![]() | ![]() |
Ik sta vertwijfeld te kijken hoe ik het best het modderige gras kan oversteken om veilig mijn auto te bereiken, als er ineens een hand op mijn schouder landt. Geschrokken draai ik me om en kijk in het lachende gezicht van Tristan. Hij staat zo dichtbij, dat ik de spikkeltjes grijs in zijn blauwe ogen kan onderscheiden. Zijn donkere haar is door de wind in een wilde coupe geblazen, waardoor ik geen moeite heb om hem voor me te zien op zijn surfplank. Alleen de druppels aan zijn lokken en wimpers ontbreken nog. Hmmm, en misschien die strakke wetsuite...
‘Wat vond je ervan?’ doorbreekt Tristan de gedachtenwervelwind in mijn hoofd.
‘Onvergetelijk,’ geef ik toe. ‘Wat een bijzondere ervaring, zeg!’
‘Alleen een beetje jammer van die hond in het natuurgebied,’ zegt Tristan en fronst daarbij zijn wenkbrauwen. ‘Het is gelukkig goed afgelopen, maar dat had maar zo anders kunnen zijn. Alpaca’s kunnen niet goed tegen stress.’
‘Ik had zo met het arme dier te doen,’ zeg ik. ‘Hanneke was ook echt boos op die man.’
‘En terecht,’ zegt Tristan. ‘Het is een natuurgebied en verboden toegang voor honden. Deze eigenaar heeft niet goed opgelet.’
Ik zie weer voor me hoe ontredderd en geschrokken de man had gekeken. ‘Ik denk dat hij het niet expres gedaan heeft. Misschien heeft hij het bord gemist? Of stond het er alleen in het Nederlands? Het was een Duitser.’
‘Dat kan ik me niet voorstellen,’ zegt Tristan bedachtzaam. ‘Meestal zetten ze het er wel in meerdere talen op, op zulke toeristische locaties.’
‘Nou ja, hij zag er oprecht geschrokken uit,’ houd ik vol. ‘Maar dom was het wel.’
Hij wrijft zijn handen tegen elkaar en kijkt omhoog, naar de grauwe lucht. Ik vraag me af of er regen op komst is.
‘Heb je eigenlijk plannen voor vanmiddag?’ vraagt hij. ‘Of heb je zin om nog even ergens na te kletsen, onder het genot van een warm drankje? Het is niet bepaald aangenaam hierbuiten.’
Een drankje... Bedoelt hij voor de gezelligheid of als date? En wil hij dan ook dat we samen rijden? Dat ik bij hem in de auto stap? Zo goed ken ik hem niet. Of eigenlijk ken ik hem helemaal niet. Met Mees en zijn vrienden was het anders, want in elk geval één van het groepje was geen totaal onbekende. Dat voelde ergens nog wat vertrouwd.
Heel even schiet het gesprek door mijn gedachten dat ik gisteren bij Ecomare had met mijn collega, maar ik duw de vervelende herinnering vlug weg in een hoekje en keer terug naar het heden. Naar Tristans vraag. Is het verstandig om daarop in te gaan?
‘Wat kijk je bezorgd,’ zegt Tristan, die mijn innerlijke worsteling waarschijnlijk zo van mijn voorhoofd kan aflezen.
Ik haal mijn schouders op en glimlach. ‘Ik pieker te veel,’ zeg ik uiteindelijk.
‘Piekeren? Over de vraag of je achter me aan rijdt naar een restaurant om nog even na te kletsen?’ Hij knipoogt. ‘Zonde van je tijd.’
Als hij het zo zegt, klinkt het inderdaad als een grove verspilling van kostbare vakantieminuten. ‘Je hebt helemaal gelijk,’ zeg ik en knik. ‘Ik rijd graag achter je aan.’
Na die woorden nemen we voor nu afscheid en manoeuvreer ik zo goed en zo kwaad als het kan naar mijn autoportier. Het lukt zelfs zonder weg te zakken in de blubber. Zenuwachtig kruip ik achter het stuur en wacht tot Tristan zijn wagen gestart heeft en voor me uit het erf af rijdt. Ik volg hem als hij naar links gaat, richting De Cocksdorp. Tot mijn verrassing slaat hij tijdig af en vervolgt de weg naar mijn vakantiepark. Wil hij daar in het restaurant eten?
Dat blijkt niet zo te zijn; zodra de hoge vlaggenmasten in het vizier komen, mindert hij geen vaart, en hij rijdt de afrit dan ook voorbij.
Nieuwsgierig tuur ik vooruit. Wat zou daar in de verte zijn? Zover ben ik zelf nog niet geweest.
Inmiddels maken de bomen plaats voor grasland en heuvelachtig duingebied. Boven mijn hoofd betrekt de grauwe lucht nog verder. Ik kan nog steeds niet zien waar we naartoe gaan; de weg snijdt door het landschap en leidt omhoog, waar hij achter de top van een glooiing verdwijnt.
De wind speelt hevig met het struikgewas in de berm. Ik ben blij dat ik in mijn auto zit en niet op de fiets op het fietspad, dat als een volgzame kleuter moeder de weg volgt.
Na de heuveltop voert de weg weer naar beneden. Nog steeds zie ik onze eindbestemming niet en ik vraag me af of het een plek is die Mees met zijn vrienden al bezocht heeft. Als Tristan een strandtent in gedachten heeft, zou me dat niet verbazen. Met surfer Karsten in hun gezelschap is daar toch niet aan te ontkomen?
Eindelijk doemt aan de horizon iets op dat lijkt op een gebouw. Voor ik het weet, zijn we aangekomen bij een parkeerterrein, waar Tristan zijn auto naartoe navigeert. Ik rijd braaf achter hem aan en parkeer die van mij een vak verder.
‘Welkom bij Strandpaviljoen Paal 28,’ zegt Tristan met een grijns als we uitstappen. ‘Een gezellig plekje met een prachtig uitzicht en lekker, betaalbaar eten.’
‘Ik dacht dat we iets gingen drinken?’ reageer ik ad rem.
Heel even worden zijn ogen groter, dan grinnikt hij. ‘Touché,’ zegt hij. ‘Maar ik sluit het niet uit dat ik toch iets te eten bestel.’ Hij werpt een blik op zijn horloge. ‘Het is tenslotte al lunchtijd.’
Mijn eigen maag kiest net dat moment uit om ook van zich te laten horen. ‘Ik geloof dat mijn lijf het daarmee eens is,’ zeg ik met een grijns terug.
We verlaten de parkeerplaats en volgen te voet de weg verder omhoog, een duinenrij op. Op het hoogste punt vinden we twee horecagelegenheden.
‘Waar wilde je naartoe?’ vraag ik.
Tristan wijst naar de achterste, het dichts bij de zee. ‘Die. Dat is Paal 28.’
We stappen het door glazen schermen afgesloten terras op. Uiteraard zit daar geen mens, want het is daar veel te koud en te winderig voor. Maar daar blijkt ook de ingang naar het restaurant te zijn.
Binnenin ziet het er warm en gezellig uit met donkere tegels op de vloer en robuuste houten meubels verspreid door de ruimte. Aan het plafond hangen vissersnetten, boeien en andere materialen uit de zee. Toch oogt het niet als een donker hol, want overal om ons heen zijn ramen die een prachtig uitzicht bieden op de duinen, het terras en het water.
‘Waar wil je zitten?’ vraagt Tristan galant.
Ik kijk om me heen. ‘Daar?’ stel ik voor. Het is een rustig tafeltje dat rechtstreeks uitzicht biedt op zee. We hebben mazzel, want zo te zien was dat plekje nog niet zo lang geleden bezet, gezien de vuile vaat.
‘Uitstekende keuze,’ zegt hij en loopt er vlug op af om de zitplekken te veroveren. Ik volg hem met een glimlach.
Zodra we plaatsgenomen hebben, loopt er een serveerster naar ons toe. ‘Kan ik iets te drinken voor jullie inschenken?’
Tristan kijkt afwachtend naar mij en in mijn hoofd flitsen de opties voorbij. Wil ik fris of iets warms?
Achter ons gaat de deur open om nieuwe bezoekers binnen te laten en de tochtvlaag die daarmee door het restaurant trekt, maakt de beslissing voor me. Iets warms dus. Thee, koffie of chocolademelk? Tja, is dat eigenlijk nog echt een vraag?
‘Voor mij graag een warme chocolademelk met slagroom,’ zeg ik en knik naar Tristan.
‘Maak daar maar twee van,’ zegt hij eenvoudig. ‘En mogen we de lunchkaart zien?’
‘Ik kom hem zo brengen,’ belooft ze, voor ze wegloopt met onze bestelling.
‘Kitty?’
Als bevroren blijf ik zitten. Iemand die mijn naam kent hier op het eiland? Voor zover ik weet kunnen dat niet zoveel mensen zijn.
Langzaam draai ik me om en staar in het verraste gezicht van Zafer. Dan valt zijn blik op mijn tafelgenoot en betrekt zijn blik. In gedachten zie ik hem één en één bij elkaar optellen en de verkeerde conclusie trekken.
‘Ben je hier alleen?’ vraag ik. Mijn keel voelt plotseling wat droog en mijn stem klinkt schor. Ik vraag me af of Mees vanaf een afstandje toekijkt. Wat zou hij zijn vrienden verteld hebben over ons gesprek bij Ecomare?
‘Ik ben hier met Karsten,’ zegt Zafer. ‘Maar die is even naar het toilet.’ Hij knikt naar Tristan. ‘Heb je bezoek gekregen?’
‘Eh, nee,’ zeg ik en schuifel wat ongemakkelijk heen en weer op mijn stoel. Geen idee waarom eigenlijk, want ik doe niets verkeerds. Toch is mijn hoofd al bezig met een filmpje hoe deze informatie straks wordt doorgegeven aan Mees.
‘Tristan? Jij ook hier?’
Naast Zafer is Karsten verschenen en zo te merken heeft hij mij nog niet opgemerkt, maar mijn tafelgenoot wel.
‘Ja, ik had wel zin om wat golven te pakken. Jij ook?’
Karsten haalt zijn schouders op. ‘Vandaag wel, maar de rest van de week heb ik andere plannen.’
Zafer geeft Karsten een duwtje met zijn schouder. ‘Kijk, Kitty is er ook,’ zegt hij nogal opzichtig.
Verrast kijkt Karsten me aan. ‘Hé Kitty! Ik wist niet dat je Tristan ook kende.’
Ik haal mijn schouders op. ‘We hebben vandaag kennis met elkaar gemaakt,’ geef ik toe.
‘Willen jullie anders bij ons aan tafel komen zitten?’ stelt Tristan voor.
Ergens ben ik opgelucht dat hij het vraagt. Dan is tenminste duidelijk dat dit geen date is.
Ik verslik me geschrokken. Chips, waarom vind ik het eigenlijk belangrijk dat dat duidelijk is?
‘Ja, gezellig,’ zegt Zafer, zich duidelijk niet bewust van mijn gedachten, en laat zich op een stoel tegenover mij vallen. Karsten kiest de stoel tegenover zijn vriend en begint een uitgebreid gesprek over kitesurfen met Tristan. Zafer buigt zich naar mij toe. Zijn ogen knijpen zich een beetje samen terwijl hij me peilend opneemt.
‘Mag ik je wat vragen?’
Mijn maag trekt zich samen. Die blik, zijn vraag... Ik voel me in de val gelopen en weet niet hoe ik hieraan kan ontsnappen.
Hoewel ik geen antwoord geef, stelt hij zijn vraag toch. ‘Wat is er tussen jou en Mees voorgevallen?’
Ik bijt op mijn lip en overweeg mijn opties. Schijnbaar heeft Mees zijn vrienden niets verteld, anders zou Zafer me dit niet vragen. Zal ik het hele gesprek meteen afkappen? Zal ik een ontwijkend antwoord geven waarmee ik alsnog niets weggeef? Of zal ik gewoon zeggen wat er speelt? Zijn vriend kent Mees een stuk beter; misschien kan hij verklaren waarom mijn collega zo’n gespleten persoonlijkheid lijkt te hebben. En misschien is het ook wel eens fijn om er gewoon open met iemand over te kunnen praten. Aan de andere kant; is het handig om dat meteen met een goede vriend van Mees te doen?
Zafers blik wordt wat zachter. ‘Loop anders even mee,’ fluistert hij en staat op.
‘Ik ga even roken,’ kondigt hij aan.
Ik sta ook op. ‘Ik loop wel even mee. Ik heb behoefte aan een frisse neus.’
Ik vis mijn jas van mijn stoel en volg Zafer naar buiten, terwijl achter ons het gesprek tussen Tristan en Karsten zich hervat. Intussen malen mijn gedachten wat ik ga zeggen.
Zafer laat er geen gras over groeien. ‘Wat is er tussen jullie gebeurd?’ vraagt hij zodra we alleen zijn. ‘Het ene moment lijken jullie een goede klik te hebben en het volgende moment is er een soort koude oorlog gaande. Ik begrijp het niet zo goed.’
‘Misschien is het handig als ik je wat context geef bij mijn connectie met Mees,’ zeg ik zacht. ‘Dan begrijp je het misschien iets beter.’
Zafer gaat op een stoel zitten op het terras en steekt een sigaret aan. Ik neem plaats op een stoel tegenover hem.
‘Ik weet niet wat je precies weet, maar ik zit momenteel in de ziektewet. Ik heb een burn-out.’
‘Zoiets heeft Mees inderdaad laten doorschemeren,’ zegt Zafer. ‘Niet letterlijk, bedoel ik. Daar is hij veel te netjes voor. Maar ik kon het opmaken uit wat hij zei en hoe jij was in ons gezelschap.’
Ik knik. ‘En je weet dat we samen voor hetzelfde bedrijf werken, toch?’
Hij knikt.
‘Weet je ook dat Mees en ik daar niet bepaald beste vrienden zijn?’
Die woorden lijken Zafer wel te verrassen.
‘O, echt waar?’
Even ben ik van mijn stuk gebracht. Ik had een knikje verwacht of gewoon een bevestiging, niet deze duidelijke vertwijfeling.
‘Ja,’ zeg ik als ik me herpakt heb. ‘We hebben de laatste maanden meerdere keren botsingen gehad, die voor een groot deel hebben bijgedragen aan mijn overspannenheid.’ Ik kuch. ‘Ik weet niet of je je kunt voorstellen wat mijn gevoel was toen ik Mees op de boot naar Texel ontdekte?’
Zafer knikt dit keer langzaam. ‘Ja, dat denk ik wel.’ Een frons trekt tussen zijn wenkbrauwen. ‘Maar als je je zo voelde, waarom besloot je dan wel samen met ons te gaan eten?’
Ik haal mijn schouders op en wend mijn blik af. De wind striemt langs mijn wangen en maakt mijn ogen tranerig.
‘Ik voelde me eenzaam,’ geef ik toe. ‘Dus toen hij het vroeg, stemde ik in een opwelling in.’
‘En daarna? Je bent meerdere keren vrijwillig met ons opgetrokken,’ helpt hij me herinneren. ‘We hebben toen niets gemerkt wat betreft vijandigheid tussen jullie.’
‘Dat klopt,’ zeg ik. ‘Ten eerste wilde ik geen ruzie met hem maken ten overstaan van zijn vrienden, maar ik merkte ook dat ik het oprecht gezellig had met jullie.’
Hij knikt en lijkt wat opgelucht. ‘Zie, dat gevoel had ik al.’
Wat voor gevoel? ‘Wat bedoel je?’ vraag ik voorzichtig.
‘Dat dat geen act was,’ zegt hij. ‘Dat de gezelligheid oprecht was.’
Ik zucht en kijk naar mijn handen. ‘Nee, dat was geen act.’
‘Maar wat ging er dan mis? Waarom negeer je hem?’
Ik kijk op en voel de pijn over mijn gezicht flitsen. ‘Ik werd wakker in zijn bed,’ fluister ik, ‘en wist niet meer hoe ik daar was gekomen. En ineens kwam alles terug; hoe hij op kantoor was geweest en hoe hij nu met de mannen op vakantie is en ik daar als een trofee aan de ontbijttafel zou zitten en...’ Ik slik. ‘Ik wilde gewoon weg.’
‘Vandaar dat je zo koeltjes reageerde bij Ecomare,’ knikt Zafer. ‘Maar Mees liep nog achter je aan. Heeft hij je niet meer gesproken en je alles uitgelegd?’
Mijn hoofd zakt naar beneden. ‘Hij heeft me wel gesproken, maar hij was niet zo blij met mijn woorden,’ geef ik toe.
‘Hij zal ongetwijfeld geschrokken zijn dat je hem vertelde dat hij medeverantwoordelijk is voor jouw burn-out,’ knikt Zafer. ‘Dat viel hem ongetwijfeld nogal rauw op zijn dak.’
Verbijsterd kijk ik hem aan. ‘Dat heb ik hem helemaal niet verteld,’ breng ik uit. ‘En hoezo zou dat rauw op zijn dak moeten vallen? Hij was er toch zelf bij?’
‘Volgens mij heb jij geen idee wie Mees echt is,’ zegt Zafer hoofdschuddend. ‘En wat er in de maanden voorafgaand aan jouw ziekmelding door zijn hoofd is gegaan.’
‘Ik weet wel dat hij me niet op waarde schatte,’ zeg ik verontwaardigd. ‘Dat hij alleen zijn eigen zin doordrukte, me in een slecht daglicht plaatste bij de directeur, wat me overigens ook mijn plek in het projectteam kostte, en vervolgens hebben die twee met míjn ideeën de opdracht alsnog binnengesleept. Dus vertel mij maar eens wat daar onduidelijk aan was.’
Zafer schudt zijn hoofd. ‘Je hebt echt geen idee, hè?’
Verward kijk ik hem aan.
‘Waar heb je het over?’
‘Kitty, hoe moeilijk het misschien ook is om dat te geloven, maar ik weet heel zeker dat Mees zich echt niet bewust is van zijn rol in jouw overspannenheid.’
‘Hoe weet je dat zo zeker?’ vraag ik door. ‘Hij vertelt jullie vast niet alles.’
‘Nee, hij vertelt ons zeker niet alles,’ zegt Zafer scherp. ‘Maar heb je je niet afgevraagd waarom niemand doorvroeg wie je was toen hij je voorstelde?’
Eh, ja, dat had ik wel gedaan. Maar wat heeft dat hiermee te maken?
‘Dat was omdat wij je allemaal al kenden. Al maanden. Omdat hij het altijd over jou had.’
Ik frons mijn wenkbrauwen. Mees had het altijd over mij bij zijn vrienden?
‘We konden je allemaal zelfs feilloos herkennen op de boot omdat we allemaal ook foto’s van je gezien hebben,’ gaat Zafer verder. ‘En voordat je doordraaft en denkt: hoe komt hij aan foto’s; dat waren je eigen profielfoto’s van je sociale media.’
Ik knipper met mijn ogen en weet even niet wat ik moet zeggen. Dan breng ik verward uit: ‘Waarom zou hij dat doen?’
Mijn gedachten hobbelen meteen weg met deze nieuwe informatie. Had Mees soms ook buiten het werk over me geroddeld? De kletsende mensen bij de koffieautomaat schieten weer door mijn hoofd. Wie weet welke verhalen er inmiddels allemaal de ronde doen over mij.
‘Ben je echt zo blind?’
‘Blind?’ herhaal ik zwakjes. Waarvoor zou ik blind zijn? Ik snap er nu helemaal niets meer van.
‘Kitty, Mees is al minstens een halfjaar echt heel erg verliefd op jou,’ zegt Zafer met een zucht. ‘Dus nee, ik weet echt heel zeker dat hij je niet moedwillig aan een burn-out heeft geholpen.’