Zesenvijftig

Als ik wakker word, heb ik een onbedwingbare trek in BonBonBloc. De witte. Ik pak mijn mobiel, die onder mijn kussen ligt, en zie dat het half-negen is. Prima. AH is nog wel open. Gelukkig hoef ik me niet aan te kleden, ik ben met mijn werkkleding aan in slaap gevallen.

Als ik me de trap af haast, hoor ik de stem van Desirée uit de keuken: “Voel je je al wat beter, Maria?”

“Ja hoor!” roep ik terug. “Ik moet snel even wat boodschappen halen!”

Het is druk buiten. Gejaagd ren ik door de straten. Iemand roept ‘muts’ naar me.

Bij de Albert Heijn ga ik meteen naar de chocoladeafdeling. Gelukkig. Er staan stapels BonBonBloc voor me klaar. Ook de witte. Voor de zekerheid neem ik er twee mee. Een doos met zeevruchten kan ik ook niet laten liggen. Als ik nog vaker zo’n onverslaanbare trek ik chocola krijg, heb ik in ieder geval wat achter de hand. De paaseitjes laat ik achter in de schappen. Te irritant om van elk chocolaatje een zilverpapiertje te moeten wegpulken.

Als ik eindelijk heb afgerekend en buiten sta, trek ik het karton van de eerste BonBonBloc. Het aluminiumfolie zit irritant strak om de chocola. Maar met één ruk heb ik de witte weelderigheid bevrijd uit haar benarde positie en met een knak heb ik het eerste stuk losgemaakt. Ik zet er onmiddellijk mijn tanden in en geniet ervan hoe de zachte vulling op mijn tong wegsmelt. Het tweede stuk steek ik net zo snel in mijn mond en ook het derde voel ik snel zacht worden onder mijn verhemelte.

“Vrouwen en chocola,” gniffelt een bekende stem achter mij.

Met een ruk draai ik me om. Elmas.

“Dag,” zeg ik met volle mond. “Hoe gaat het?”

“Met mij wel goed, maar dat kan ik van jou niet zeggen, geloof ik.”

“Hoezo?” vraag ik verbaasd terwijl ik weer een nieuw stuk in mijn mond steek. Dat gaat verdorie snel met die chocola. Misschien moet ik er zo meteen nog een paar halen.

“Je ziet er niet uit,” zegt hij, terwijl zijn ogen mij kritisch in zich opnemen.

“Dank je,” zeg ik nonchalant. Het boeit mij niet wat hij van me vindt. Ik ga hem dus ook echt niet vertellen dat ik zwanger ben. Straks denkt hij nog dat het kind van hem is. Net zoals Suzan tussen de regels door veronderstelde.

“Ben je zwanger of zo?” vraagt hij dan.

Ik schrik me wild. Kan hij mijn gedachten lezen?

“Hoe kom je daar nu bij,” zeg ik te snel.

“Nou, gewoon. Je ziet bleek, het lijkt alsof je net uit je nest komt en je gaat op de stoep bij de AH helemaal los op chocola.”

“Nou en?” zeg ik eigenwijs, terwijl ik de tweede reep aanbreek.

“O, gewoon ongesteld dus,” zegt hij achteloos.

Als hij zich heeft omgedraaid steek ik mijn middelvinger naar hem op.

“Goed zo!” hoor ik naast me.

Ik kijk op terwijl ik het eerste reepje van een nieuw blok afbreek.

“Aan hem heb je niets,” zegt de vrouw met haar vette piekhaar.

Zuchtend observeer ik haar. Als er iemand is die er niet uitziet, is zij het wel.

“Beter geen vader voor je kind dan zo’n vader.”

“Hou je bek toch eens!” sis ik. “Bemoei je er niet mee. Wat weet jij er nou van? Hij is niet de vader van mijn dochter!”

Een vrouw die met een krijsend kind in de buggy de AH binnengaat, kijkt me geschrokken aan.

“Het wordt een zoon, hè?” zegt de oude vrouw dan. “Let op mijn woorden!”

Ze verdwijnt tussen het winkelend publiek van de AH. Zuchtend breek ik een nieuw stuk chocola van het blok. Ik heb er spijt van dat ik niet nog zo’n Bloc heb gekocht, maar nu heb ik geen zin meer om de winkel in te gaan.