Zeventien

We hebben onze klassenmentor eigenlijk nooit ‘meneer Thijssen’ genoemd. De Appel werd altijd heel rood als hij boos was en zijn bijnaam was al snel normaal.

“Mag ik heel even wat van jouw tijd stelen?” vroeg De Appel aan Bernard van Doesburg.

“Dat doe je al,” zei Van Doesburg in een poging grappig te zijn.

“Jongelui…luister,” klonk het door de klas.

Het grappige is dat iedereen dat dan ook echt deed. De Appel had meestal iets fijns te vertellen. Er viel een les uit, of er ging een proefwerk niet door omdat er geen zaal was gereserveerd. Meestal zei hij vooraf al: “Geen gejuich.” Ooit was de klas heel opgetogen omdat onze leraar geschiedenis er niet was. Later vertelde De Appel dat zijn vrouw was overleden.

Ik kauwde op mijn potlood en pulkte ermee tussen mijn tanden.

“We gaan dit jaar weer op zeilkamp,” vertelde De Appel. Gejuich steeg op uit de schoolbanken. Ik deed uitgelaten mee en trommelde op mijn tafel.

“Waar dan?” riep Victor dwars door het gejoel van onze klasgenoten heen.

De Appel legde een wijsvinger op zijn lippen. “We gaan dit jaar niet naar Sneek. Dat hebben we nu drie jaar gedaan met de andere klassen.”

“O, jammer,” zei Berna.

Ik keek narrig om.

Haar stemgeluid irriteerde me. Wat ze ook zei.

“Eerst even luisteren,” zei de Appel. “Misschien gaan we nu wel iets veel heftigers doen.” Iedereen grinnikte. “We gaan naar Texel!”

Een enorm gejoel brak los. Victor vloog op en deed een high five met Rik. Berna en de troela naast haar vlogen uit hun stoelen en hielden elkaars handen vast terwijl ze door de klas sprongen.

Net toen ik op de stoel wilde gaan staan om mijn blijdschap te tonen, riep De Appel dat we allemaal weer moesten gaan zitten.

“Fijn dat jullie zo enthousiast zijn. Jullie krijgen deze week allemaal een brief mee naar huis waar alles in staat. We huren vijf huisjes. Dat betekent dat jullie in groepjes van zes bij elkaar slapen.”

“Maar geen jongens en meisjes bij elkaar,” riep Van Doesburg.

“Inderdaad,” bevestigde de Appel. “Wij maken de groepen. Je hoeft dus niets af te spreken met elkaar, of bij ons te komen klagen als je liever bij je vriendje of vriendinnetje wilt slapen.”

Er klonk een ‘aaaah’.

“En degenen die zich tijdens dit kamp niet kunnen gedragen,” zei De Appel, “worden linea recta naar huis gestuurd.”

Ik prentte zijn woorden in mijn hoofd. Na mijn wegloopactie met Jolanda leek het me geen slim idee om weer voor trammelant te zorgen.