![]() | ![]() |
Als ik uit de auto stap en me naar de ingang van ’t Walvisvaardershuisje begeef, kan ik het vreemde gevoel niet van me afzetten. Elk moment verwacht ik dat ik tegen Mees aan bots, of dat Karsten enthousiast naar me roept, maar het is stil op straat en ik zie hun auto’s niet staan langs het trottoir. Mijn hoofd probeert zich te vouwen om de hoe-vraag, want ook al kan dit geen toeval meer zijn, ik heb echt geen idee hoe hij op de hoogte van mijn planning kan zijn. Letterlijk de enige die op de hoogte is van mijn volledige programma voor deze week is die ellendige papieren agenda. En ik weet dat tegenwoordig alles gehackt kan worden, maar dít niet. Hoe krijgt hij het dan toch elke keer voor elkaar om op te duiken op de plekken waar ik ook ben of zou moeten zijn? Op exact dezelfde tijdstippen? En waarom blijft hij dat doen, ook al is hij duidelijk kwaad op me?
Ik adem diep in en uit, en leg de laatste meters naar de voordeur af. De deur blijkt op een kiertje te staan. Zenuwachtig duw ik tegen het hout en kijk toe hoe de deur naar binnen zwaait. Daarachter komt een gang tevoorschijn.
‘Hallo?’ roep ik aarzelend naar binnen.
‘Kom verder,’ zegt een warme stem en enkele seconden later verschijnt er een vrouw in de eerste deuropening aan de linkerkant. Ik stap over de drempel en kijk haar aan.
‘Moet ik de deur sluiten?’ vraag ik.
‘Nee, we verwachten nog een paar bezoekers,’ zegt ze.
Het zal toch niet...
Ik bedwing mijn zenuwachtige gedachten en loop achter haar aan, een knusse voorkamer in met witte muren en een oude, houten vloer. Door een groot venster, opgedeeld in kleinere vlakken door roeden, valt daglicht naar binnen. De grote blikvanger in deze ruimte is echter een blauwe, houten wand met in het midden een kast met bijzonder serviesgoed en aan beide zijden een bedstede, opgemaakt met roze beddengoed. De gordijnen van de bedsteden zijn bedrukt met een bloemenpatroon.
‘Welkom,’ zegt de vrouw vriendelijk. ‘We verwachten nog een groepje, dan zijn we compleet. Neem plaats.’ Ze wijst naar de stoelen, die opgesteld staan voor de bezoekers. Enkelen zijn bezet; er zijn nog zes plekken over. Ik zoek een plekje uit en ga zitten.
‘Koffie of thee?’ vraagt de vrouw.
‘Doe maar een kopje thee,’ zeg ik.
Ze schenkt een kop met Boerenbontbedrukking vol met heet water en overhandigt die met een theezakje.
‘Bedankt,’ zeg ik.
‘Nou, ze zijn toch wel erg laat,’ zegt de vrouw met gefronste wenkbrauwen als ik mijn lege kopje weer bij haar inlever. ‘Ik denk dat we toch maar beter kunnen beginnen.’
Ik haal opgelucht adem en ga op mijn plek zitten. Of ze nu wel of niet op de lijst stonden, Mees en zijn vrienden zijn in elk geval niet op komen dagen.
Ina sluit intussen de voordeur en neemt dan vooraan plaats.
‘Welkom allemaal in ’t Walvisvaardershuisje. Mijn naam is Ina en ik zal jullie zo meteen meer vertellen over de familie die vroeger in dit huisje woonde. Maar voordat ik begin, wil ik eerst wat mededelingen doen.’ Ze laat een pauze vallen en kijkt ons vluchtig een voor een aan.
‘Dit huis wordt nog steeds bewoond,’ zegt ze.
Serieus? Dat lijkt me wel een aparte ervaring, om allemaal vreemden in je huis te ontvangen die alles willen bekijken.
‘De huidige eigenaren slapen nog steeds in de bedstedes en de vertrekken zijn nog in gebruik,’ gaat Ina verder. ‘De vraag is dan ook uitdrukkelijk om niet in de bedstedes te zitten of te liggen en om niet aan de spullen te zitten.’
Nou ja, dat lijkt me sowieso logisch. Dat doe je toch ook niet in een kasteel als je dat bezichtigt?
‘Ook is er de vraag om niet te veel foto’s te maken en spaarzaam te zijn met delen daarvan, met het oog op de privacy van onze gastgevers.’
Ik stel me voor hoe hordes toeristen door mijn huis struinen, overal foto’s van maken en dit online delen met de wereld. Ik kan me wel voorstellen dat de eigenaren daar niet zo happig op zijn.
‘Dan gaan we nu verder met het leuke deel,’ zegt Ina met een knipoog. ‘Zijn jullie er klaar voor?’
Ik knik en voor me mompelt iemand ‘ja’.
‘Begin jaren zestig stond dit huisje te koop. Het was ernstig verwaarloosd en was toe aan een stevige opknapbeurt,’ legt Ina uit. ‘De ouders van de huidige eigenaren, die Texel erg waardeerden om de bijzondere plantengroei, waren geïnteresseerd in het huisje en lieten weten dat ze het pand het liefst wilden opknappen in oude stijl. Ze namen contact op met monumentenzorg en de conservator van het Texels museum en samen maakten ze een plan voor de restauratie.’
Ze laat even een pauze vallen voordat ze doorgaat met haar verhaal.
‘Op dat moment was nog niet bekend wie het huisje ooit bewoond had. Men dacht op dat moment dat het een loodsenhuisje was, net als de twee huisjes hiernaast.’
Ina wijst opzij, in de richting van de twee andere huisjes met groene puntgevels.
‘Een loods was trouwens een man die in moeilijk bevaarbaar water een schip de weg wees,’ legt ze uit, ‘zodat zo’n boot veilig op z’n bestemming aankwam.’
Ze wijst met haar armen naar de voorwerpen in de kamer. ‘Het interieur van dit huisje leek echter veel te rijk te zijn voor een loodsenfamilie,’ gaat ze verder. ‘Neem bijvoorbeeld de Zaansblauwe voorkamer, de appelbloesemroze achterkamer, de bijzondere schouw en al die rijk bewerkte schotels... De nieuwe eigenaren hadden daardoor het gevoel dat ze nog dieper moesten graven naar de eerdere bewoners.’
Ze glimlacht. ‘Dit onderwerp kreeg een doorbraak toen historicus Ineke Vonk-Uitgeest betrokken werd. Zij deed onderzoek naar walvisvaarders op Texel in de achttiende eeuw en het toeval wil dat zij een boedellijst in haar bezit had van een familie walvisvaarders die ze echter nooit aan een locatie had weten te linken. Tot ze dit huisje bezocht; toen klikte alles op z’n plek.’
Wat interessant, zeg. Nooit geweten dat er ooit walvisvaarders woonden op Texel.
‘Het huis werd in 1729 gekocht door Klaas Jacobsz Daalder, een man die al vanaf zijn tiende lange zeereizen maakte. Hij ging hier wonen met zijn vrouw en kinderen. Op dat moment was hij al opgeklommen tot commandeur.’ Ze wierp een blik door het vertrek. ‘Weet iemand wat een commandeur voor werk deed?’
‘Klinkt in elk geval als een leidinggevende functie,’ mompel ik.
‘Dat klopt,’ zegt Ina, die over een goed gehoor blijkt te beschikken. ‘Een commandeur was de kapitein van het schip, maar ook de baas van een scheepswerf werd zo genoemd.’
Ze glimlacht. ‘Een van zijn kinderen was een dochter. Trijntje Claas Daalder. De boedellijst die ik eerder noemde stond op haar naam. Het is bekend dat zij na haar vaders dood het huisje erfde en dat ze hier na haar huwelijk woonde met haar man Simon Maartensz. Walig.’
Ze wil verder vertellen, als een stevige klop op de deur haar verhaal onderbreekt. Ze fronst haar wenkbrauwen en is even haar woorden kwijt, maar ze herpakt zich snel en vertelt verder. Echter halverwege haar zin wordt er opnieuw op de deur geklopt.
‘Ik ga toch maar even snel kijken,’ verontschuldigt ze zich. ‘Een momentje alsjeblieft.’
Ze haast zich naar de deur en komt even later terug, met nog enkele mensen in haar kielzog. Mijn hart slaat een slag over als ik het gezelschap herken: Alex, Barry, Zafer en... En Mees.
De laatste knikt in de richting van de stoelen en zegt: ‘Sorry dat we zo laat zijn, we hadden een lastige rit hier naartoe.’
‘Ga maar snel zitten,’ zegt Ina. ‘Jullie hebben al wel een deel gemist, maar hopelijk pikken jullie de draad van het verhaal snel op.’
De mannen verspreiden zich en Mees ploft naast mij neer op de lege stoel die nog was overgebleven.
‘Hoi,’ fluistert hij, voor hij zijn aandacht op de gids richt.
‘Hoi,’ fluister ik ongemakkelijk terug.
Mijn hart bonst zo luid, dat het Ina’s verhaal overstemt. Geen woord komt meer binnen; ik ben me alleen maar bewust van mijn racende ademhaling, mijn galopperende hartslag en de adrenaline die op hoge snelheid door mijn aderen stroomt.
Wat doet hij hier? vraag ik me af. En: zie je wel? Hij volgt me.
Ik heb geen idee wat ik met deze informatie moet. Voordat ik Zafer gesproken had, zou ik zeggen dat hij me bespioneert voor Hans, maar nu vraag ik me af of het een duidelijk teken is dat hij me echt leuk vindt en me gewoon zogenaamd toevallig tegen wil komen. Alleen snap ik niet zo goed waarom hij dat vol blijft houden na onze botsing bij Ecomare.
De rest van de uitleg van Ina gaat compleet aan me voorbij en hetzelfde geldt voor de uiteenzetting die historicus Ineke Vonk-Uitgeest daarna in de roze achterkamer geeft over de Texelse walvisvaart in de achttiende eeuw. Bij de rondleiding die daarop volgt ben ik me vooral bewust van Mees, die de hele tijd zwijgzaam achter me loopt. Ik kan dan ook niet wachten tot ik het huisje weer kan verlaten.
Als ik eindelijk naar buiten stap en koers zet naar mijn auto, komt Mees naast me lopen. ‘Ik wil je graag mijn excuses aanbieden,’ zegt hij zacht.
Ik draai me om en zie dat zijn vrienden discreet op een afstandje zijn gaan staan.
‘O?’ vraag ik verrast.
Hij knikt. ‘Ja. Ik voelde me aangevallen bij Ecomare, maar toen ik wat rustiger was, heb ik alles even laten bezinken en...’ Hij kijkt me een beetje ongelukkig aan. ‘...en ik begrijp dat je geschrokken was.’
Ik denk aan wat Zafer tegen me gezegd heeft en schraap mijn keel. Dit is het moment om eerlijk te zijn. ‘Het was iets meer dan geschrokken,’ geef ik toe. Dan flitst mijn blik opzij, naar zijn vrienden, die op hem staan te wachten. Het voelt nogal oncomfortabel om hem hierover te vertellen, terwijl hij duidelijk maar weinig tijd heeft. Dit is geen onderwerp om hem even tussendoor voor de voeten te gooien.
Mees lijkt mijn ongemak te voelen en kijkt over zijn schouder. Nu pas lijkt hij zich te herinneren dat hij hier niet alleen is. ‘Gaan jullie anders maar vast. Ik regel wel iets,’ zegt hij schor.
Zafer knikt. ‘Wij gaan naar Paal 9 en zoeken Karsten vast op. We houden contact,’ en hij neemt de andere drie mee naar de auto.
Als we de motor horen starten, kijkt Mees me weer aan. ‘Wat was het dan nog meer?’ vraagt hij. Zijn stem klinkt breekbaar, als een dun lijntje spinrag dat bij de minste beweging vernield kan worden.
Ik bijt op mijn lip en zoek naar woorden. Nu hij zo voor me staat, vind ik het vreselijk lastig om uit te leggen hoe ik hem tot voor deze vakantie zag.
‘Zullen we even wat stappen terug doen in de tijd?’ stel ik voor. ‘Naar kantoor? Voordat ik ziek werd?’
Mees neemt me bestuderend op en knikt langzaam. ‘Oké.’ Meteen angstig gevolgd door: ‘Heb ik toen iets verkeerds gedaan? Heb ik je het gevoel gegeven dat ik iets van je wilde en waardoor je je ongemakkelijk voelde?’
‘Je bedoelt ongepaste seksuele avances?’ verduidelijk ik.
Hij knikt voorzichtig.
‘Nee,’ stel ik hem gerust. ‘Niet op die manier.’
‘Niet op die manier...’ Hij herhaalt mijn woorden als een soort robot. ‘Maar dus wel op een andere manier.’ De kleur trekt weg uit zijn gezicht.
Ik zucht en zie er tegenop om het te delen, maar ik zie niet in hoe ik het anders kan brengen dan hoe het is. ‘Mees, mijn overspannenheid is... Jij bent een van de redenen waarom ik met een burn-out thuis zit.’
Zijn ogen worden groot en zijn mond valt open. ‘I-ik?’ hakkelt hij uiteindelijk.
Ik knik. ‘Ja. Jij, Hans, dat vervloekte project, de hele sfeer op het werk daarna...’
Zijn grauwe gezicht wordt zo mogelijk nog wat tinten bleker. ‘Geen wonder dat je zo... zo ijzig reageerde deze vakantie,’ mompelt hij.
‘Gezien wat ik je net vertelde, vind ik zelf dat ik juist heel warm gereageerd heb,’ zeg ik met een flauwe glimlach. ‘Maar dat maakte in elk geval de schok dat ik naast je wakker werd heel wat erger dan als je zomaar een collega was geweest. En dat maakt ook dat ik het moeilijk vind om je te vertrouwen.’ Ik slik en dwing mezelf om daaraan toe te voegen: ‘Hoewel ik inmiddels wel besef dat ik je niet zie als iemand die op die wijze misbruik maakt van vrouwen.’
Hij haalt een hand door zijn haar en lacht zenuwachtig, terwijl hij wat heen en weer schommelt op zijn benen. Het is duidelijk dat hij zich geen houding weet te geven.
‘Ik moet dit even laten bezinken,’ zegt hij dan. ‘Om eerlijk te zijn had ik geen idee dat je ziek bent geworden door...’ Zijn stem hapert en hij schraapt zijn keel. ‘Door mij. Het... Het zet onze samenwerking wel even in een heel ander daglicht en... Nou ja... Ik heb even tijd nodig om hierover na te denken.’
Hij kijkt me smekend aan. ‘Het spijt me, Kitty,’ zegt hij en tot mijn verrassing zie ik oprechte pijn in zijn blik. ‘Mag ik alsjeblieft later contact met je zoeken om het hierover te hebben?’
Die vraag overvalt me en meteen voel ik ook een vlaag angst door me heen trekken. Wat als hij inhoudelijk over die periode wil spreken en dan weer over me heen praat? Wat als hij alles probeert recht te lullen, mijn gevoel bij de situatie ontkent? Kan ik dat aan?
Ik weet het antwoord maar al te goed. Nee. Anders was ik ook niet ziek geworden. Bij het idee alleen al breekt het zweet me uit en versnelt mijn ademhaling.
‘Joh, het hoeft niet,’ zegt Mees geschrokken. ‘Ik wil je niet overstuur maken. Ik wil juist graag met je praten over wat er is misgegaan. Wat ik verkeerd heb gedaan, zodat ik daarop kan letten. Maar dat moet niet ten koste gaan van jouw gezondheid.’
Mijn instinct is vluchten. Nee zeggen, het conflict vermijden. Maar mijn hoofd zegt iets anders. Mijn hoofd laat me weten dat ik ooit terug moet naar mijn werk. Dat ik ooit weer met hem samen moet werken. En dan is er ook nog de klik die we hier op het eiland leken te hebben als het werk even helemaal naar de achtergrond was verdwenen. Als het me wél lukt om deze horde te nemen, zou me dat dan juist ook niet heel veel kunnen brengen?
Ik ril lichtjes als ik hem aan kijk en knik. ‘Oké.’
***
Het is net zeven uur geweest als ik die avond tot stilstand kom op de parkeerplaats bij ’t Horntje. Aïsha en ik hebben afgesproken dat ze haar auto in Den Helder achter zou laten, zodat ze als voetganger de boottocht kon maken. Dat scheelt flink in de kosten en bovendien hebben we ook geen twee auto’s nodig voor dat ene dagje dat ze hier is.
Ongeduldig tuur ik door de duisternis of ik haar al zie. De boot is net aangemeerd en de passagiers stromen uit het vaartuig naar buiten.
Als ik Aïsha’s donkere krullen en vertrouwde rode jas zie, gooi ik enthousiast het portier open om haar te begroeten. We omhelzen elkaar stevig en ik loop met haar mee om haar weekendtas in mijn kofferbak te stoppen.
‘Welkom op Texel,’ zeg ik met een grijns. ‘Wat ben ik blij om je te zien, zeg!’
‘O ja?’ Ze trekt een perfect bijgewerkte wenkbrauw op en neemt me vorsend op.
‘Ja, ik moet je nodig bijpraten,’ zeg ik, terwijl ik me naar de bestuurderskant begeef en achter het stuur kruip.
Aïsha loopt naar het bijrijdersportier en komt naast me zitten. Haar slanke vingers zoeken naar de gordel. ‘Ik ben een en al oor,’ zegt mijn vriendin.
‘Nou, ik...’
Mijn stemgeluid wordt overstemd door het geluid van mijn telefoon. Ik kijk naar de standaard op de voorruit waar ik het ding in gezet heb. Tot mijn eigen afgrijzen moet ik toegeven dat ik sinds dat gesprek met Mees bij elk riedeltje zenuwachtig op de display keek. Telkens bleek het iemand anders te zijn; een appje van mijn moeder, een telefoontje van Aïsha, een mailtje van de bedrijfsarts... Maar deze keer niet. Deze keer zie ik duidelijk dat ik het gevreesde bericht heb ontvangen van Mees.
Ademloos pak ik de telefoon uit de houder en haal het toestel van de toetsenvergrendeling.
Mees:
Heb je over een uurtje tijd om te praten?