig genoegen te ondervinden als hij zichzelf niet van de gendarmes had afgeschermd door tegen het raam een oude linnen lap te spijkeren waarin hij twee kijkgaten maakte.

De lucht trilde al tien minuten van het klokgelui, de processie kwam de kerk uit en het geluid van mortaretti klonk. Fabrizio keek de andere kant op en herkende het kleine met een muurtje omgeven terras boven het meer. Op deze plaats had hij zich als kind vele malen blootgesteld aan het gevaar de mortaretti tussen zijn benen te zien afgaan, wat tot gevolg had gehad dat zijn moeder wilde dat hij op feestdagen bij haar bleef.

Voor een goed begrip dient de lezer te weten dat mortaretti (kleine mortieren) niets anders zijn dan geweerlopen die zodanig worden afgezaagd dat ze nog maar vier duim lang zijn; daarom verzamelen de boeren zo gretig de geweerlopen die sinds 1796 door de Europese politiek kwistig over de vlakten van Lombardije zijn uitgestrooid. De tot een lengte van vier duim teruggebrachte kleine lopen worden tot de mond met kruit geladen, in verticale stand op de grond gezet en met elkaar verbonden door een lijn van kruit. Ze worden in een aantal van twee- of driehonderd in drie rijen opgesteld, als een bataljon, op een plaats in de buurt van de route van de processie. Als het Heilig Sacrament aankomt, wordt de lijn met kruit aangestoken, waarop een hoogst komieke aaneenschakeling van uiterst onregelmatige knallen volgt; de vrouwen zijn dan door het dolle heen. Niets is zo vrolijk om te horen als het geluid van deze mortaretti wanneer het van ver over het meer komt en door de golfslag van het water wordt gedempt. Dit merkwaardige geluid, dat hem als kind zo vaak in verrukking had gebracht, verjoeg de ietwat te ernstige gedachten die onze held bestormden. Hij liep weg om de grote sterrenkijker van de abate te pakken en herkende de meeste mannen en vrouwen die de processie volgden. Veel leuke kleine meisjes die bij Fabrizio’s vertrek elf of twaalf jaar oud waren geweest, waren nu prachtige, sterke vrouwen in de volle bloei van hun jeugd. Zij gaven onze held nieuwe moed en hij zou met genoegen de gendarmes hebben getrotseerd om met hen te praten.

Toen de processie voorbij was getrokken en door een zijdeur die Fabrizio niet kon zien weer de kerk was binnengegaan, werd het al snel erg warm, zelfs bovenin de toren. De dorpelingen liepen naar huis en het werd heel stil op straat. Verscheidene boten vulden zich met boeren die terugkeerden naar Belagio, Menagio en andere aan het meer gelegen dorpen. Fabrizio kon het geluid van iedere riemslag horen, een kleinigheid die hem in verrukking bracht. Zijn vreugde in deze situatie was een reactie op al de onaangenaamheden en ergernissen die het ingewikkelde hofleven hem bezorgde. Wat zou hij gelukkig zijn geweest als hij op dit ogenblik een mijl over het mooie, stille meer had kunnen varen, dat zo helder de diepten van de hemel erboven weerspiegelde!

Hij hoorde dat beneden de torendeur werd geopend. Het was de bejaarde dienstbode van abate Blanès; zij had een grote mand bij zich. Met zeer veel moeite weerhield hij zich ervan haar aan te spreken. Zij houdt bijna evenveel van mij als haar meester, dacht hij, en verder vertrek ik vanavond om negen uur. Als ik haar zou laten zweren over onze ontmoeting te zwijgen, dan zou zij zich eraan houden als het maar om een paar uur ging. Maar mijn vriend zou dit vervelend vinden, zei hij bij zichzelf. Hij zou door mijn toedoen moeilijkheden kunnen krijgen met de gendarmes. Daarop liet hij Ghita vertrekken zonder haar aan te spreken. Hij at voortreffelijk en ging daarna liggen met de bedoeling een paar minuten te slapen. Hij werd pas om half negen ’s avonds wakker; abate Blanès schudde aan zijn arm en het was donker.

Blanès was buitengewoon moe en zag er vijftig jaar ouder uit dan de avond ervoor. Hij sprak niet meer over diepgaande zaken. ‘Omhels mij,’ zei hij vanuit zijn houten armstoel tegen Fabrizio. Hij sloot hem herhaalde malen in zijn armen. ‘De dood die een einde aan dit lange leven zal maken,’ zei hij tenslotte, ‘zal mij geen ervaringen meer bezorgen die mij zo pijn doen als onze scheiding. Ik heb een beurs die ik aan Ghita in bewaring zal geven met de opdracht er voor zichzelf uit te halen wat zij nodig heeft, maar wat over is aan jou te geven mocht je daar ooit om komen vragen. Ik ken haar. Op grond van die instructies is zij in staat ter wille van jou uit zuinigheid nog geen vier keer per jaar vlees te kopen, tenzij je haar duidelijk zegt dat zij dat wel moet doen. Jij kunt zelf tot armoede vervallen, en dan zal de obool van een oude vriend van nut voor je zijn. Verwacht van je broer alleen vijandschap en probeer geld te verdienen met werk waardoor je je nuttig maakt voor de maatschappij; ik voorzie vreemde, stormachtige tijden; misschien zal over vijftig jaar de maatschappij niets meer willen weten van mensen die niet werken en alleen van hun geld leven. Er kan zich de situatie voordoen dat je moeder en je tante je niet kunnen helpen; en je zusters moeten hun echtgenoten gehoorzamen... Ga nu, ga, snel!’ riep Blanès op dringende toon uit. Hij had net een bepaald geruis in de klok gehoord dat aangaf dat deze tien uur ging slaan. Hij wilde zelfs niet toestaan dat Fabrizio hem nog eenmaal omhelsde.

‘Haast je, haast je,’ riep hij hem toe, ‘je hebt minstens een minuut nodig om de trap af te lopen. Pas op dat je niet valt, dat zou een afschuwelijk voorteken zijn.’ Fabrizio vloog de trappen af en begon te hollen toen hij op het plein kwam. Hij was nog maar net bij het kasteel van zijn vader aangekomen of de klok sloeg tien uur. Elke slag weergalmde in zijn borst en riep daar een merkwaardige onrust op. Hij stond stil om na te denken, of beter: om zich over te geven aan de heftige emoties die de aanblik van het statige gebouw bij hem opriep, waarnaar hij de avond ervoor nog met zulke kille ogen had gekeken.

Hij schrok op uit zijn gepeins door het geluid van voetstappen. Hij keek op en zag een groepje van vier gendarmes aankomen. Hij bezat twee uitstekende pistolen, waarvan hij de slaghoedjes had vernieuwd toen hij zat te eten. Hij spande ze en het zachte geluid daarvan trok de aandacht van een van de gendarmes en zorgde ervoor dat hij bijna werd gearresteerd. Hij besefte het gevaar waarin hij verkeerde en nam zich voor als eerste te schieten. Hij stond in zijn recht, want het was de enige manier waarop hij zich tegen vier goedbewapende mannen kon verzetten. Nu maakten de gendarmes een ronde langs de taveernes om te zorgen dat ze sloten en deed zich de omstandigheid voor dat ze niet geheel en al ongevoelig waren gebleven voor de attenties die hun in een aantal van deze plezierige gelegenheden waren bewezen. Zij besloten niet snel genoeg te doen wat hun plicht hun gebood. Fabrizio ging er als een haas vandoor; de gendarmes begonnen eveneens te hollen, terwijl zij ‘Halt! Halt!’ riepen, maar stopten na enkele meters. Daarna werd alles weer stil. Driehonderd passen verder bleef Fabrizio staan om op adem te komen. Door het klikken van mijn pistolen was ik er bijna bij geweest. De hertogin zal zeker zeggen, mocht het mij gegeven zijn ooit nog haar mooie ogen terug te zien, dat dit nu typisch een situatie was waaruit blijkt dat ik iemand ben die zich graag verdiept in wat over tien jaar zal gebeuren, maar vergeet te letten op wat zich vlakbij hem afspeelt.

Fabrizio huiverde bij de gedachte aan het gevaar waaraan hij net was ontsnapt. Hij versnelde zijn pas; al snel daarna gaf hij toe aan zijn aandrang te gaan hollen, iets wat niet erg voorzichtig was, want hij trok daardoor de aandacht van verscheidene boeren die op weg naar huis waren. Hij kon het pas opbrengen stil te staan toen hij zich op meer dan een mijl afstand van Grianta in de bergen bevond, en zelfs toen hij stilstond, brak hem nog het koude zweet uit bij de gedachte aan de Spielberg.

Ik ben bang, en niet zo’n beetje ook, zei hij bij zichzelf, en bij de klank van dit woord was hij bijna geneigd zich te schamen. Maar zegt mijn tante niet dat ik in de eerste plaats moet leren mijzelf dingen te vergeven? Ik vergelijk mijzelf altijd met een ideaalbeeld, iets wat onbestaanbaar is. Wel, ik vergeef mijzelf mijn angst, want ik weet dat ik van de andere kant kan aanvoeren dat ik klaarstond om mijn vrijheid te verdedigen, en zij zouden zeker niet alle vier overeind zijn gebleven om mij naar de gevangenis te brengen. Wat ik op het ogenblik doe, voegde hij eraan toe, getuigt niet van krijgskundig inzicht. In plaats van dat ik mij snel terugtrek nu ik mijn doel heb bereikt en mijn vijanden misschien op mij opmerkzaam heb gemaakt, schep ik er behagen in gehoor te geven aan een gril die misschien belachelijker is dan alle voorspellingen van de brave abate.

Inderdaad nam hij niet de kortste weg terug naar de oever van het Lago Maggiore, maar maakte een enorme omweg om naar ‘zijn boom’ te gaan kijken. De lezer herinnert zich misschien Fabrizio’s gehechtheid aan een kastanjeboom die zijn moeder drieëntwintig jaar eerder had geplant. Het zou iets voor mijn broer zijn opdracht te hebben gegeven die boom om te hakken, dacht hij, maar dat soort mensen zijn te grof besnaard om alles wat subtiel is op te merken. Hij zal er niet aan hebben gedacht. Het zou overigens geen slecht voorteken zijn,’ voegde hij er resoluut aan toe.

Twee uur later stond er een verbijstering op zijn gezicht te lezen. Door kwaadwilligen of onweer was een van de grootste takken van de boom gebroken; de tak hing er verdord naast. Fabrizio sneed hem eerbiedig af met zijn dolk en effende de stomp, zodat er geen water in de stam van de boom kon lopen. Hoewel zijn tijd zeer kostbaar was, aangezien de dag al bijna aanbrak, was hij vervolgens ruim een uur bezig met het omspitten van de grond om de boom die hem zo dierbaar was. Nadat hij al deze onzinnige handelingen had verricht, ging hij weer snel op weg naar het Lago Maggiore. Alles bij elkaar genomen was hij in het geheel niet treurig gestemd, de boom was flink gegroeid, krachtiger dan ooit, en in vijf jaar bijna tweemaal zo dik geworden. Het ongeluk met de tak stelde niets voor. Nu deze was verwijderd, ondervond de boom er geen schade van en zou hij zelfs hoger opschieten doordat de takken op grotere hoogte begonnen.

Fabrizio had nog geen mijl gelopen, toen een blinkend witte streep in het oosten de toppen van de Resegone di Lecco tekende, een in die streek vermaarde berg. Op de weg die hij volgde verschenen steeds meer boeren, maar in plaats van over zijn strategie na te denken, liet hij zich meevoeren door de emoties die de verheven of aangrijpende beelden van de bossen om het Comomeer oproepen. Het zijn misschien de mooiste bossen ter wereld; ik bedoel daarmee niet dat ze de meeste ‘financiële emolumenten’ opleveren, zoals ze dat in Zwitserland noemen, maar dat ze het sterkst tot ons gemoed spreken. Luisteren naar hun stem was regelrecht kinderlijk in de situatie van Fabrizio, op wie de aandacht van de heren van de Lombardo-Venetiaanse gendarmerie was gericht. Ik ben een halve mijl van de grens, dacht hij tenslotte. Ik zal douanebeambten en gendarmes tegenkomen die hun ochtendronde doen. Mijn jas van fijn laken zal verdenking bij hen oproepen, zij zullen mij om mijn paspoort vragen. Nu staat op dat paspoort voluit een naam geschreven van een persoon die in de gevangenis dient te belanden. Ik bevind me dus nu in de aangename positie dat ik genoodzaakt ben een moord te begaan. Als de gendarmes met zijn tweeën patrouilleren, zoals gebruikelijk is, kan ik niet kalm wachten met schieten tot een van hen mij bij mijn kraag probeert te grijpen; hij hoeft mij bij zijn val maar heel even tegen te houden, en ik beland in de Spielberg. Fabrizio werd bevangen door afgrijzen. Hij vond het vooral afschuwelijk dat hij genoodzaakt zou zijn als eerste te schieten, misschien wel op een oudgediende van zijn oom, graaf Pietranera. Hij verstopte zich ijlings in de holle stam van een enorme kastanjeboom. Hij was bezig nieuw kruit op de pan van zijn pistolen te doen, toen hij door het bos een man hoorde aankomen die op voortreffelijke wijze een mooi lied van Marcadante zong dat toen in Lombardije in de mode was.

Dit is een goed voorteken, zei Fabrizio bij zichzelf. Het lied, waar hij geboeid naar luisterde, nam het vleugje boosheid weg dat zijn overpeinzingen begon te kleuren. Hij keek goed in beide richtingen de straatweg langs en zag niemand. De zingende man moet van een zijweg komen, zei hij bij zichzelf. Bijna op hetzelfde ogenblik zag hij een in keurige Engelse stijl geklede kamerdienaar, die stapvoets naar hem toe reed op een dienstpaard en een mooi, misschien iets te mager raspaard aan de teugel met zich meevoerde.

Tja, ik kan nu als Mosca redeneren, dacht Fabrizio. Mosca zegt altijd dat je de mate van het gevaar dat je loopt mag laten gelden tegenover je naaste. Ik zou dan de kamerdienaar een pistoolkogel door zijn hoofd jagen en vervolgens, als ik op dat magere paard zat, hard lachen om alles wat gendarme is. Zodra ik in Parma terug zou zijn, zou ik de man of zijn weduwe geld sturen... maar het zou wel afschuwelijk zijn!

Hoofdstuk X

Tijdens deze vermanende toespraak tot zichzelf sprong Fabrizio op de straatweg van Lombardije naar Zwitserland. De weg ligt op dat punt zeker vier of vijf voet lager dan het bos. Als de man schrikt, dacht Fabrizio, gaat hij er in galop vandoor en sta ik hem als een sukkel na te kijken. Hij bevond zich op tien passen afstand van de bediende, die niet meer zong. Hij zag aan zijn ogen dat hij bang was. De man zou misschien omkeren met zijn paarden. Nog voor hij een besluit had genomen sprong Fabrizio naar voren en greep de teugel van het magere paard.

‘Beste vriend,’ zei hij tegen de bediende, ‘ik ben geen gewone dief want ik begin met je twintig lire te geven, maar ik ben wel verplicht je paard van je te lenen; als ik er niet als een haas vandoor ga, wordt dat mijn dood. De vier gebroeders Riva zitten me op de hielen, die bekende jagers, je kent ze vast wel. Zij hebben mij net betrapt in de kamer van hun zuster. Ik ben uit het raam gesprongen en zo ben ik hier beland. Zij zijn met hun honden en geweren het bos in getrokken. Ik had mij in die holle kastanje verstopt omdat ik een van hen de weg zag oversteken; hun honden zullen mij op het spoor komen. Ik neem jouw paard en galoppeer tot een mijl voorbij Como. Als ik in Milaan ben, werp ik mij aan de voeten van de onderkoning. Ik zal je paard met twee napoleons bij het posthuis voor je achterlaten als je meewerkt. Maar bij het minste of geringste verzet, schiet ik je dood met deze pistolen. Als je de gendarmes achter mij aan stuurt nadat ik weg ben, dan zal mijn goede neef graaf Alari, de stalmeester van de keizer, ervoor zorgen dat je een flink pak slaag krijgt.’

Fabrizio bedacht dit verhaal al sprekende. Zijn toon was zeer vredelievend.

‘Overigens,’ zei hij lachend, ‘mijn naam is geen geheim. Ik ben marchesino Ascanio del Dongo, mijn kasteel is vlakbij, in Grianta! Verd... nog aan toe, laat dat paard los!’ De stomverbaasde bediende deed geen mond open. Fabrizio nam zijn pistool in zijn linkerhand, greep de toom die de ander losliet, sprong op het paard en reed in draf weg. Na driehonderd passen merkte hij dat hij had vergeten de beloofde twintig lire te geven en hield stil. Er was nog steeds niemand anders dan de bediende, die in galop achter hem aan reed. Hij wenkte hem met zijn zakdoek dichterbij te komen. Toen de man op vijftig passen afstand was, wierp hij een handvol geldstukken op de weg en vertrok weer. Hij zag van ver hoe de bediende de geldstukken opraapte. Een zeer zinnig denkende kerel, zei Fabrizio lachend bij zichzelf. Hij heeft geen woord verspild.

Hij reed snel door, stopte tegen het middaguur bij een afgelegen huis en ging enkele uren later weer op weg. Om twee uur ’s morgens was hij bij het Lago Maggiore. Hij ontdekte al snel zijn boot, die heen en weer voer en op het afgesproken teken naar hem toe kwam. Hij zag geen boer bij wie hij het paard kon achterlaten en gaf het edele dier zijn vrijheid terug; drie uur later was hij in Belgirate. Hij bevond zich daar op bevriende bodem en nam wat rust; hij was erg vrolijk, alles was uitstekend verlopen. Mogen wij zo vrij zijn op de werkelijke redenen van zijn blijdschap te wijzen? Zijn boom was prachtig geworden en zijn ziel had zich gelaafd aan de diepe ontroering die zich van hem meester had gemaakt toen abate Blanès hem omhelsde. Gelooft hij echt alles wat hij mij heeft voorspeld, dacht hij, of wilde hij alleen bewerken dat ik niet voor de verleiding bezwijk een of andere kerel die mij een kwalijke streek heeft geleverd de hersens in te slaan? Dankzij mijn broer heb ik immers de naam een jakobijn te zijn, een volkomen onscrupuleus persoon die tot alles in staat is.

Twee dagen later was Fabrizio in Parma, waar hij de hertogin en de graaf zeer vermaakte met het uiterst nauwkeurige verhaal van zijn hele reis. Die manier van vertellen was een gewoonte van hem.

Bij zijn thuiskomst zag Fabrizio dat de portier en alle bedienden van het palazzo Sanseverina de symbolen van diepe rouw droegen.

‘Wie is ons ontvallen?’ vroeg hij aan de hertogin.

‘De voortreffelijke man die in naam mijn echtgenoot is, is in Baden overleden. Hij laat mij dit palazzo na; dat was van tevoren zo geregeld, maar als teken van vriendschap voegt hij er een legaat van driehonderdduizend lire aan toe, waar ik erg mee zit. Ik wil er geen afstand van doen ten behoeve van zijn nicht markiezin Raversi, die mij dag in dag uit lage streken levert. Jij bent een kunstliefhebber en je moet maar een goede beeldhouwer zoeken; dan laat ik een grafmonument van driehonderdduizend lire voor de hertog maken.’

De graaf begon anekdotes over mevrouw Raversi te vertellen.

‘Ik heb geprobeerd haar te paaien door haar diensten te bewijzen, maar zonder resultaat,’ zei de hertogin. ‘De neven van de hertog heb ik allemaal tot kolonel of generaal laten benoemen. In ruil daarvoor gaat er geen maand voorbij waarin zij mij niet een of andere afschuwelijke anonieme brief sturen. Ik heb een secretaris moeten nemen om dat soort brieven te lezen.’

‘En die anonieme brieven zijn nog maar hun minst erge wandaden,’ vervolgde graaf Mosca. ‘Zij komen almaar met door hen bedachte aanklachten aan. Ik had deze hele kliek al ettelijke malen voor het gerecht kunnen slepen.’ Hij wendde zich tot Fabrizio: ‘Wel, Uwe Excellentie kan zich voorstellen tot welk oordeel mijn brave rechters dan zouden zijn gekomen.’

‘Nu, dat bederft voor mij de rest,’ zei Fabrizio met een naïviteit die voor hovelingen zeer vermakelijk was. ‘Ik zou liever gezien hebben dat ze veroordeeld werden door rechters die op hun geweten afgingen.’

‘Je maakt toch reizen om meer van de wereld te weten te komen... Wel, je doet mij een genoegen als je mij het adres van dit soort rechters geeft, dan schrijf ik hun nog voor ik naar bed ga.’

‘Als ik minister was, zou het ontbreken van integere rechters kwetsend voor mijn zelfrespect zijn.’

‘Ik heb overigens de indruk,’ antwoordde de graaf, ‘dat Uwe Excellentie, die zo gesteld is op de Fransen en hun zelfs in het verleden de steun van zijn onoverwinnelijke arm heeft verleend, op dit ogenblik een van hun belangrijke spelregels vergeet: het is beter dat jij de duivel doodt dan hij jou. Ik zou wel eens willen zien hoe jij de bevlogen zielen die de hele dag de geschiedenis van de Franse revolutie lezen, zou regeren als je het moest stellen met rechters die de door mij aangeklaagde personen zouden vrijspreken. Zij zouden er op den duur toe komen de meest evidente schurken niet te veroordelen, en zichzelf als een soort Brutus zien. Er is trouwens iets waar ik met je over wil redetwisten: is er in je zeer gevoelige ziel niet enig berouw aanwezig over het mooie, wat magere paard dat je onlangs op de oever van het Lago Maggiore hebt achtergelaten?’

‘Ik ben vast van plan,’ zei Fabrizio op ernstige toon, ‘de eigenaar van het paard het geld te sturen dat hem toekomt en de kosten te vergoeden van de aanplakbiljetten en andere stappen die hij onderneemt om te zorgen dat hij het paard terugkrijgt van de boeren die het gevonden hebben. Ik ga nauwgezet elke dag in de krant van Milaan speuren naar een advertentie over een weggeraakt paard; ik weet precies hoe het eruitziet.’

‘Hij is werkelijk primitief,’ zei de graaf tegen de hertogin.

‘En hoe zou het met Uwe Excellentie zijn afgelopen,’ vervolgde hij lachend, ‘als het geleende paard waarop hij zich voorthaastte, was gestruikeld? Dan zat je nu in de Spielberg, neefje, en alle invloed die ik heb, zou dan maar net toereikend zijn om gedaan te krijgen dat er dertig pond zou afgaan van het gewicht van de ketting die aan elk van je benen zou zijn geklonken. Je zou een jaar of tien in dat lustoord hebben doorgebracht; misschien zou je gezwollen, wegrottende benen hebben gekregen, die vervolgens netjes zouden worden afgezet...’

‘O, alsjeblieft, houd op met je naargeestige bedenksels,’ riep de hertogin met tranen in haar ogen uit, ‘hij is nu terug...’

‘En daar ben ik nog meer verheugd over dan jij, neem dat van mij aan,’ antwoordde de minister op zeer ernstige toon. ‘Maar waarom heeft die afschuwelijke jongen mij niet om een paspoort gevraagd met een passende naam als hij wilde doorreizen naar Lombardije? Zodra mij zijn arrestatie zou zijn bericht, zou ik naar Milaan zijn vertrokken; mijn vrienden daar zouden wel een oogje hebben dichtgedaan en zo behulpzaam geweest zijn aan te nemen dat hun gendarmes een onderdaan van de vorst van Parma hadden aangehouden. Het verhaal van je tocht is innemend en vermakelijk, dat geef ik graag toe,’ vervolgde de graaf op een minder verontrustende toon. ‘Heel grappig hoe je uit het bos op de straatweg sprong. Onder ons gezegd: aangezien die bediende jouw leven in zijn handen had, was jij gerechtigd over het zijne te beschikken. Wij zullen Uwe Excellentie een schitterende carrière bezorgen, dat beveelt mevrouw mij hier tenminste, en ik geloof dat zelfs mijn ergste vijanden mij er niet van kunnen beschuldigen dat ik ooit een van haar orders niet heb uitgevoerd. Wat zouden zij en ik verpletterd van verdriet zijn geweest als je paard bij die wedren met hindernissen was gestruikeld! Het zou bijna nog beter zijn geweest,’ voegde de graaf eraan toe, ‘als je daarbij je nek had gebroken.’

‘Je bent wel dramatisch vanavond,’ zei de hertogin aangedaan.

‘Dat komt doordat er zich zoveel dramatische gebeurtenissen om ons heen afspelen,’ antwoordde de graaf, eveneens op aangedane toon. ‘Wij zijn hier niet in Frankrijk, waar alles met een sisser afloopt of met een paar jaar gevangenis, en ik doe er echt verkeerd aan hierover op schertsende toon tegen jullie te spreken. Wel, neefje, ik neem aan dat het mij zal lukken je bisschop te maken; ik kan je namelijk echt niet meteen tot aartsbisschop van Parma laten benoemen, zoals de zeer redelijke wens luidt van mevrouw de hertogin hier. Vertel ons eens wat je strategie zal zijn in je verre bisdom, waar je het zonder onze wijze raad zult moeten stellen?’

‘De duivel te doden voordat hij mij doodt, zoals mijn vrienden de Fransen het zo mooi uitdrukken,’ antwoordde Fabrizio met schitterende ogen. ‘Ik zal met alle mogelijke middelen, met inbegrip van mijn pistool, ervoor zorgen dat ik het ambt behoud dat u mij daar hebt bezorgd. Ik heb in het genealogisch werk over de Del Dongo’s de geschiedenis gelezen van de voorvader die het kasteel van Grianta heeft gebouwd. Aan het eind van zijn leven gaf zijn goede vriend Galeazzo, de hertog van Milaan, hem opdracht een vesting te inspecteren aan ons meer. Ze vreesden een nieuwe inval van de Zwitsers. “Ik moet toch maar een paar vriendelijke woorden aan de bevelhebber schrijven,” zei de hertog van Milaan tegen hem bij hun afscheid. Hij schreef een briefje van een paar regels en overhandigde hem dit. Daarop vroeg hij het terug om het te verzegelen. “Dat is beleefder,” zei de vorst. Vespasiano del Dongo vertrok. Toen hij echter over het meer voer, herinnerde hij zich een oud Grieks verhaal – hij was namelijk een erudiet man. Hij opende de brief van zijn goede meester en las dat de bevelhebber van de vesting opdracht kreeg hem onmiddellijk na zijn aankomst ter dood te brengen. Sforza, die te veel was opgegaan in de komedie die hij voor onze voorvader speelde, had wat ruimte gelaten tussen de laatste regel van de brief en de handtekening. Vespasiano del Dongo schreef daar een bevel dat hem tot gouverneur-generaal van alle vestingen aan het meer maakte, en haalde het bovenste deel van de brief door. Na zijn aankomst in de vesting, waar zijn benoeming werd aanvaard, gooide hij de bevelhebber in een kerker en verklaarde Sforza de oorlog. Enkele jaren later ruilde hij zijn vesting voor de enorme stukken grond die alle takken van onze familie geld en aanzien hebben bezorgd en mij nog eens een jaarinkomen van vierduizend lire zullen opleveren.’

‘Je praat als een professor,’ riep de graaf lachend uit. ‘Het is een mooi verhaal over een plotselinge ingeving, maar een mens krijgt maar eens in de tien jaar de kans dit soort opwindende dingen te doen. Iemand die voor vijftig procent dom is, maar daarbij wel goed oplet, en dag in dag uit voorzichtig te werk gaat, zal heel vaak het genoegen smaken te zegevieren over grote geesten met visie. Een dwaas idee over de toekomst bracht Napoleon ertoe zich over te geven aan de voorzichtige John Bull in plaats van een poging te doen naar Amerika te ontsnappen. John Bull in zijn bankkantoor heeft hartelijk gelachen om zijn brief waarin hij Themistocles aanhaalt. Platte Sancho Panza’s zullen het op den duur altijd winnen van edele Don Quichots. Als je je erbij wilt neerleggen niets buitenissigs te doen, ben ik er zeker van dat je een zeer geachte en mogelijk zeer achtenswaardige bisschop zult worden. Toch blijf ik bij de opmerking die ik heb gemaakt. Uwe Excellentie heeft in de kwestie met het paard onnadenkend gehandeld en heeft op het randje gestaan levenslang in een gevangenis te belanden.’

Er ging een schok door Fabrizio bij deze woorden. Hij was verbluft. Was dat nu de gevangenis die mij dreigt? dacht hij. Is dit de misdaad die ik niet mocht begaan? Blanès’ voorspellingen, die hij als profetieën niet ernstig had genomen, kregen nu voor hem de waarde van echte visioenen.

‘Kom, wat is er toch met je?’ vroeg de hertogin verwonderd. ‘Heeft de graaf je op sombere gedachten gebracht?’

‘Ik ben mij bewust geworden van een nieuwe waarheid. In plaats van zich ertegen te verzetten, maakt mijn geest zich ermee vertrouwd. Het heeft inderdaad weinig gescheeld of ik was voor onafzienbare tijd in de gevangenis beland! Maar die bediende zag er zo keurig uit in zijn Engelse livrei. Het zou treurig zijn geweest hem dood te schieten.’

De minister was zeer ingenomen met de bedachtzame toon waarop hij dit zei.

‘Hij deugt in alle opzichten,’ zei hij terwijl hij de hertogin aankeek. ‘Ik moet je zeggen dat je iemands hart hebt veroverd, het is misschien wel de beste verovering die je had kunnen maken.’

O, dacht Fabrizio, nu komt er een grapje over de kleine Marietta. Hij vergiste zich; de graaf vervolgde:

‘Door je apostolische eenvoud heb je het hart gewonnen van eerwaarde Landriani, onze eerbiedwaardige aartsbisschop. Een dezer dagen bewerken wij dat je tot vicaris-generaal wordt benoemd. Het mooie van deze grap is dat de drie huidige vicarissen-generaal, verdienstelijke, hardwerkende personen, van wie er twee volgens mij al vicaris-generaal waren vóór jouw geboorte, een fraaie brief aan hun aartsbisschop zullen schrijven waarin zij hem vragen of jij de eerste in rang onder hen mag zijn. De heren baseren hun verzoek in de eerste plaats op jouw deugden en vervolgens op de omstandigheid dat jij de achterneef van de beroemde aartsbisschop Ascanio del Dongo bent. Toen ik hoorde hoeveel eerbied zij hadden voor jouw deugden, heb ik onmiddellijk de neef van de oudste vicaris-generaal een aanstelling als kapitein bezorgd; sinds het beleg van Tarragona door maarschalk Suchet was de man luitenant.’

‘Ga nu meteen, zonder je te verkleden, gewoon zoals je er nu uitziet, langs bij je aartsbisschop voor een vriendschappelijk bezoek,’ riep de hertogin uit. ‘Vertel hem over het huwelijk van je zuster. Als hij hoort dat zij hertogin wordt, zal hij je nog veel apostolischer vinden. Denk er overigens aan dat je niet op de hoogte bent van wat de graaf je over je toekomstige benoeming heeft verteld.’

Fabrizio haastte zich naar het palazzo van de aartsbisschop. Zijn optreden daar drukte bescheidenheid en eenvoud uit. Deze wijze van gedragen ging hem maar al te gemakkelijk af. Hij moest zich daarentegen forceren om de hooggeboren edelman te spelen. Terwijl hij naar de enigszins langdradige verhalen van monsignore Landriani luisterde, dacht hij: had ik moeten schieten op de bediende met het magere paard? Zijn verstand zei ja, maar zijn hart kon niet wennen aan het bloedige tafereel van de knappe jongen die verminkt van zijn paard viel.

De gevangenis waarin ik zou zijn verdwenen als mijn paard was gestruikeld, was dat de gevangenis waar zoveel voortekens mij mee dreigen?

Deze kwestie was uiterst belangrijk voor hem; de aartsbisschop nam met genoegen de diepe aandacht waar die zijn houding uitdrukte.

[1] Noot van Stendhal: In Italië krijgen jongemannen die een beschermheer hebben of begiftigd zijn met een goed verstand de status van monsignore of prelato, wat niet ‘bisschop’ betekent. Zij dragen dan paarse kousen. Wie monsignore is geworden heeft geen gelofte afgelegd; hij kan afstand doen van zijn paarse kousen en een huwelijk aangaan.