image
image
image

♥ 25 ♥

image

‘Kijk! Daar ligt er ook eentje te zonnen!’ Opgewonden wijs ik over de reling in de richting van een zandbank waar een zeehond zich loom overheen gedrapeerd heeft. De zon laat de vacht van het dier glanzen, net als de kabbelende golfjes van de Noordzee. De boot heeft de Waddenzee nog niet zo lang geleden verlaten en nu kijken we uit op het onbewoonde eiland Noorderhaaks. Of nou ja, onbewoond... Er wonen geen ménsen in elk geval, maar de circa vier vierkante kilometer tellende zandvlakte is een favoriet plekje van de zeehonden en watervogels.

‘Het is bijna niet voor te stellen dat het roofdieren met scherpe tanden zijn,’ verzucht Aïsha. ‘Kijk dan hoe vredig en lief ze eruitzien!’

‘Ja, dat zeggen we ook altijd over Mees,’ zegt Zafer met een uitgestreken gezicht. ‘Zo vredig en schattig, maar intussen... Die tanden? Brrr.’ Hij knipoogt en Mees geeft hem een duw, waarbij hij vlug een blik over zijn schouder werpt mijn richting uit. Ik grinnik.

‘Is dat zo?’ ga ik erop in. ‘Wat doet hij dan zoal met die tanden?’ Ik kijk Zafer aan en doe net of ik Mees’ wapperende handen niet zie.

‘Nou, ik heb dames gesproken die er in de slaapkamer kennis mee gemaakt hebben,’ zegt Zafer met een uitgestreken gezicht. ‘En ze konden er niet over praten zonder...’

‘Ja ja ja,’ bromt Mees. ‘Zo is het wel genoeg.’

‘Het werd net spannend,’ zeg ik met een pruillipje.

‘Jullie missen alles,’ zegt Aïsha. ‘Heb het later maar over de tanden van Mees. Daar ligt ook nog een zeehond. Volgens mij een grijze.’

‘Hoe weet je dat?’ vraagt Alex.

‘Deze is minder schattig,’ zegt ze. ‘Kijk maar, hij is flink groter en die snuit steekt een stuk verder naar voren.’

Ik vergelijk deze zeehond met een zeehond die op het eiland ligt te zonnen en moet haar gelijk geven.

‘Hebben jullie genoeg foto’s geschoten?’ De kapitein van de boot kijkt ons vragend aan. ‘We gaan over vijf minuten weer terug naar de haven.’

Hoewel ik al verschillende foto’s gemaakt heb, grijp ik deze oproep aan om er nog wat extra te schieten. Eerst aan de voorzijde van de boot, maar langzaam dwaal ik verder naar de achtersteven, die verlaten is.

Ik maak foto’s van het woeste water dat uit de schroef komt. Van de zee, met de zuidpunt van Texel op de achtergrond en zeemeeuwen in de met wolken bezaaide lucht. Een zandbank met een zonnende zeehond.

Er is zoveel moois te zien en ik wil alles vastleggen zodat ik straks, als deze week in het verleden ligt en de straten van Utrecht me weer omringen, in gedachten nog eens terug kan keren naar dit moment.

‘Mooi hè?’

Ik kijk op en zie dat Mees achter me is komen staan. Ik moet mijn ogen samenknijpen tegen het felle licht van de zon.

‘Ja, het is prachtig. Mooier dan ik had verwacht.’

Hij doet een stapje dichterbij en kijkt me aan. Een glimlach trekt aan één van zijn mondhoeken en ik voel een vederlicht veertje door mijn onderbuik dwarrelen.

‘Maar het allermooist ben jij,’ zegt hij zacht. ‘Vooral nu, hier op de boot met je haren losgewaaid en een glinstering van de zon in je ogen.’

Het veertje wordt een kleine draaikolk en ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik voel me ineens niet dapper meer en alle sexy flirtzinnen die ik zou kunnen zeggen, zijn heel effectief uit mijn vocabulaire verdwenen.

Mees zet nog een stapje dichterbij, terwijl zijn ogen om toestemming lijken te smeken. Ik vraag me af waar hij toestemming voor wil hebben. Om dichterbij te komen? Om zijn hand op te tillen, zoals hij nu doet, en zijn hand tegen mijn wang te leggen? Om voorover te buigen en...

Zijn lippen landen teder op die van mij en een siddering trekt door mijn ruggengraat. Door dat ene gebaar lijkt mijn wervelkolom op te lossen, veranderen mijn benen in zwieberende elastiekjes en vergeet ik te ademen. Als bevroren blijf ik staan, mijn ogen gesloten, me afvragend wat ik hiervan vind. De zon streelt mijn huid, terwijl kleine schokjes van mijn lippen wegschieten, verder mijn lichaam in, om kippenvel op mijn armen en billen te toveren. Dit voelt... heerlijk.

Eeltige huid veegt langs mijn kin, duwt mijn hoofd omhoog. Mijn oogleden fladderen opwaarts. Mees kijkt me onderzoekend aan. ‘Is dit oké?’ vraagt hij zacht. ‘Of ben ik een grens over gegaan die ik niet had mogen passeren?’

Mijn hart bonst, BOEM BOEM BOEM BOEM, en ik kan hem alleen maar aanstaren. Mijn tong lijkt in de knoop te zitten met mijn verhemelte en de woorden die in mij leven hebben schijnbaar ineens een vakantie geboekt.

Mees blijft me aanstaren, tot hij het oogcontact verbreekt en een stapje achteruitzet. ‘Sorry,’ mompelt hij. ‘Ik liet me meeslepen. Het was niet mijn bedoeling om dit tegen jouw zin in te doen.’

Voor hij buiten mijn bereik stapt, komen mijn armen omhoog en klauwen mijn vingers zich aan weerskanten vast in de mouwen van zijn shirt, nemen een besluit voordat mijn hersenen bewust een keuze hebben gemaakt. Mees kijkt me aan, hoopvol, maar verroert zich niet. Hij wil dat ik beslis, besef ik.

En ineens is alle twijfel weggesmolten. De klik, die langzaam is ontstaan op het eiland, voelt steviger dan ik ooit had durven denken en trekt me als een zware magneet aan. Ik trek hem naar me toe, ruw, en duw mijn mond op zijn lippen. De tederheid van zojuist is verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor een ander gevoel dat ik niet goed kan plaatsen. Een soort primitieve honger.

Terwijl mijn lippen de zijne verkennen, duw ik mijn lichaam tegen dat van hem en kruip steeds dieper weg in zijn armen. De draaikolk in mijn buik is nu een soort woeste oceaan geworden tijdens windkracht storm. Mees’ tong glipt mijn mond in en streelt langs die van mij. Ik kreun en heb moeite om overeind te blijven. Gelukkig houdt hij me stevig vast.

Als ik het waag om hem aan te kijken, valt het me op hoezeer zijn ogen stralen. Ik zou een zonnebril op moeten zetten om er niet door verblind te raken. Meteen daarop flitsen er nieuwe vlinders door mijn buik door de wetenschap dat Mees zo intens gelukkig kijkt door míj.

Zijn lippen verlaten die van mij, maar hij laat me niet los. Sterker nog, hij trekt me dichter tegen zich aan en begraaft me in zijn omhelzing. Hij ruikt naar zout en de wind, naar zand en een vleugje vers mannenzweet. Hoe heb ik niet eerder kunnen merken dat hij zo lekker ruikt?

‘Zo, blij dat dat eruit is.’

We draaien ons geschrokken om en staren in het grijnzende gezicht van Zafer.

‘Die spanning die steeds tussen jullie hing was echt niet gezond,’ zegt hij, terwijl hij zijn armen omhooghoudt alsof hij wil zeggen: ik kan er toch ook niets aan doen dat het zo is?

Hij grijnst breed. ‘Kunnen we dan nu weer over tot de orde van de dag?’

Ik rol met mijn ogen. ‘Drama Queen.’

***

image

Het is half drie als we weer aanmeren in de haven van Oudeschild. Ik voel me nog steeds week in mijn benen, maar dat heeft niets te maken met de zojuist gemaakte boottocht. Tenminste, niet met het stuiteren van de boot op de golven van de Waddenzee en de Noordzee. De duidelijke oorzaak van mijn spaghettibenen staat naast me en heeft nog steeds een arm om me heen geslagen. Aïsha staat naast Zafer, maar ik zie wel hoe ze met regelmatige tussenpozen mijn kant op blikt met een vertederde trek rond haar mond.

‘Wat zijn jullie plannen?’ vraag ik Mees, als we van boord stappen.

Die haalt zijn schouders op, alsof hij baalt dat ik hem die vraag eerst stelde. ‘Ik geloof dat Barry heel graag een terrasje wil pakken,’ mompelt hij.

‘Dat heb je goed gezien,’ brult Barry achter ons en ik schiet in de lach. ‘Het is per slot van rekening onze laatste vakantie voor ik vader word!’

‘Wij gaan naar Den Burg,’ zeg ik. Ik doe mijn best om opgewekt te klinken, maar vanbinnen voel ik een vleugje spijt dat we de middag niet samen kunnen doorbrengen. Maar ik heb dit met Aïsha afgesproken en hij moet ook rekening houden met zijn vrienden.

‘Nou, dat komt dan mooi uit,’ vindt Barry. ‘Want daar hebben ze vast genoeg leuke terrasjes.’

We lopen terug naar de auto’s en zetten koers naar de grootste plaats van het eiland, waar de mannen zoals gezegd een terrasje opzoeken en ik samen met Aïsha door de winkelstraat slenter.

‘Heb je nog specifieke winkels waar je in ieder geval even langs wilt?’ vraag ik.

‘De boekwinkels,’ zegt ze. ‘Dat zijn er twee, heb ik gezien. En er moet hier een speciale winkel zijn met allemaal producten van Texelse wol. Daar wil ik ook nog wel even naartoe.’

We beginnen bij Nauta Boek, waar Aïsha als een echte toerist de kaartenmolentjes plundert terwijl ik langs de tafels met nieuwe boeken loop.

‘Kijk eens wat een leuke kaarten,’ zegt mijn vriendin, met haar handen vol kartonnen groetjes op weg naar de kassa.

‘Jij hebt wel ambities, voor die ene nacht vakantie,’ plaag ik haar. ‘Heb je je hele adressenbestand meegenomen voor een vakantiekaart?’

Ze haalt haar schouders op. ‘Ik vind het gewoon leuk om een kaartje te sturen.’

Ze loopt naar de balie en legt haar stapeltje vakantiekaarten op de toonbank.

Ik kom naast haar staan en vraag de kassajuffrouw: ‘Er schijnt hier ook een winkel te zijn met allemaal producten van Texelse wol. Waar vinden we die?’

‘Die zit aan de Weverstraat,’ antwoordt de vrouw. ‘Als je de winkel uit loopt, naar rechts en op het eind naar links. En dan rechtdoor tot je de winkel aan je linkerkant ziet.’ Haar blik schuift naar Aïsha. ‘Dat is dan twintig euro en zestig cent.’

‘Mag ik er postzegels bij?’

Als we de boekhandel weer verlaten, kijk ik vlug naar rechts, naar het terras van De Slock en daarnaast het terras van het restaurant waar ik onlangs met de mannen heb gegeten. Het is slechts enkele dagen geleden, maar het voelt als veel langer. Wat is alles sindsdien veranderd!

Een blos trekt over mijn wangen als ik eraan terugdenk hoe ik die nacht naast Mees in bed belandde. En hoe boos ik daarover was de dag daarna.

Ik herinner me weer hoe blij hij keek. En ook dat valt nu op een plekje. Hij was waarschijnlijk gewoon oprecht blij dat hij naast me wakker werd. Omdat hij me leuk vindt. Geen bijbedoelingen of scoren tegenover zijn vrienden.

Mijn telefoon trilt in mijn broekzak en mijn hart maakt een sprongetje. Zou Mees hier toch zitten? Heeft hij me gezien en ik hem niet, waardoor hij nu even belt? Ik kijk zoekend om me heen naar een zwaaiende arm, terwijl ik het toestel uit mijn zak tevoorschijn haal. Maar als ik op het scherm kijk, bevriest mijn adem in mijn longen. Het is niet Mees, maar iemand anders van kantoor. Het is Hans.

‘Wat is er?’ vraagt Aïsha.

Ik stop de telefoon weer in mijn broekzak. ‘Niets,’ zeg ik vlug.

Ik bel hem later wel. Als ik nagedacht heb wat ik ga zeggen. Als ik weet hoe ik uit kan leggen dat ik volgende week ook nog niet kom werken. Want hoewel mijn blik op Mees is veranderd, is mijn reactie op Hans’ naam in beeld hetzelfde gebleven, evenals mijn reactie op de gedachte aan werken. Ik ben nog niet de oude. Het is alleen zo lastig om het verschil uit te leggen tussen wel in staat zijn om leuke dingen te doen en niet in staat zijn om te werken.

Of... Of zou het toch tussen mijn oren zitten? Stel ik me aan? Want als ik hier kan wandelen, tijd kan doorbrengen met mijn beste vriendin, dan moet ik toch ook wel iets kunnen doen op ons kantoor? Al is het iets eenvoudigs?

Ik grom als ik mezelf erop betrap dat ik het wéér doe. Ik ben wéér te hard voor mezelf, wil mezelf wéér te veel pushen.

‘Er is een wezenlijk verschil,’ had Judith gezegd, ‘want het één kost energie en het ander levert energie op. Jij moet de balans tussen die twee terugvinden. En tot die tijd moet je eerst zorgen dat de wijzer weer in het midden uitkomt. Dat betekent: veel leuke dingen doen die energie opleveren.’

Die coach van mij heeft makkelijk praten, want hoe ga ik die balans ooit vinden? Toch heeft de bedrijfsarts ongeveer hetzelfde gezegd, in net iets andere woorden.

‘Kom, we moesten eerst naar rechts en dan naar links, toch?’

Aïsha sleurt me mee en ik laat mijn gedachtestroom achter bij de boekhandel voor de deur. In plaats van te piekeren probeer ik me te focussen op het hier en nu, op het gezelschap van mijn beste vriendin en de mooie omgeving waar ik nu ben.

‘Ik denk dat dat hem is,’ wijst ze.

Ja, dat denk ik ook. Door de etalageruit zie ik allerlei kleedjes, kussens, mutsen en pantoffels van schapenwol.

We stappen naar binnen en Aïsha gaat als een stuiterbal door de winkel. Ik doe mijn best om haar enthousiasme te delen, maar het telefoontje van de directeur heeft me toch weer uit evenwicht geduwd.

‘Ooo, kijk dat vest dan! Die ga ik passen.’

Ik ga braaf op een bankje in de buurt van de paskamer zitten en wacht tot Aïsha het betreffende kledingstuk heeft aangetrokken. Intussen probeer ik te bedenken wat ik tegen Hans moet zeggen. Het voelt zo suf om elke week te zeggen: ‘Ik voel me nog steeds heel moe. Het gaat nog steeds echt niet lukken.’

Hij zal willen weten wat ik eraan doe om me beter te voelen. En ik zal daarbij weer twijfelen wat ik beter wel en wat ik beter niet kan zeggen. Want de bedrijfsarts zal dit uitstapje waarschijnlijk toejuichen als iets wat energie oplevert, maar Hans zal ongetwijfeld denken dat als ik vakantie kan vieren, ik ook naar kantoor kan komen.

‘En?’

Ze stapt uit het pashokje en draait een rondje. Het blauwe vest dat ze aanheeft ziet er heel erg comfortabel uit.

‘Ja, mooi,’ knik ik. ‘Wat vind je zelf?’

‘Kan ik hierin wonen?’ vraagt ze met een zwijmelende stem. ‘Ik neem hem.’

Nadat ze het vest heeft afgerekend, lopen we verder door de Weverstraat. Af en toe stoppen we om in een winkel te kijken of om op een terrasje de gezichten te scannen. Uiteindelijk slaan we af naar de Binnenburg, waar bijna op het einde Het Open Boek zit, de tweede boekhandel die het dorp rijk is.

Aïsha loopt watertandend langs de kasten met boeken en ik ontdek een molen met spelletjes. Als ik alle doosjes daarin bekeken heb en zie dat Aïsha nog niet eens halverwege de winkel is, haal ik mijn mobieltje tevoorschijn en open uit gewoonte de Facebook app. Mijn tijdlijn wordt geladen en ik zie de puppy van tante Joke, een post van mijn moeder dat ze met mijn vader een wandeling heeft gemaakt en...

Mijn adem stokt als ik naar de volgende foto op mijn tijdlijn staar. Of eigenlijk: foto’s. Maar het is die ene die meteen mijn blik trekt en vasthoudt alsof het een gevangene van Azkaban is en dan bedoel ik niet die ene die ontsnapte. Want op die foto zie ik mezelf. Met Mees. Op de achtersteven van de boot tijdens de zeehondentocht. Ik moet toegeven; de foto is prachtig. De foto is gemaakt met tegenlicht, waardoor er een gouden randje om ons heen ligt. Als je bedenkt dat we zoenend op de foto staan, is dat gouden randje niet alleen mooi, maar ook nog eens symbolisch. Het zou de kaft van een boek kunnen zijn. Of een stockfoto van een professionele fotograaf met getrainde modellen. Alleen is het dat niet. Dit is echt. En het staat op Facebook.

Ik kijk welke naam erboven staat, wie het gedeeld heeft, en haal opgelucht adem. De foto’s zijn geplaatst door Alex en ik zie meteen dat hij mij er niet in getagd heeft. Gelukkig maar. De kans dat we overlappende vriendschappen hebben, lijkt me erg klein. En al helemaal dat die overlappende vrienden bij ons op het kantoor werken.

‘Ik ben zover hoor,’ zegt Aïsha opgewekt.

‘En? Nog wat leuks gevonden?’

Ze trekt een schuldig gezicht en houdt een tasje omhoog. ‘Laten we snel weggaan, voor ik nog meer zie.’

We verlaten de winkel en lopen langs een kerk. Even verderop vinden we een groot plein, waar zich langs de randen verschillende horecagelegenheden bevinden. Zou hij hier zitten met zijn vrienden?

Ik haal mijn telefoon weer tevoorschijn en zoek de foto terug. Het is echt een mooie foto en de beeldende herinnering aan dat moment haalt ook de vlinders terug in mijn buik.

Facebook verdwijnt van mijn scherm. In plaats daarvan verschijnt het oproepscherm in beeld. Iemand belt mij. En die iemand is Mees.

‘Met Kitty,’ neem ik op.

‘Je staat recht voor ons,’ zegt Mees lachend. ‘Komen jullie nog even bij ons zitten?’

Ik stoot Aïsha aan. ‘Vind je het leuk om nog even bij de mannen aan te schuiven op het terras?’

‘Bij die sexy vent van jou?’ zegt ze, expres iets te hard. ‘Ja hoor, gezellig.’

‘Dat is duidelijk,’ grinnikt Mees in de lijn.

‘Waar zitten jullie?’

‘Als je nu naar rechts kijkt, zie je een groepje zwaaiende mannen zitten.’

Ik volg zijn instructies en inderdaad, op het terras bij de brasserie, zwaaien acht handen enthousiast naar ons. Als we ons bij hen voegen, trekt Mees vlug twee stoelen bij en ik ga naast hem zitten.

‘Hoi.’

Hij glimlacht. ‘Hoi. Hebben jullie lekker gewinkeld?’

Ik knik. ‘Aïsha is geslaagd.’

‘En jij?’ Ligt het aan mij, of zegt hij dat op een flirterige manier?

Om me een houding te geven haal ik mijn schouders op. ‘Ik was niet echt op zoek naar iets,’ mompel ik.

‘Nee nee,’ zegt Aïsha sarcastisch en ik geef haar een por.

‘Wat willen jullie drinken?’ vraagt Alex. ‘Dan regel ik dat even.’

We willen allebei groene ijsthee, dus dat is makkelijk te onthouden voor hem. Mees buigt zich dichter naar me toe. ‘Hebben jullie vanavond al plannen?’ vraagt hij.

Ik wijs naar Aïsha. ‘Ik moet haar straks naar de boot terugbrengen, want ze moet morgen weer werken.’

‘Ah.’ Hij kijkt een beetje teleurgesteld, maar herpakt zich snel. ‘En wat doe je morgen?’

Ik giechel. ‘Waarom vraag je dat? Je hebt mijn agenda toch gekopieerd?’

Mees heeft het fatsoen om beschaamd te kijken. ‘Nou ja, ik...’ Hij onderbreekt zijn zin en grijpt naar zijn broekzak. ‘Sorry, ik word gebeld.’

Hij haalt het toestel uit zijn zak, kijkt even met een verward gezicht naar het scherm en neemt dan op.

‘Met Mees.’

Ik bestudeer zijn gezicht, waar de verwarring alleen maar groter op wordt.

‘Eh, ja. Dat eh... Dat kan.’

Hij legt zijn hand over de speaker en kijkt me aan. ‘Het eh... Het is voor jou.’

‘Voor mij?’ vraag ik verward. Wie kan dat nu zijn?

‘Ja. Het is...’

En nog voordat hij de naam zegt, weet ik het. Het is Hans.