Suzan zet haar Peugeot op de Spaklerweg. “Verder pakken we de metro wel.”
Met tegenzin doe ik het portier open. Ik zat net zo lekker. Soms vind ik reizen ergens naartoe nog fijner dan er zijn. Mijn tas gooi ik in een onhandige zwaai op mijn rug. Totdat ik zie dat ik de rits niet dicht heb gedaan. Mijn roze jurkje dwarrelt in een plas en mijn zwarte schoenen liggen onder de auto.
“Shit.”
Suzan schiet in de lach. Dat heeft ze altijd als er iets stoms gebeurt. Ooit had Storm heel veel zin om de achterbank van de auto onder te poepen. Ze lachte zich gek voordat ze in actie kwam. “Wat moet je dan?” zei ze achteraf. “Als je loopt te vloeken en te tieren wordt het er niet gezelliger op en de kak ligt er nog steeds.”
Ik was het met haar eens. Natuurlijk. Maar nu mijn roze jurkje in een plas ligt, ben ik niet zo vrolijk.
“Tja, die moet je in de was gooien,” zegt Suzan voordat ze het jurkje oppakt, op vakkundige wijze uitwringt en aan mij geeft.
“Ik weet nog niet eens waar ik vanavond slaap, laat staan of er een wasmachine is.”
“Wijffie, dat komt echt goed. Ik heb een idee.”