![]() | ![]() |
Beverig haal ik adem voor ik mijn blik naar Mees wend. ‘Je wilde graag praten,’ verbreek ik de stilte.
Hij knikt. Zijn ogen kijken me ernstig aan. ‘Ja, dat klopt.’
‘Brand los zou ik zeggen.’
Even blijft het stil, op het razende geluid van de wind na die om de auto’s jaagt. Dan zegt hij: ‘Je overviel me hier nogal mee vanmiddag.’
Even weet ik niet wat ik moet zeggen. Meent hij dit? Was hij dan echt zo blind de afgelopen maanden? Uiteindelijk flap ik eruit: ‘Serieus?’
Hij knikt. ‘Ja. Ik had geen idee.’
‘Wat dacht je dan wel? Waarom was ik volgens jou dan wel overspannen geraakt?’
‘Dat gedoe met je vader,’ zegt hij meteen. ‘Ik dacht dat dat ook de reden was dat...’ De overige woorden blijven steken in zijn keel.
‘Nou?’ dring ik aan.
‘Dat je minder goed presteerde bij het winkelcentrumproject,’ zegt hij schuchter.
‘Minder goed presteerde?’ schiet ik meteen in de verdediging. ‘Waar heb je het over?’
‘Ja. Of wil je zelf beweren dat je op de top van je kunnen zat?’
Zijn woorden doen zeer en graven in herinneringen die ik zorgvuldig heb getracht te verstoppen. Ik zie mezelf weer zitten, uren en uren werkend aan dat project.
‘Ik heb er anders uren aan...’
‘Ik zeg toch ook niets over de geïnvesteerde tijd?’ onderbreekt Mees me. ‘Ik zag ook wel dat je er hard aan werkte. Ik heb het over de kwaliteit van dat werk.’
Die woorden slaan het laatste restantje lucht uit mijn longen. De kwaliteit van het werk... Ik heb zo mijn best gedaan voor dat project en om dan nu te horen dat ik in hun ogen onderpresteerde... Terwijl het helemaal niet waar is, want ze hebben wel mooi míjn ideeën gebruikt voor het eindvoorstel.
‘Als ik zo bar slecht presteerde,’ zeg ik schor, ‘waarom gebruikten jullie dan wel mijn ideeën om de opdracht binnen te halen?’
‘Ik zeg niet dat je bar slecht presteerde,’ verbetert Mees me. ‘Alleen dat je minder goed presteerde dan ik van je gewend ben. Normaal gesproken is je werk feilloos en nu zat het vol slordigheidsfoutjes.’
Dat antwoord verrast me. Ik dacht eigenlijk dat hij neerkeek op mijn werk. Of dat hij misschien gewoon jaloers was. Maar nu hij zegt dat hij mijn werk normaal gesproken als feilloos ervaart en dat hij de kwaliteit nu laakbaar vindt... Dat brengt me aan het twijfelen.
‘En op welk vlak bedoel je dat dan?’ vraag ik. Mijn stem wiebelt nerveus en ik hoor hoe mijn hart mijn bloed door mijn lichaam jaagt. Boem. Boem. Boem.
‘Je was er met je hoofd niet lekker bij. Of misschien was het je hart. Er zaten gaten in je plannen. Je was niet scherp tijdens overleggen. Er viel...’ Hij schraapt zijn keel. ‘Je was niet de makkelijkste om mee samen te werken.’
Mijn mond valt open en alle klikjes van de afgelopen dagen worden in één slag weggevaagd door een vloedgolf. Een rood waas trekt voor mijn ogen terwijl ik mijn ogen vernauw tot spleetjes en ik herken mijn eigen stem niet eens als ik ijzig antwoord: ‘Ik was niet de makkelijkste om mee samen te werken?’ Snuivend haal ik adem en ik klem mijn tanden op elkaar alsof ik door staal probeer te bijten.
‘Eh, ja,’ zegt Mees. ‘Je was heel afwachtend, dacht amper mee, en alles wat je inleverde voelde gewoonweg...’ Hij aarzelt even.
‘Nou?’ snuif ik.
‘Het voelde gewoonweg niet af. Alsof je haastwerk had ingeleverd, terwijl we flink wat uren de tijd gekregen hadden om er iets van te maken. Het kwam over alsof je de kantjes eraf liep. Op Hans tenminste. Ik zag wel dat je er tijd in stak, maar toch zaten er fouten in het eindresultaat.’
‘Ik was afwachtend? Dacht amper mee?’ bries ik. ‘Jij was altijd aan het woord! Er was geen speld tussen te krijgen! En alles wat ik wel zei, veegde je zo zonder pardon van tafel.’
‘Hoe bedoel je?’ vraagt Mees.
‘Denk eens terug aan ons eerste overleg,’ breng ik hem in herinnering. ‘De allereerste keer dat we het over dit project zouden hebben, opende je het gesprek met: Oké, dit is hoe we het gaan doen. Niet: ik heb een goed idee, wat denk jij? Of: zullen we beginnen met een brainstorm? En dat moet dan samenwerken heten?’
‘Heb ik dat gedaan?’ vraagt Mees verbouwereerd.
Ik knik. ‘Jazeker.’
‘Maar ik gaf je toch alle ruimte om...’
‘Je gaf me geen enkele ruimte,’ onderbreek ik hem. ‘Ik heb een paar pogingen gedaan om mijn visie op de plannen met je te delen, maar je danste om mijn argumenten heen met quotes van Hans waardoor het gesprek doodbloedde.’
‘Maar het is toch niets voor jou om het daarbij te laten?’ vraagt hij kleintjes. ‘Ik heb je de meest scherpe onderhandelingsgesprekken zien voeren. Daarbij moet dit in het niet gevallen zijn.’
Zijn woorden slaan als een mokerslag in op mijn longen en laten me ademloos achter. In gedachten weeg ik wat hij me probeert te zeggen, stel ik mezelf de vraag of er een kern van waarheid in die woorden kan zitten.
Voor mijn ogen flitsen beelden van gesprekken met klanten. Zoals die keer dat we de opdracht tot op de letter hadden uitgevoerd, maar een klant niet wilde betalen omdat hij in zijn eigen hoofd de opdracht inmiddels had aangepast. Ik heb de blaren op mijn tong geluld, maar hij vertrok uiteindelijk met de belofte de factuur snel te betalen als we een kleine aanpassing doorvoerden in de campagne. Klant uiteindelijk meer dan tevreden en Hans ook met zijn betaalde rekening.
Of die keer dat een klant eigenlijk de opdracht aan een concurrent wilde verstrekken, maar ik in een stevig vraag- en antwoordgesprek wist te achterhalen waarom, zodat ik ons voorstel naar zijn tevredenheid kon aanpassen aan zijn wensen.
Jemig. Mees heeft gelijk. Normaal gesproken laat ik het er inderdaad niet zo snel bij zitten. Waarom had ik me dit keer dan wel laten overrulen? In een hoekje laten praten?
Het antwoord galmt luid en duidelijk door mijn hoofd: omdat ik daar de energie niet voor had op dat moment.
En nog voor ik mezelf de vraag stel, weet ik ook al het antwoord op het waarom: ik had inderdaad geen energie omdat ik in mijn hoofd nog steeds bezig was met het herstel van mijn vader. Of eigenlijk vooral met de beklemmende angst om hem alsnog te verliezen. Het was ook zo kantje boord geweest...
Ik bijt op mijn lip als de conclusie tot me doordringt: ik was echt niet op mijn best tijdens onze samenwerking.
‘Hans wilde je eigenlijk een officiële waarschuwing geven en beginnen met het opbouwen van een dossier,’ gaat Mees verder, zich duidelijk onbewust van mijn innerlijke strijd. ‘Maar ik heb hem ervan overtuigd dat je gewoon iets te veel op je bordje hebt gehad in de maanden daarvoor. Dat was ook de reden dat hij je van die opdracht afhaalde. Er hing te veel vanaf en ik heb hem ervan overtuigd je wat rustiger werk te geven. Zodat je wat ruimte kreeg om je te herpakken. Met eenvoudigere opdrachten.’
Ik heb het gevoel dat mijn hoofd elk moment kan ontploffen. Hans wilde de procedure starten om me te kunnen ontslaan en Mees had het voor me opgenomen, ervoor gezorgd dat de druk van de ketel werd genomen. Alleen had hij niet beseft dat hij daardoor juist mijn stress vergrootte. Want ik had het niet gezien als ruimte voor rust, maar als een straf. Hoe had ik dat ook kunnen weten? Niemand had dit naar me uitgesproken.
Toch wil ik me niet zomaar gewonnen geven. Per slot van rekening ben ik niet voor niets ziek geworden en je maakt mij niet wijs dat er geen valse dingen gebeurd zijn. Dat kan niet anders; zoiets voel je.
‘Maar als ik zulk slecht werk leverde, waarom gebruikten jullie dan wel mijn ideeën?’ vraag ik.
‘Je ideeën waren goed,’ zegt Mees met een glimlachje. ‘Maar het heeft me wel flink wat tijd gekost om ze verder uit te werken tot realistisch uitvoerbare en betaalbare plannen. En om ze concreter te maken, zodat de klant zich er een duidelijker beeld bij kon vormen.’ Zijn glimlachje sterft weg en hij kijkt naar de tafel. ‘Bovendien, Hans zag het niet zitten dat jij dit plan zou verdedigen bij de klant. Als je het plan aan je collega’s al niet kon verkopen, verwachtte je zelf dan wel dat het zou lukken bij de opdrachtgever?’
Ik slik. Zo had ik er nog helemaal niet over nagedacht.
‘Heb je het inmiddels een plekje kunnen geven?’
Zijn vraag slaat me enigszins uit het veld. Is het daar niet nog wat vroeg voor? Ik heb toch op zijn minst wel een nachtje nodig om alles te verwerken wat Mees me net voor mijn voeten heeft geworpen.
‘Dat van je vader bedoel ik,’ verbetert hij zichzelf, ongetwijfeld nadat hij mijn verwarde gezicht zag.
Heel even krijg ik een mentale whiplash van deze plotselinge onderwerpwissel, maar als zijn daadwerkelijke vraag bij me inzinkt, knijpt mijn keel zich onverwacht snel dicht en voelen mijn ogen branderig. Met moeite lukt het me om mijn tranen binnen te houden.
‘Het was ook super heftig natuurlijk,’ gaat hij zachtjes verder. ‘Tenminste, wat ik begrepen heb dan, want ik heb denk ik lang niet alles meegekregen.’
Heftig is nog zacht uitgedrukt. ‘We hebben drie keer afscheid van hem genomen,’ ontsnapt aan mijn lippen en mijn stem kraakt en piept alsof die nodig gesmeerd moet worden, als een oude deur. ‘Elke keer dacht ik dat ik hem zou verliezen en realiseerde ik me dat ik daar helemaal nog niet klaar voor was.’
Hij zegt niets, knikt alleen maar.
‘Het was vreselijk om hem daar te zien liggen,’ ga ik verder. ‘Aan al die apparatuur die hem in leven hield. Als een grote, levenloze pop in dat ziekenhuisbed, huid zo bleek als de lakens waarop hij lag en met zo’n blauwe ziekenhuisjurk aan. Ogen gesloten en zo’n dikke slang in zijn keel om hem te helpen met ademen...’ Dit keer lukt het me niet om mijn tranen terug te dringen. Dit keer stromen ze over de rand en druppen zwaar over mijn wangen richting mijn kin.
‘Hij heeft ruim een maand op de IC gelegen,’ vervolg ik als ik me heb herpakt. ‘We waren blij met elk mini-stapje. Het voelde alsof hij bij de afgrond stond en elk stapje vooruit was er eentje weg bij het gevaar. En elke terugval...’ Ik adem moeizaam in. ‘Ik ben zo bang geweest. Zo vreselijk bang. En dan was er nog al dat geregel... Hele dagen bij de telefoon wachten, mensen inlichten hoe het met hem ging. Elke update via telefoongesprekken of korte teksten in steekwoorden vertalen naar een doorstuurbaar bericht dat voor iedereen te begrijpen was.’
‘Mocht je überhaupt bij hem?’ vraagt Mees.
Ik schud mijn hoofd. ‘Op de IC mocht hij maar één persoon bezoek ontvangen en we hadden afgesproken dat dit mijn moeder was. Vooral ook omdat hij daar rustig van leek te worden.’ Ik herinner me hoe mijn moeder onvermoeibaar op en neer reed naar het ziekenhuis. Hoe dat haar hele dagritme werd.
‘Dat lijkt me erg zwaar,’ zegt hij zacht.
Ik knik. ‘Mijn moeder videobelde wel elke dag even hoor, Zodat ik hem kon zien en tegen hem kon praten. Maar ik kon niet naast hem zitten en zijn hand vasthouden. Ik wist ook niet of ik hem ooit nog levend terug zou zien.’
Nieuwe tranen vinden hun weg over mijn wangen en laten een zoute smaak achter in mijn mondhoek.
‘Maar hij bleef leven,’ zegt Mees met een glimlach.
Ik knik, lach door mijn tranen heen. ‘Ja, hij bleef leven. Hij moest stevig revalideren, moest alles opnieuw leren, maar hij bleef leven.’
In gedachten zie ik hem weer in zijn rolstoel zitten. Broodmager, slangetje in zijn neus. Te verzwakt om zelfs maar op zijn benen te staan.
‘Hij heeft zelfs even in een revalidatiehuis verbleven.’ Daar mocht ik hem gelukkig wel bezoeken. Tegen die tijd stond mijn moeder op instorten, dus het was fijn dat we de bezoeken konden verdelen.
‘Wat had hij nou precies?’
‘Longcovid.’ Ik haal beverig adem. ‘We dachten dat de pandemie achter ons lag, dat alle nieuwe varianten dusdanig afgezwakt waren dat je er niet dood aan zou gaan. Maar mijn vader heeft COPD en ten tijde dat hij ziek was kampte hij ook met obesitas. Het virus had op hem een veel groter effect.’
Even valt er een stilte. Het voelt niet onprettig, meer alsof alles nu even gezegd is en de boodschap ruimte nodig heeft om in te zinken. Uiteindelijk verbreekt Mees de stilte.
‘Vind je het vreemd dat je je aandacht slecht bij je werk kon houden?’ vraagt hij. ‘Dit was toch even veel belangrijker?’
Ik knik kleintjes. ‘Maar dit gebeurde allemaal vóór dat project,’ werp ik tegen.
‘En? In zo’n periode word je geleefd. Pas als je weet dat alles goed komt, krijg je de rust om zoiets te verwerken en een plekje te geven.’
Daar heeft hij wel een punt. Er zit me echter nog iets dwars. ‘Met alles wat je net verteld hebt, is een boel te verklaren wat tussen ons in stond, maar niet alles,’ zeg ik. ‘Er zijn alsnog verschillende dingen gebeurd die niet oké waren.’
Mees slikt en geeft een knikje. ‘Vertel,’ spoort hij me aan.
‘Nou, zoals ik al eerder zei, begon je al met een kant en klaar idee in plaats van dat we als gelijken vertrokken vanuit een brainstorm,’ zeg ik.
‘Ik had het me niet gerealiseerd, maar ik denk dat je daarin gelijk hebt,’ geeft hij toe. ‘En verder?’
‘Nou, verder was er nog dat geroddel. Dat elke keer als ik een kamer binnenkwam, iedereen ineens stilviel. Ik voelde me zo vernederd. Ze hadden het allemaal over mijn wanpresteren.’
Mees kijkt me ongemakkelijk aan en mijn innerlijk trekt haar gezicht in een lelijke, zelfgenoegzame grijns. Zie je wel? Al zijn mooie praatjes ten spijt, hij kan niet alles recht praten!
‘Ja, dat kan ik ook wel uitleggen,’ zegt hij uiteindelijk schor. ‘Het heeft toch dezelfde reden.’
Dezelfde reden? Ik trek een wenkbrauw op.
‘Zie je,’ zegt hij zenuwachtig, ‘ik vind je echt al heel lang heel erg leuk.’
Zelfs nu ik het Mees zelf hoor zeggen, vind ik het moeilijk om dat te geloven. Ben ik dan al die tijd zo blind geweest? Ik dacht echt dat hij alleen maar over me heen wilde walsen om zo zelf snel carrière te maken. Eventueel ten koste van mij.
‘En dit was de eerste keer dat jij en ik zo intensief samen zouden werken,’ vervolgt hij ‘Ik...’ Beschaamd kijkt hij naar zijn handen. ‘Ik wilde gewoon indruk op je maken. Ik wilde je laten zien dat ik goed ben in mijn werk. Of zoiets.’
‘Maar...’ Ik staar hem aan. ‘We zijn collega’s. Ik wist toch allang dat je goed bent in je werk?’
Mees kijkt op en voor het eerst valt me op hoe onzeker hij is door de kwetsbare blik in zijn ogen. Zijn woorden ondersteunen dat. ‘Echt waar?’
Ik knik. ‘Echt waar.’ Ik kuch voorzichtig. ‘En het geroddel in de wandelgangen?’
Mees rolt met zijn ogen. ‘Malika betrapte me toen ik net iets te lang naar je staarde. En toen ik in de overleggen rondom project winkelcentrum jouw naam steeds bleef noemen, telde ze één en één bij elkaar op. Het is een lieve vrouw, maar helaas staat ze niet bekend om haar geheimhouding.’
‘Dus dat gesmoes om me heen de hele tijd...’
‘Ging waarschijnlijk erover dat ik jou heel erg leuk vind,’ bekent Mees zacht. ‘Mogelijk aangevuld met de feitjes dat ik op termijn de zaak van Hans overneem en dat jij niet in een al te best daglicht staat bij laatstgenoemde.’
‘De zaak overneemt?’ Dat is nieuws voor mij.
Hij knikt. ‘Ja. Hans heeft zelf geen kinderen en ik wilde een zaak voor mezelf beginnen. Toen ik dat in een functioneringsgesprek liet doorschemeren, vroeg hij of ik interesse had om zijn zaak over te nemen als hij met pensioen gaat.’
Dus Mees wordt straks mijn baas? Ik weet niet hoe ik me daarbij voel, maar ik herpak me snel. ‘Dan blijft er nog steeds iets over wat ik niet begrijp,’ zeg ik.
‘Nou?’
‘Je zegt dat je me leuk vindt en dat je indruk op me wilde maken, maar waarom schoot je dan steeds zo uit je slof tegen me?’
Dit keer kijkt hij ronduit gegeneerd. ‘Hier ben ik niet bepaald trots op,’ geeft hij toe, ‘maar ik was nogal gefrustreerd.’
‘Gefrustreerd?’
‘Ja. Omdat niets liep zoals ik het wilde. Jij was niet vol bewondering over mijn ideeën, maar geïrriteerd. Onze samenwerking, waar ik erg naar had uitgekeken, liep ronduit stroef, en het plan vorderde als een slak en had plotgaten waar Scary Movie jaloers op zou zijn.’
Ik weet niet zo goed wat ik moet zeggen, maar schijnbaar verwacht hij ook geen antwoord, want hij vervolgt: ‘Bovendien hadden Hans en ik bedacht dat als we deze opdracht zouden binnenhalen, ik de overname relatief veilig kan doen omdat ik met de maandelijkse inkomsten van alleen al deze opdracht een groot deel van de maandelijkse kosten kan dekken. Er hing voor mij dus nóg meer af van deze opdracht.’
Ik knik begrijpend.
Mees zucht en kijkt verdrietig naar zijn handen. ‘Maar dat neemt nog steeds niet weg dat jij ziek thuis zit omdat je je heel naar hebt gevoeld op het werk en dat ik daar medeverantwoordelijk voor ben. Dat vind ik heel vervelend om te horen en dat spijt me oprecht. Het is ook het allerlaatste wat ik wilde.’
Deze woorden verrassen me en raken een gevoelige snaar. Het voelt zo fijn dat hij na alle uitleg mijn gevoel bij de situatie niet ontkent. Dat hij uitspreekt dat hij het vervelend vindt en dat hij zelfs zijn excuses aanbiedt. Dit doet meer met me dan ik had verwacht.
‘Dankjewel,’ zeg ik. ‘En het spijt mij dat ik niet heb ingezien dat mijn emmertje al overliep en dat ik daardoor minder presteerde. En dat ik daardoor ook minder kon hebben.’
Hij knikt. ‘Excuses aanvaard.’
Even zitten we zwijgend naast elkaar in de auto. Dit keer voelt de stilte wel ongemakkelijk. Voor mijn gevoel is alles nu wel gezegd, alleen weet ik niet hoe ik het gesprek naar een afronding kan sturen.
‘Hoe nu verder?’ verbreekt Mees als eerste de stilte.
Ja, dat is een goede vraag.
***
Een halfuur later, als ik weer terug ben in het huisje en ik met een kop thee naast Aïsha op de bank ben gekropen, wacht er een vriendschapsverzoek van Mees op me in de Facebookapp.