De volgende ochtend maakt de misselijkheid mij al vroeg wakker. Ik haal het toilet net op tijd en braak alleen maar gal, waar ik nog beroerder van word. Ik vind het niet zo raar, want de afgelopen dagen heb ik natuurlijk ook maar weinig gegeten. Meteen neem ik me voor om gezonder te gaan leven. Dat ben ik aan mijn dochter verplicht. Voorzichtig stap ik weer in bed en probeer nog even te slapen.
Mijn voeten waren opgezwollen toen ik gisteravond thuiskwam. Zuchtend had ik mijn schoenen uitgeschopt en me op het bed laten vallen. Desirée en Kees waren nog op en vroegen of ik iets wilde drinken. Dat had ik best gewild, als ik niet zo misselijk was geworden van de lucht uit de pijp van Kees. Dus ik schudde mijn hoofd en bedankte beleefd. Bovendien was ik hartstikke moe. Volgens mij hoort dat er allemaal bij.
Een stekende pijn in mijn onderbuik maakt me opnieuw wakker. Voorzichtig leg ik mijn handen erop. Ik fluister zacht tegen mijn ongeboren dochter dat ze nog even geduld moet hebben. Ze moet doorgroeien totdat ze groot genoeg is.
Voorzichtig stap ik uit bed. Douchen is de beste remedie tegen pijn in mijn buik.
Als ik mijn haar heb gewassen en aangekleed ben, pak ik mijn mobiel. Suzan mag weten dat ik zwanger ben. Mijn ouders moeten erbuiten blijven tot mijn dochter er is. Dat lijkt me een prachtige verrassing. Ik toets het nummer van Suzan in, maar tot mijn grote ongenoegen neemt ze niet op. Dit nieuws wil ik niet aan haar voice-mail toevertrouwen.
§
Als ik naar buiten ga om bij de groenteboer een berg gezonde etenswaren aan te schaffen, voel ik een ijskoude windvlaag. Ik reageer paniekerig als ik opnieuw oog in oog met de vrouw met het vette haar sta. Ik zie meteen dat ze bijna geen tanden meer in haar mond heeft. Ze heeft een grote, zwarte jas aan terwijl de voorjaarszon over heel Amsterdam schijnt.
“Het wordt een zoon, hè?” raspt ze.
“Volgens mij niet,” zeg ik beduusd.
“Je krijgt een zoon, hè?” zegt ze nog een keer.
“Niet waar!” roep ik in paniek. “Het wordt een dochter!”
Lachend loopt de vrouw de Keizersgracht af. Ze zeult een groezelige boodschappentas mee.
Er komt een jonge vrouw op me af lopen. “Gaat het? Ik hoorde je roepen.”
De vrouw kijkt me aan met grote blauwe ogen. Ze heeft een prachtige bos rood krullend haar.
“Ja,” zeg ik zachtjes. “Ze is al weg.”
“Waar woon je? Zal ik je naar huis brengen? Je ziet lijkbleek.”
“Is goed,” zeg ik dun. Ik ben ineens doodmoe en heb geen idee meer waarom ik de straat op ben gegaan. “Laat me maar. Ik woon hier heel dichtbij.”
De vrouw strijkt haar rode krullen uit haar gezicht. Ze blijft me aankijken. “Goed dan. Pas goed op jezelf.”
§
“Wil je een kopje koffie?” vraagt Desirée als ik binnenkom.
Bij het woord ‘koffie’ word ik acuut misselijk. “Liever een glaasje thee.”
Desirée draait aan een kraan waar kokend water uitkomt en zet een grote, dampende kop voor me neer. Ze schuift de theedoos naar me toe.
“Meisje, voel jij je wel helemaal kipfris?”
Ik schud mijn hoofd en wil bijna zeggen dat ik ongesteld ben, maar ik ben bang dat dat ongeluk zal brengen.
“Niet zo lekker,” zeg ik dan. “Beetje slecht geslapen vannacht.”
We worden opgeschrikt door het rinkelen van de telefoon. Desirée loopt naar de woonkamer en staat even later naast me met het draadloze toestel. “Suzanne.”
Verbaasd neem ik de hoorn van haar over.
“Hé meis.” De vertrouwde stem van Suus. “Je had me gebeld en ik kon je niet bereiken op je mobiel.”
Natuurlijk, die had ik boven laten liggen.
“Gaat alles goed met je? Werk je nog steeds in de dansschool?”
Op de achtergrond hoor ik Storm kraaien.
“Suus, alles gaat goed. Heel goed zelfs.”
Ik loop met de telefoon naar de woonkamer. Mijn ogen glijden langs de boekenkast van Kees en Desirée. Suus vertelt over Storm. Hij heeft vanmiddag even in bad gespeeld. Binnen tien minuten had hij in het water gepoept en was het feest voorbij.
Ik zeg “leuk” en “o ja?” maar ben afgeleid door een boek waar mijn oog op valt:
Volgens Maria Magdalena. Verstrooid onderbreek ik haar en zeg dat ik later terug zal bellen.
Als ik terugloop naar de keuken, voel ik me opeens een stuk beter.
“Desirée, zou ik een boek van jullie mogen lenen?”