“Heb jij gerookt toen je zwanger was van Storm?” vraag ik.
Suzan kijkt me aan en neemt een grote slok zwarte koffie. De asbak die op tafel staat, puilt inmiddels uit. Erik vond het vreselijk dat ik rookte, maar in huis was het al helemaal uit den boze. Ik kan nu doen wat ik wil. Ik negeer mijn opkomende tranen. De afgelopen dagen heb ik genoeg gehuild.
“Nee, natuurlijk niet,” zegt Suzan. Ze pakt de lege koffiekopjes van tafel. “Wil je een boterham?”
“Ik heb geen honger.”
“Je moet toch een keer wat gaan eten,” zegt ze.
“Nee dank je.”
Ik heb altijd een hekel gehad aan het woord ‘moeten’. Op zondag ‘moeten’ we naar de kerk. Van wie? Van God? Ik heb die man nog nooit gezien, dus hij hoeft me niets op te leggen. Of: “Ik heb mijn man moeten begraven.” Van wie dan, überhaupt?
Suzan onderbreekt mijn gedachtestroom. “Je kunt toch niet leven op zwarte koffie en sigaretten, Maria.”
“Klopt, Suzan,” imiteer ik haar. “Maar op dit moment is eten het enige waar ik geen behoefte aan heb.”
Ze haalt brood uit de vrieskist en ik zie dat ze twee bordjes uit mijn keukenkastje pakt.
“Heb je echt niet gerookt tijdens je zwangerschap?” vraag ik nog een keer. Ik negeer mijn aanhoudende, kloppende hoofdpijn. Dit is een bloedserieuze vraag.
Suzan draait zich om. Ze heeft een kaasschaaf in haar hand. “Waarom twijfel je daar zo aan?” vraagt ze verbaasd.
Ik haal mijn schouders op en zie aan de manier waarop ze naar me kijkt, dat ze het een rare vraag vindt. Maar ja, wat moet ik dan zeggen? Ik denk dat je een jongetje hebt gekregen, omdat je rookte? Dan verklaart ze me voor gek.
“Hoe gaat het met je medicatie?” vraagt Suzan terwijl ze vier boterhammen belegt met kaas en komkommer. Soms denk ik dat ze gedachten kan lezen. Als ik dan echt móét eten, werk ik het liefst een boterham met kaas en komkommer naar binnen.
Dan doe ik iets wat ik nog nooit bij Suzan heb gedaan: ik negeer haar vraag.
“Wil je er ook nog ham bij op?” vraagt ze. Ze doorzoekt mijn koelkast en draait zich vervolgens naar me toe.
Ik schud mijn hoofd.
“Nam je je lithium in voor Erik?” vraagt ze terwijl ze een bord voor me neerzet waarop twee boterhammen met kaas en komkommer liggen. Met tegenzin pak ik een volkorenboterham van mijn bord.
“Ja,” zeg ik met volle mond.