97

Maar het was niet het einde van het boek want 5 dagen later zag ik 5 rode auto’s achter elkaar waardoor het een Super Goede Dag werd en ik wist dat er iets bijzonders zou gebeuren. Op school gebeurde er niets bijzonders dus wist ik dat er na school iets bijzonders zou gebeuren. En toen ik thuiskwam ging ik naar de winkel aan het eind van onze straat om dropveters en een reep witte chocola van mijn zakgeld te kopen.

En toen ik mijn dropveters en een witte reep had gekocht draaide ik me om en zag mevrouw Alexander, de oude mevrouw van nummer 39, die ook in de winkel was. Nu droeg ze geen spijkerbroek. Ze droeg een jurk zoals een normale oude mevrouw. En ze rook naar koken.

Ze zei: “Waar was je nou gebleven laatst?”

Ik vroeg: “Wanneer?”

En zij zei: “Toen ik terugkwam, was je weg. Ik moest alle koekjes alleen opeten.”

Ik zei: “Ik was weggegaan.”

En zij zei: “Dat was duidelijk.”

Ik zei: “Ik dacht dat u misschien de politie ging bellen.”

En zij zei: “Waarom zou ik dat nou doen?”

En ik zei: “Omdat ik mijn neus in andermans zaken stak en vader zei dat ik niet mocht onderzoeken wie Wellington heeft vermoord. En een politieman heeft me een vermaning gegeven en als ik weer in de problemen kom wordt het veel erger vanwege die vermaning.”

Toen zei de Indiase mevrouw achter de balie tegen mevrouw Alexander: “Zegt u het maar,” en mevrouw Alexander zei dat ze een pak melk en een pakje chocoladekoekjes wilde en ik liep de winkel uit.

Toen ik buiten kwam zag ik de teckel van mevrouw Alexander op de stoep zitten. Hij droeg een jasje van Schotse ruitjesstof. Ze had zijn lijn aan de regenpijp naast de ingang vastgebonden. Ik hou van honden, dus ik bukte me en zei de hond gedag en hij likte mijn hand. Zijn tong was ruw en nat en hij vond dat mijn broek lekker rook en begon eraan te snuffelen.

Toen kwam mevrouw Alexander naar buiten en zei: “Hij heet Ivor.”

Ik zei niets.

En mevrouw Alexander zei: “Je bent erg verlegen, hè Christopher?”

En ik zei: “Ik mag niet met u praten.”

En zij zei: “Wees maar niet bang. Ik zeg niets tegen de politie en ik zeg niets tegen je vader want je mag best een praatje maken. Een praatje maken is toch gewoon vriendelijkheid.”

Ik zei: “Ik kan geen praatjes maken.”

Toen zei ze: “Vind je computers leuk?”

En ik zei: “Ja. Ik vind computers leuk. Ik heb thuis een computer op mijn slaapkamer.”

En zij zei: “Dat weet ik. Ik zie je weleens in je slaapkamer voor je computer zitten als ik naar de overkant van de straat kijk.”

Toen maakte ze Ivors lijn los van de regenpijp.

Ik was niet van plan om iets te zeggen want ik wou niet in de problemen komen.

Toen bedacht ik dat dit een Super Goede Dag was en dat er nog niets bijzonders was gebeurd dus het kon zijn dat praten met mevrouw Alexander het bijzondere was dat vandaag zou gebeuren. En ik dacht dat zij me misschien iets over Wellington of over meneer Shears zou vertellen zonder dat ik iets vroeg, dus dan hield ik me aan mijn belofte.

Dus ik zei: “En ik vind wiskunde leuk en Toby verzorgen. En ik vind ook de ruimte leuk en ik vind het leuk om alleen te zijn.”

En zij zei: “Je bent zeker wel heel goed in wiskunde, hè?”

En ik zei: “Dat klopt. Ik doe volgende maand vwo-examen wiskunde-B1. En dan ga ik een 10 halen.”

En mevrouw Alexander zei: “Werkelijk? vwo-examen wiskunde-B1?”

Ik antwoordde: “Ja. Ik lieg nooit.”

En zij zei: “Neem me niet kwalijk. Ik bedoelde niet dat je loog. Ik vroeg me alleen af of ik het wel goed gehoord had. Ik ben soms een beetje doof.”

En ik zei: “Dat weet ik nog. Dat zei u.” En toen zei ik: “Ik ben de eerste van mijn school die een vwo-examen doet want het is een school voor speciaal onderwijs.”

En zij zei: “Ik vind het heel knap, hoor. En ik hoop dat je een 10 haalt.”

En ik zei: “Die haal ik.”

Toen zei ze: “En ik weet ook van jou dat je lievelingskleur niet geel is.”

En ik zei: “Nee. En ook niet bruin. Mijn lievelingskleur is rood. En metaalkleur.”

Toen ging Ivor poepen en mevrouw Alexander raapte de poep op met haar hand in een plastic zakje en draaide toen het plastic zakje binnenstebuiten en legde er een knoop in zodat de poep in het afgesloten zakje zat en ze die niet met haar handen aanraakte.

En toen ging ik even redeneren. Ik redeneerde dat vader me maar 5 dingen had laten beloven en dat waren:

  1. Meneer Shears niet in ons huis noemen.
  2. Mevrouw Shears niets vragen over wie die rothond had vermoord.
  3. Niemand iets vragen over wie die rothond had vermoord.
  4. Niet ongevraagd in andermans tuin komen.
  5. Ophouden met dat belachelijke detectivegedoe.

En iets over meneer Shears vragen viel hier niet onder. En als je detective bent moet je Risico’s Nemen en dit was een Super Goede Dag wat betekende dat het een goede dag was om Risico’s te Nemen, dus ik zei: “Kent u meneer Shears?” wat een soort praatje maken was.

En mevrouw Alexander zei: “Eigenlijk niet, nee. Op straat zei ik hem wel gedag en sprak ik hem ook weleens, maar ik wist niet veel van hem. Ik geloof dat hij op een bank werkte. De National Westminster. In de stad.”

En ik zei: “Vader zegt dat hij een slechte man is. Weet u waarom hij dat zei? Is meneer Shears een slechte man?”

En mevrouw Alexander zei: “Waarom vraagje over meneer Shears, Christopher?”

Ik zei niets want ik wilde geen onderzoek doen naar de moord op Wellington en dat was de reden dat ik over meneer Shears vroeg.

Maar mevrouw Alexander zei: “Heeft dit met Wellington te maken?”

En ik knikte want dat telde niet als detectivewerk.

Mevrouw Alexander zei niets. Ze liep naar de kleine rode bus op een paal naast de ingang van het park en deed Ivors poep in de bus, wat iets bruins in iets roods was, wat me een raar gevoel in mijn hoofd gaf dus keek ik niet. Toen liep ze terug naar mij.

Ze haalde diep adem en zei: “Misschien is het beter om hier niet over te praten, Christopher.”

En ik vroeg: “Waarom niet?”

En zij zei: “Omdat.” Toen stopte ze en besloot een andere zin te gaan zeggen. “Omdat je vader misschien wel gelijk heeft en je dit soort dingen niet moet vragen.”

En ik vroeg: “Waarom niet?”

En zij zei: “Omdat hij dat natuurlijk heel akelig vindt.”

En ik zei: “Waarom vindt hij dat akelig?”

Toen haalde ze weer heel diep adem en zei: “Omdat…omdat ik denk dat je wel weet waarom je vader meneer Shears niet zo aardig vindt.”

Toen vroeg ik: “Heeft meneer Shears moeder vermoord?”

En mevrouw Alexander zei: “Vermoord?”

En ik zei: “Ja. Heeft hij moeder vermoord?”

En mevrouw Alexander zei: “Nee. Nee. Natuurlijk heeft hij je moeder niet vermoord.”

En ik zei: “Maar bezorgde hij haar dan zoveel stress dat ze aan een hartaanval stierf?”

En mevrouw Alexander zei: “Ik weet echt niet waar je het over hebt, Christopher.”

En ik zei: “Of deed hij haar zoveel pijn dat ze naar het ziekenhuis moest?”

En mevrouw Alexander zei: “Moest ze dan naar het ziekenhuis?”

En ik zei: “Ja. En eerst was het niet zo ernstig, maar ze kreeg een hartaanval in het ziekenhuis.”

En mevrouw Alexander zei: “Mijn hemel.”

Ik zei: “En toen ging ze dood.”

En mevrouw Alexander zei weer: “Mijn hemel”, en toen zei ze: “O Christopher, het spijt me zo vreselijk. Dat heb ik nooit beseft.”

Toen vroeg ik: “Waarom zei u: ‘Ik denk dat je wel weet waarom je vader meneer Shears niet zo aardig vindt’?”

Mevrouw Alexander hield haar hand voor haar mond en zei: “Lieve help. Lieve, lieve help.” Maar ze gaf geen antwoord op mijn vraag.

Dus stelde ik haar dezelfde vraag nog een keer, want als mensen in een detectiveroman een vraag niet willen beantwoorden komt dat omdat ze een geheim proberen te bewaren of iemand niet in de problemen willen brengen, wat betekent dat de antwoorden op die vragen de belangrijkste antwoorden van allemaal zijn, en daarom moet de detective zulke mensen onder druk zetten.

Maar mevrouw Alexander gaf nog steeds geen antwoord. Zij stelde mij een vraag. Ze zei: “Dus je weet het niet?”

En ik zei: “Wat weet ik niet?”

Ze antwoordde: “Hoor eens, Christopher, ik zou je dit waarschijnlijk niet moeten vertellen.” Toen^zei ze: “Misschien moeten we even in het park gaan wandelen. Dit is geen plek om over zulke dingen te praten.”

Ik was zenuwachtig. Ik kende mevrouw Alexander niet. Ik wist dat ze een oude mevrouw was en dat ze van honden hield. Maar ze was wel een vreemde. En ik ga nooit in mijn eentje het park in omdat het er gevaarlijk is en mensen zich drugs inspuiten achter de openbare wc’s in de hoek. Ik wilde naar huis en naar mijn kamer om Toby te voeren en wat wiskunde te oefenen.

Maar ik vond het ook spannend. Want ik dacht dat ze me misschien wel een geheim ging vertellen. En dat geheim ging misschien wel over wie Wellington had vermoord. Of over meneer Shears. En als ze dat deed kreeg ik misschien meer bewijzen tegen hem, of kon ik hem Als Verdachte Schrappen.

Dus omdat het een Super Goede Dag was besloot ik met mevrouw Alexander het park in te lopen ook al was ik daar bang voor.

Toen we in het park waren bleef mevrouw Alexander staan en zei: “Ik ga iets tegen je zeggen en je moet beloven niet tegen je vader te zeggen dat ik je dit heb verteld.”

Ik vroeg: “Waarom?”

En zij zei: “Ik had niet moeten zeggen wat ik zei. En als ik het niet uitleg, blijf je je afvragen wat ik bedoelde. En dan vraag je dat misschien aan je vader. En dat wil ik niet want ik wil niet dat je hem van streek maakt. Dus ga ik je uitleggen waarom ik zei wat ik zei. Maar voor ik dat doe moet je beloven dat je tegen niemand zegt dat ik je dit heb verteld.”

Ik vroeg: “Waarom?”

En zij zei: “Christopher, alsjeblieft, vertrouw me nou maar.”

En ik zei: “Dat beloof ik.” Want als mevrouw Alexander me vertelde wie Wellington had vermoord, of dat meneer Shears moeder eigenlijk had vermoord, kon ik toch naar de politie gaan om dat te vertellen want je mag een belofte verbreken als iemand een misdaad heeft gepleegd en jij dat weet.

En mevrouw Alexander zei: “Je moeder was, voor ze stierf, heel goed bevriend met meneer Shears.”

En ik zei: “Dat weet ik.”

En zij zei: “Nee, Christopher. Ik betwijfel of je dat weet. Ik bedoel dat ze hele goeie vrienden waren. Hele, hele goeie vrienden.”

Ik dacht hier even over na en zei: “Bedoelt u dat ze seks deden?”

En mevrouw Alexander zei: “Ja, Christopher. Dat bedoel ik.”

Toen zei ze ongeveer een halve minuut lang niets.

Toen zei ze: “Het spijt me, Christopher. Ik wilde echt niets zeggen om je van streek te maken. Maar ik wilde het uitleggen. Waarom ik zei wat ik zei. Ik dacht namelijk dat je het wel wist. Daarom vindt je vader meneer Shears een slechte man. En daarom zal hij niet willen dat jij met mensen over meneer Shears praat. Want dat brengt nare herinneringen boven.”

En ik zei: “Ging meneer Shears daarom weg bij mevrouw Shears, omdat hij seks deed met iemand anders terwijl hij getrouwd was met mevrouw Shears?”

En mevrouw Alexander zei: “Ja, dat neem ik aan.”

Toen zei ze: “Het spijt me, Christopher. Het spijt me echt.”

En ik zei: “Ik denk dat ik nu weg moet.”

En zij zei: “Gaat het wel, Christopher?”

En ik zei: “Ik ben bang om met u in het park te zijn want u bent een vreemde.”

En zij zei: “Ik ben geen vreemde, Christopher, ik ben een vriendin.”

En ik zei: “Ik ga nu naar huis.”

En zij zei: “Als je hierover wilt praten kun je altijd naar me toe komen. Je hoeft maar aan te kloppen.”

En ik zei: “Goed.”

En zij zei: “Christopher?”

En ik zei: “Wat?”

En zij zei: “Je zegt toch niets over dit gesprek tegen je vader, hè?”

En ik zei: “Nee. Dat heb ik beloofd.”

En zij zei: “Ga maar naar huis. En onthoud wat ik zei: Je kunt altijd komen.”

Toen ging ik naar huis.