![]() | ![]() |
‘Mees,’ zeg ik ademloos. Nee toch? Heeft hij van alle plekjes op het hele eiland ook nog eens hetzelfde vakantiepark uitgezocht? Met maar één brasserie en één zwembad. Hoe groot is de kans nu nog dat ik hem verder niet zal tegenkomen deze week?
‘Was je net aan het inchecken?’ vraagt hij vrolijk verder. Zijn ijsblauwe ogen twinkelen irritant.
Ik weet niet goed wat het is, maar iets in hem dempt de angst, de stress, en haalt de irritatie in mij naar boven. Wat denkt hij nu zelf? Dat ik hier ben om de receptionist te vermaken met een liedje?
‘Ja,’ zeg ik tandenknarsend en draai me terug naar de dame bij de receptie. ‘Sorry voor de onderbreking, maar volgens mij wilde u net iets zeggen voordat hij u zo onbeleefd onderbrak.’ Zo, die mag hij in zijn zak steken.
‘Maar om in te checken heb je toch een ID-kaart nodig?’ onderbreekt Mees ons gesprek opnieuw.
De dame voor me kijkt me een beetje ongemakkelijk aan, wat mijn boosheid verder aanwakkert. Waar bemoeit die gast zich mee? Ik draai me om en fileer hem met mijn blik.
‘Toch, mevrouw?’ voegt hij er onschuldig aan toe.
‘Eh, ja, dat is correct,’ hakkelt de receptionist en ik draai me naar haar terug. Ze kijkt me verontschuldigend aan, waardoor mijn boosheid wat zakt en de schaamte zich naar de voorgrond dringt. Wat ben ik toch verschrikkelijk; dat ik gewoon al die belangrijke spullen in één tas heb gestopt en dat ik die ben verloren. Mees zal wel denken dat ik de grootste slons ter wereld ben. Lekkere indruk laat ik zo achter bij mijn collega. Zal hij dit aan de anderen vertellen? Zodat ze allemaal weten wat voor chaoot ik ben? Hoe incapabel?
‘En de incheckpapieren,’ gaat Mees verder alsof hij een simpele checklist opsomt.
Die toevoeging is er net eentje te veel. Het lukt me niet langer om me in te houden. Al mijn ellende komt samen tot één, knetterende ontploffing. Ik draai me met een ruk om en kijk hem nijdig in de ogen. ‘Wat is je punt? Dat ik een zielige stumper ben die z’n zooi niet voor elkaar heeft? Of dat ik een liegende werknemer ben die op vakantie gaat terwijl ze ziek thuis zou moeten zitten te kniezen in haar ellende? Nou?’
Hij doet een stapje achteruit en kijkt me geschrokken aan. ‘Hé, rustig joh! Ik wilde alleen maar helpen.’
Helpen? Helpen? Door me hier belachelijk te maken terwijl ik me al ellendig genoeg voel? Ik zal zijn gevoel voor humor nooit begrijpen. Of zijn idee van behulpzaamheid. Maar goed, dat is verder niets nieuws toch? Had ik werkelijk iets anders verwacht van hém?
‘Je had deze laten liggen in de restauratie,’ zegt Mees zacht en tot mijn verrassing houdt hij een donkerblauwe rugtas omhoog. Ik begrijp er niets van. Hij liep als eerste weg uit het restaurant. Hoe kan hij dan mijn rugtas behulpzaam hebben meegenomen? Heeft hij die soms mee gegrist toen hij naar zijn auto liep? Wat een hufter!
‘Ik was mijn autosleutel vergeten,’ gaat hij verder, zich duidelijk onbewust van mijn innerlijke gemoedstoestand. ‘Natuurlijk kwam ik daar pas achter toen ik geen sleutel had om het portier mee te openen. En toen ik door de restauratie liep op zoek naar dat kreng, zag ik je tas nog staan. Gelukkig zaten je incheckpapieren erin, waardoor ik je logeeradres kon achterhalen. Kijk eens, alsjeblieft.’ Hij houdt de tas voor me op, zodat ik die van hem over kan nemen.
Perplex staar ik hem aan. Mijn boosheid loopt uit me weg als water uit een leeglopend bad. Dit had ik niet verwacht. Ik had een lang, beschamend moment verwacht waarin de receptionist me wegstuurde en waarin hij me vol leedvermaak zou nakijken, zich verheugend op het moment dat hij dit in onze kantine kon delen met de collega’s. Niet dat hij me uit de brand zou helpen en het hele probleem in luttele seconden zou oplossen alsof het nooit had bestaan.
‘Eh... Dankjewel, Mees,’ zeg ik schor.
Er valt een ongemakkelijke stilte, waarin we geen van tweeën weten wat we moeten zeggen. Ook dat verrast me; normaal gesproken lijkt Mees zijn antwoord altijd klaar te hebben, maar nu lijkt hij bijna verlegen te zijn.
‘Sorry dat ik tegen je uitviel,’ verbreek ik uiteindelijk als eerste de stilte. ‘Ik was nogal... Nou ja, ik was behoorlijk gestrest. En door die burn-out heb ik soms een eh...’ Dit voelt nogal gênant.
‘Kort lontje?’ vult hij voor me in.
‘Ja, dat,’ zeg ik schor.
‘Geen probleem. En fijne vakantie, collega. We weten allebei dat je die goed kan gebruiken.’
Wat bedoelt hij daar nu weer mee? Ik wil mijn mond alweer openen om snibbig te reageren, maar sluit hem meteen ook weer. Beledigd zijn is een keuze.
Mees draait zich om en maakt aanstalten om weg te lopen. Wat doet hij nu? Verward open ik mijn mond.
‘Moet jij niet inchecken?’
‘Wij verblijven hier niet. Ik ga nu naar mijn eigen accommodatie.’ Hij knipoogt naar me en ik bloos. Hij is dus niet alleen zo aardig geweest om de tas mee te nemen, hij heeft hem zelfs helemaal apart naar me toegebracht, terwijl hij hier zelf niet eens hoeft te zijn.
‘Dankjewel, Mees. Je hebt me onwijs geholpen,’ geef ik met lichte tegenzin toe.
‘Geen probleem, ik deed het graag.’ Hij stapt naar buiten en ik ben weer alleen met de receptionist.
‘Wauw, dat is nog eens aardig,’ zegt ze met een zwijmelende blik in haar ogen. ‘Wat lief dat hij die tas is komen brengen.’
‘Ja,’ brom ik, wat ongetwijfeld niet bepaald dankbaar over zal komen. ‘Ja, dat is zeker lief.’
‘Gelukkig maar dat je een bekende tegenkwam,’ gaat ze verder. ‘Anders was het allemaal een stuk lastiger geworden, zonder ID, incheckpapieren, mobiele telefoon en bankpassen.’
Ik knik. Ze heeft gelijk; dan had ik ongetwijfeld een heel circus aan papierwerk moeten regelen. Blij dat me dat bespaard is gebleven.
‘Laten we opnieuw beginnen,’ zegt ze met een glimlach. ‘Heb je voor mij de incheckpapieren en je ID-kaart?’
Ik rits mijn tas open. ‘Natuurlijk.’
***
Tien minuten later ben ik onderweg naar mijn huisje. Nummer 421; dat zou niet zover van de receptie verwijderd moeten zijn. Ik open de slagboom met het pasje dat ik zojuist heb gekregen en rijd het park op. In plaats van huisjes, komen er tot mijn verrassing duinen tevoorschijn, met op het hoogste punt een uitkijktoren. Nieuwsgierig neem ik het houten bouwwerk in me op. Tot hoever zou je kunnen kijken? In mijn hoofd maak ik een notitie om dat later eens te ontdekken.
De weg maakt een bocht naar rechts. Aan weerszijden zijn inmiddels vakantiehuisjes te zien. Ik had verwacht dat het een vlak terrein zou zijn met in rechte rijen de huisjes aan strakke, rechte straten, maar het lijkt eerder op een duingebied met gezellige strandhuisjes her en der tussen de zanderige heuvels.
Bijna rijd ik mijn afslag voorbij, maar gelukkig kan ik nog net op tijd op de rem trappen, zodat ik af kan slaan naar links. Het blijkt de vierde bungalow aan mijn linkerkant te zijn. Benieuwd blik ik naar het bouwwerk dat de komende week mijn onderkomen zal zijn. Het huisje doet een beetje denken aan een piramide, hoewel het puntdak niet helemaal tot aan de grond reikt. Bij de voordeur mist het dak een grote hoek, zodat je niet hoeft te twijfelen waar de ingang zich bevindt. Ik moet toegeven dat het er gezellig en uitnodigend uitziet. Hoe zou het interieur zijn?
Ik parkeer de auto naast het huisje en stap uit. Meteen trekt de wind aan mijn haren en neemt een zilte zeelucht met zich mee. Mijn rugtasje hang ik op mijn rug; die raak ik deze vakantie niet nog een keer kwijt.
Ik loop naar de kofferbak en til mijn weekendtas en koffer eruit. Gelukkig heeft die laatste wieltjes, anders was het te zwaar geweest om in één keer mee te nemen.
Ik volg het paadje naar de voordeur en worstel met alle tassen terwijl ik naar de sleutel zoek. Die blijk ik na enig zoeken gedachteloos in het voorvak van mijn rugtas gestoken te hebben. Ik steek de sleutel in het slot en draai hem om. De deur zwaait open en nieuwsgierig kijk ik naar binnen. Achter de voordeur is een halletje tevoorschijn gekomen. Aan alle kanten leiden deuren naar nieuwe ruimtes, maar de openslaande glazen deuren voor me bieden alvast uitzicht op een mooie, lichte woonruimte.
Ik stap in het halletje, zet de koffer neer en laat de weekendtas van mijn schouder glijden, voor ik de voordeur achter me dichttrek. Dan duw ik de deuren voor me open en loop de woonruimte binnen. De muren en meubels zijn wit, en op de vloer ligt laminaat in een lichte houtkleur. Het hoge, schuin aflopende plafond maakt deze kamer ruim en geeft het een speels effect, en de vele hoge ramen laten natuurlijk daglicht binnen.
Ik sluit de dubbele deuren achter me en loop naar de bank toe. Die ziet er best comfortabel uit. Mijn oogleden voelen zwaar en ik onderdruk een opkomende gaap. Nu de adrenaline van het tasincident is weggevloeid, merk ik hoe moe ik ben.
Ik pak een extra kussen uit de fauteuil, zet mijn rugtasje naast de bank en krul me op in de kussens. De zitkussens voelen heerlijk zacht aan en mijn hoofd zakt een beetje weg in de sierkussens. Eindelijk, ik ben er.
Ik draai me op mijn andere zij op zoek naar een fijne houding en denk aan de tassen in het halletje. Eigenlijk zou ik op moeten staan en mijn bed op moeten maken, mijn spulletjes moeten opbergen, boodschappen moeten halen voor een paar dagen... Maar ik doe het niet. Ik lig zo heerlijk. Nog heel even. Nog een paar minuutjes uitrusten.
Mees flitst door mijn gedachten. Het bevalt me maar niets dat hij hier ook is. Ik had me nog wel zo voorgenomen dat als ik niets op sociale media zou delen, niemand op het werk zou hoeven te weten dat ik een week in een vakantiehuisje doorbreng. Dat plan is dus mooi in het water gevallen. Zou hij zijn mond houden? Of zou hij nu al doorgebriefd hebben dat hij me hier is tegen gekomen? Dat zou wel echt iets voor hem zijn. In dat geval kan deze vakantie nog wel eens een staartje krijgen.
Mijn hoofd drijft weer af naar de zaak. Na die vergadering waarin Hans ons de opdracht voor die aanbesteding had gegeven, riep Mees me bij zich op zijn kantoor voor een eerste brainstormsessie. Daarin zouden we de kaders bepalen voor het plan. Hoewel we qua rang gelijken waren, voelde ik me meteen al niet prettig bij dat overleg.
‘We gaan het zo doen,’ stak Mees van wal, voor hij zijn idee met me deelde.
Niet: ‘Ik heb al een idee, wat vind jij ervan?’ Of: ‘Wat denk je ervan als...’
‘Moeten we niet eerst vaststellen hoe we de campagne in gaan steken als wij de opdracht krijgen?’ protesteerde ik na zijn uitleg. ‘Ik bedoel; we kunnen nu meteen wel naar de financiën gaan kijken, maar...’
‘Wannéér we die opdracht krijgen,’ verbeterde Mees me zelfverzekerd. ‘Je was toch bij dezelfde bespreking als ik net? We móeten dit binnenhalen.’
En zo ging het de rest van ons overleg. En alle overleggen daarna. Op alles wat ik inbracht, had hij wel een weerwoord of hij praatte er overheen met iets totaal anders, waardoor mijn woorden ondersneeuwden. Uiteindelijk gaf ik het maar op om tegengas te geven. Dat was veel te vermoeiend.
Nadenken over Mees is ook vermoeiend. Ik gaap en probeer mijn gedachten op iets anders te richten. Ik was hier juist naartoe gekomen om uit te rusten. Om even niet na te denken. Om even geen prikkels te ontvangen.
Ik draai me weer op mijn andere zij. Rust. Stilte. Waaierige wandeltochten door de duinen. Daarvoor ben ik hier.
Meer krijg ik niet mee. Mijn ogen zakken dicht en een droomlandschap ontvouwt zich in mijn hoofd.