Na een kort terrasbezoek bij De Beiaard crashen we bij De Blaffende Vis. Een verwarmd terras is er helaas niet. En het is nu nog net te koud om buiten te zitten. Er komt een vrouw naast me staan. Ze heeft vettig haar en een slecht gebit. Dat zie ik als ze vraagt of ik op haar tas wil letten.
“Ga je straks mee naar de Keizersgracht?” vraagt Suus.
“Ja hoor,” zeg ik terwijl ik de vrouw nakijk. Vervolgens richt ik mijn aandacht op Suzan. “Waarom eigenlijk?”
“Ik denk dat je daar jouw slaapplaats vindt voor vanavond,” zegt ze.
Ik sta zelden met mijn mond vol tanden.
“De ouders van Swaan hebben daar een heel mooi huis,” legt Suus uit.
Swanehilde heb ik wel eens op een verjaardag bij Suzan ontmoet. Ik heb toen nog een hele tijd met haar zitten kletsen. Een leuke meid hoor. Maar echt goed ken ik haar niet.
“Ik ken haar ouders goed. Weet je nog dat ik je wel eens heb verteld dat Swaan en ik op hun huis hebben gepast toen ze op vakantie waren een aantal jaren terug? Nog ver voor Storm er was.”
Natuurlijk weet ik dat nog.
“Je mag een tijdje bij ze logeren. Ik heb ze gebeld voor we uit Ruurlo vertrokken en ze willen je wel een tijdje op de zolder laten wonen.”
Ik spring op en stoot tegen mijn tafeltje. De stoel waar de vrouw met de vette pruik haar tas op had gezet, valt om. “Suus! Dat is geweldig!” Ik omhels mijn vriendin.
Ik kijk haar dankbaar aan, maar krijg ineens een onbestemd gevoel. De gevallen stoel op het terras. De tas van de vrouw die mij aansprak, is verdwenen.
“Shit!” roep ik hard. Suus kijkt verbaasd.
“Wegwezen, Suus!” sis ik. “De tas van die graftak is verdwenen! Ik zou erop letten!”
“Maar daar kun jij toch niets…”
Ik onderbreek haar gejaagd. “Kom op nou, Suus! Zo meteen krijgen wij de schuld!” Ik ren weg. Suzan pakt haar spullen en komt me achterna.
“Maar, Maria,” roept Suus buiten adem als we op de Egelantiersgracht zijn beland.
Mijn hart klopt als een bezetene en ik kijk angstig achterom. De banden van mijn rugzak snijden in mijn schouders. Vanavond heb ik blauwe striemen. Weer kijk ik achterom.
“We hebben niet betaald!”
Ik grinnik. Het is niks voor Suzan om ergens niet te betalen. En om eerlijk te zijn had ik er absoluut niet bij stilgestaan.
“Dat scheelt dan weer vijf euro!” zeg ik tevreden.
“Maar wat was er nou met een tas die was verdwenen?”
“Dat oude mens! Die vrouw met die vette haren en dat smerige gebit vroeg of ik op haar tas wilde letten. Dat ding is onder onze neus gejat!”
Suzan kijkt me verbaasd aan. Ik haat het als ze zo doet. Ik krijg dan het idee dat ze me niet serieus neemt. Of dat ik poep praat of zo.
“Dat heb ik helemaal niet gezien,” zegt ze onzeker.
“Dat maakt toch niet uit? Ze vroeg het aan mij, niet aan jou. Ik was afgeleid en heb niet meer op die tas gelet.”
“Ja, nou ja. Het is toch niet jouw schuld. En ik heb ook niemand achter ons aan zien komen.”
Ik geef Suus een arm. “Kom op. We gaan naar de Keizersgracht. Ik ben benieuwd naar mijn kamer.” Het liefst zou ik huppelen. De energie schuimt door mijn lijf.