image
image
image

♥ 14 ♥

image

Tegen de tijd dat ik de wandelroute door het duinpark gelopen heb, zie ik Mees en zijn vrienden niet meer tussen de bassins rondlopen. Opgelucht, maar stiekem ook wel wat moe, maak ik mijn rondje af en dwaal langs verblijven met opgevangen zeehonden en vogels.

Bij een verblijf waarin twee heel jonge zeehonden dobberen en met grote, smekende ogen om zich heen kijken, heb ik moeite om door te lopen. Ze zien er verloren uit, zo zonder moeder. En lief... Ik zou er wel eentje mee naar huis willen nemen om hem daar te beschermen tegen al het verdriet in de wereld.

Ik slenter verder en ontdek ook een aantal verblijven binnen, die door een raam te bekijken zijn. In de ruimte daarachter liggen zeehonden in kleine bassins. De meesten hebben een longworminfectie, een veelvoorkomende kinderziekte onder zeehonden.

Als ik alles gezien heb, loop ik terug naar de ingang van het restaurant. Wellicht is het nu veilig om tentoonstelling nummer één te bekijken.

Ik ben amper halverwege de oversteek naar de andere ingang, als ik iemand mijn naam hoor roepen. Als versteend blijf ik staan.

‘Kitty! Hier!’

Zuchtend draai ik me naar het geluid toe. Uiteraard zitten Mees en zijn vrienden aan een tafeltje niet ver bij me vandaan. Karsten zwaait enthousiast naar me en wenkt dat ik dichterbij moet komen. Met lichte tegenzin begeef ik me naar de tafel.

‘Hoi,’ zeg ik slecht op mijn gemak.

De rest lijkt daar weinig van te merken. Ze steken allemaal hun hand op.

‘Hier, we hebben nog een stoel voor je vrijgehouden,’ zegt Zafer. ‘Mees zei al dat je hier ook ergens rondliep. We wilden net gaan pauzeren.’

Ik dwing mezelf om te reageren. ‘O, dat is erg aardig,’ zeg ik met een glimlach waar de rest van mijn gezicht niet aan meedoet. ‘Maar ik heb net al koffiegedronken.’ Een blos glijdt over mijn wangen bij de leugen en ik hoop dat niemand het opvalt.

‘O, dat is jammer,’ zegt Alex teleurgesteld.

Mees zegt niets, maar werpt me een blik toe die duidelijk laat doorschemeren dat hij twijfelt aan mijn woorden.

‘Ik ga weer even door. Geniet van de drankjes,’ zeg ik vlug en voordat ze me nog verdere vragen kunnen stellen, loop ik weg. Hun ogen branden in mijn rug.

Terwijl ik door de verschillende expositieruimtes loop, betrap ik mezelf erop dat ik steeds even over mijn schouder kijk. Ik durf nergens te lang te blijven staan en als de mogelijkheid er is, kies ik beschutte plekjes uit om te lopen. Het slaat eigenlijk nergens op, want de exposities zijn interessant met allerlei interactieve elementen en Mees en zijn vrienden zitten in dat restaurant.

Zodra ik ergens een bankje zie, ga ik even zitten om tot mezelf te komen. Ik ben duidelijk niet aan het genieten van dit uitje. Waarom laat ik mijn collega dit voor me verpesten? Hier keek ik juist zo naar uit!

Aïsha’s woorden schieten door mijn hoofd. ‘Weet je wat ik denk? Dat je daar tijdens het wachten op de bank in slaap bent gevallen en dat hij je gewoon heeft overgeheveld naar een betere slaapplek.’

Waarschijnlijk heeft ze hartstikke gelijk. Maar waarom reageer ik hier dan zo heftig op? Natuurlijk was het netjes geweest om me gewoon wakker te maken en me naar huis te sturen. Of dacht hij juist dat hij me een plezier deed door me te laten slapen?

Ik probeer me voor te stellen hoe het eruit gezien heeft. Mees, die net zijn vriend in bed gestopt heeft, loopt de kamer in en ziet mij daar op de bank liggen. Jas nog aan, schoenen aan mijn voeten, mijn tas naast de bank. Mijn nek ligt in een vreemde knik opzij tegen de kussens, maar desondanks slaap ik.

‘Die is vast goed moe,’ denkt hij misschien. ‘Zal ik haar wakker maken? Of zal ik haar laten slapen?’

Misschien denkt hij ook even aan zijn vrienden, die nog aan het feesten zijn in Den Burg en die straks ook nog thuis moeten komen. Hoeveel zullen ze op hebben? Zullen ze herrie maken? En zullen ze hun slapende gast met rust laten? Of doen ze in hun drankroes dingen die niet door de beugel kunnen?

Hij is toen vast naar me toegelopen, hand op mijn schouder en met een zachte fluistering om me wakker te maken. En ik, doodmoe, slaap door. En toen heeft hij me maar voorzichtig opgetild en me in zijn bed gelegd.

En me ook maar meteen uitgekleed, denk ik er een beetje zuur achteraan.

Dat stuk wil ik niet visualiseren. Het idee dat zijn handen over mijn lichaam zijn gegleden terwijl ik diep in slaap was en geen grenzen aan kon geven, laat me huiveren. Bovendien verklaart dit verhaal nog steeds niet waarom Mees me zo gelukzalig aankeek toen ik naast hem wakker werd. Hij keek niet zomaar een beetje blij. Hij keek euforisch. Dat doe je toch alleen als er écht iets gebeurd is? Iets waaraan ik actief heb bijgedragen?

Juist die gedachte maakt me gek. Ik kan me dus echt niet voorstellen dat ik zoiets gedaan heb!

Uiteindelijk kan ik maar één conclusie trekken: ik reageerde zo heftig omdat híj het was. Ik werd wakker naast iemand die ik niet vertrouw, terwijl je juist in je slaap het kwetsbaarst bent. Er zijn uren verstreken die ik niet bewust heb meegemaakt en ik vertrouw hem niet voldoende om er zeker van te zijn dat er niets gebeurd is waar ik niet mee ingestemd zou hebben als ik wel bij bewustzijn was. Kijk maar hoe hij zich op het werk gedragen heeft! Hij walste steeds volledig over me heen.

Inmiddels heb ik hoofdpijn gekregen van al dat denken en als ik op mijn horloge kijk, zie ik dat het al bijna vijf uur is. Over een kwartiertje sluit hier de boel. Gelukkig heb ik het meeste inmiddels wel gezien, maar er is nog één onderdeel dat ik echt graag wil bezoeken voor ik weer naar huis ga.

Haastig loop ik verder en neem de trap naar beneden, waar zich de zeeaquaria bevinden. Toch is dat niet waar mijn blik als eerste door wordt getrokken. Zodra ik de grote ruimte binnenstap, glijdt mijn blik over de talloze modellen en skeletten die aan het plafond hangen, zoals drie opgezette vogels die stap voor stap een vis vangen en verschillende soorten vissen. Verder bevinden zich in de verduisterde ruimte zes grote aquaria, die open zijn vanboven, en allerlei informatiepanelen.

Omdat ik niet zoveel tijd meer heb, beperk ik me tot het bekijken van de aquaria. Elk representeren ze een leefgebied rondom Texel en tonen de daarin voorkomende zeedieren. Ik zie van alles voorbijkomen, van hondshaaien tot krabben en van roggen tot zelfs een octopus!

‘Mooi, hè?’

De stem klinkt heel dichtbij en ik krijg kippenvel in mijn nek door de luchtstroom die zijn ademhaling daar veroorzaakt.

‘Mees,’ hijg ik geschrokken.

‘Hoi,’ zegt hij zacht. ‘Sorry dat ik toch nog een poging heb ondernomen om je even te spreken, maar het zat me gewoon niet lekker hoe we vanmorgen afscheid hebben genomen.’

Zwijgend kijk ik hem aan. Ik weet niet hoe ik moet reageren. Een deel van me wil hard wegrennen, maar een ander deel wil blijven staan om te luisteren wat hij komt vertellen. Misschien bevestigt hij wel gewoon wat Aïsha ook al zei.

‘Gaat het?’ vraagt hij uiteindelijk. ‘Je leek behoorlijk overstuur toen je zo halsoverkop vertrok.’

Ik zucht. ‘Ik weet niet of je je in mijn schoenen kunt verplaatsen, maar ik werd ineens wakker naast een collega terwijl ik bij God niet meer wist hoe ik daar terecht was gekomen.’

Hij knikt langzaam. ‘Dat begrijp ik,’ zegt hij. ‘Maar ik beloof je dat er niets gebeurd is. Je hebt daar alleen maar geslapen.’

Zonder broek, sokken, trui of bh, voegt mijn hoofd daaraan toe. En die heb ik vast niet zelf uitgetrokken.

Toch dwing ik mezelf om te knikken en te glimlachen. ‘Fijn dat je dat met me deelt.'

Hij kijkt me recht aan. ‘Ik zou nooit iets doen wat je niet wilt,’ zegt hij. Ik krimp ineen onder zijn intense blik en vraag me enkele seconden af of hij soms mijn gedachten kan lezen. Moeizaam slik ik en sla mijn ogen neer.

‘Zo goed ken ik je niet,’ zeg ik schor.

Geschokt kijkt hij me aan. ‘Is dat echt hoe je over me denkt?’ vraagt hij. ‘Dat je denkt dat ik...?’ Aan zijn stem kan ik horen dat dit hem pijn doet.

Ik haal mijn schouders op. ‘Ik weet het niet,’ geef ik eerlijk toe en kijk hem recht aan.

Hij blaast zijn adem uit en kijkt naar zijn schoenen. Seconden verstrijken, terwijl hij langzaam in- en uitademt. Uiteindelijk kijkt hij op en zijn blik boort zich in die van mij.

‘Als dat echt is hoe je over me denkt, begrijp ik dat je me ontwijkt.’ Zijn schouders zakken en zijn mond vertrekt in een strakke streep. ‘Maar maak je maar geen zorgen. Ik zal geen moeite meer doen om contact met je te leggen. Ik dacht dat ik jou de afgelopen paar dagen een plezier deed, maar nu blijkt dat je míj al die tijd een plezier hebt bedaan. En ik maar denken dat we het echt gezellig hadden. Domme ik. Maar ik zit wel vaker fout.’ Hij zet een pas achteruit. ‘Dus bij deze mijn welgemeende excuses dat ik mezelf aan je opgedrongen heb. Geniet van je vakantie.’

Ademloos kijk ik toe hoe hij zich omdraait en wegloopt. Hij heeft precies gezegd wat ik wilde horen, toch? Dat hij me met rust zou laten. Maar waarom voel ik me dan toch zo leeg? Waarom voel ik me niet voldaan?