127

Toen ik thuiskwam uit school was vader nog niet terug van zijn werk, dus ik maakte de voordeur open en ging naar binnen en trok mijn jas uit. Ik liep de keuken in en legde mijn spullen op tafel. En een van die spullen was dit boek dat ik mee naar school had genomen om aan Siobhan te laten zien. Ik maakte een frambozenmilkshake en maakte die warm in de magnetron en liep toen door naar de huiskamer om naar een van mijn Blue Planet-video’s over het leven in de diepzee te kijken.

De video ging over de zeedieren die rond zwavelschoorstenen leven, dat zijn onderzeese vulkanen waar gassen door de aardkost heen het water in worden gespoten. Wetenschappers hadden nooit verwacht daar levende organismen aan te treffen omdat het er zo heet en zo giftig is, maar er zijn hele ecosystemen.

Dat laatste vind ik leuk omdat het laat zien dat er altijd weer iets nieuws is wat de wetenschap kan ontdekken, en dat alle feiten die je vanzelfsprekend vindt helemaal fout kunnen zijn. En ook vind ik het leuk dat ze filmen op een plek die nog moeilijker te bereiken is dan de top van de Mount Everest maar die toch niet meer dan een paar kilometer onder de zeespiegel ligt. En het is een van de stilste en donkerste en geheimste plekken op aarde. En soms vind ik het leuk om me voor te stellen dat ik daar ben, in een bolvormige metalen duikboot met ramen die 30 centimeter dik zijn om te voorkomen dat ze onder de druk bezwijken. En dan stel ik me voor dat ik de enige aan boord ben, en dat die duikboot geen enkele verbinding met een moederschip heeft maar op eigen kracht kan opereren en dat ik de motoren kan bedienen en kan gaan waarheen ik maar wil op de zeebodem en dat ze me nooit kunnen vinden.

Vader kwam om 17.48 uur thuis. Ik hoorde hem door de voordeur komen. Toen kwam hij de huiskamer in. Hij droeg een overhemd met lichtgroene en hemelsblauwe ruiten en zijn ene schoenveter zat dubbel geknoopt maar zijn andere niet. Hij droeg een oud reclamebord van Fussell’s Melkpoeder dat van metaal was en met blauw en wit email gelakt en vol zat met kleine roestkringetjes die op kogelgaatjes leken, maar hij legde niet uit waarom hij dat droeg.

Hij zei: “Hee, poppelepee”, wat een grapje van hem is.

En ik zei: “Hallo.”

Ik bleef naar de video kijken en vader ging de keuken in.

Ik was vergeten dat ik mijn boek op de keukentafel had laten liggen omdat ik zo verdiept was in de Blue Planet-video. Dit heet Je Waakzaamheid Laten Verslappen en dat mag je nooit doen als je detective bent.

Het was 17.54 uur toen vader de huiskamer weer inkwam. Hij zei: “Wat is dit?” maar hij zei het heel kalm en ik besefte niet dat hij kwaad was omdat hij niet schreeuwde.

Hij hield het boek in zijn rechterhand.

Ik zei: “Dat is een boek dat ik aan het schrijven ben.”

En hij zei: “Is dit waar? Heb je met mevrouw Alexander gepraat?” Dit zei hij ook heel kalm, dus ik besefte nog steeds niet dat hij kwaad was.

En ik zei: “Ja.”

Toen zei hij: “Allemachtig, Christopher. Ben je nou zo stom?”

Dit is wat Siobhan een retorische vraag noemt. Er staat een vraagteken aan het eind, maar het is niet de bedoeling dat je antwoord geeft want degene die de vraag stelt weet het antwoord al. Het is lastig om een retorische vraag te herkennen.

Toen zei vader: “Wat heb ik je verdomme nou gezegd, Christopher?” Dit zei hij veel harder.

En ik antwoordde: “Dat ik meneer Shears niet in ons huis mag noemen. En dat ik mevrouw Shears of wie dan ook niets mag vragen over wie die rothond heeft vermoord. En dat ik niet ongevraagd in andermans tuin mag komen. En dat ik moet ophouden met dat belachelijke detectivegedoe. Maar dat heb ik ook allemaal niet gedaan. Ik vroeg mevrouw Alexander alleen maar over meneer Shears omdat…”

Maar vader onderbrak me en zei: “Klets niet, rotjoch. Je wist precies waar je mee bezig was. Ik heb het boek gelezen, weet je nog wel.” En toen hij dit zei hield hij het boek op en schudde ermee. “Wat heb ik nog meer gezegd, Christopher?”

Ik dacht dat dit misschien weer een retorische vraag was, maar ik wist het niet zeker. Ik vond het moeilijk om te weten wat ik moest zeggen want ik begon bang te worden en in de war te raken.

Toen herhaalde vader de vraag: “Wat heb ik nog meer gezegd, Christopher?”

Ik zei: “Ik weet het niet.”

En hij zei: “Kom op. Jij hebt toch zo’n goed geheugen.”

Maar ik kon niet nadenken.

En vader zei: “Dat je je neus niet in andermans zaken moet steken. En wat doe jij? Jij steekt je neus in andermans zaken. Jij gaat het verleden oprakelen en erover lullen met iedereen die je toevallig tegenkomt. Wat moet ik nou met jou, Christopher? Wat moet ik verdomme nou met jou?”

Ik zei: “Ik maakte alleen een praatje met mevrouw Alexander. Ik deed geen onderzoek.”

En hij zei: “Eén ding vraag ik je, Christopher. Eén ding.”

En ik zei: “Ik wou niet met mevrouw Alexander praten. Mevrouw Alexander was degene die…”

Maar vader onderbrak me en greep me heel hard bij mijn arm.

Vader had me nog nooit zo vastgegrepen. Moeder had me weleens geslagen omdat zij heetgebakerd was, wat betekent dat ze sneller kwaad werd dan andere mensen en ze vaker schreeuwde. Maar vader was evenwichtiger, wat betekent dat hij niet zo snel kwaad werd en niet zo vaak schreeuwde. Dus ik was erg verrast toen hij me vastgreep.

Ik hou er niet van als mensen me vastgrijpen. En ik hou ook niet van verrassingen. Dus sloeg ik hem, zoals ik die politieagent had geslagen toen hij me bij mijn armen pakte en me overeind tilde. Maar vader liet niet los, en hij schreeuwde. En ik sloeg hem nog een keer. En toen wist ik niet meer wat ik deed.

Even had ik geen herinneringen. Ik weet dat het maar even was omdat ik naderhand op mijn horloge keek. Het was alsof iemand me uitgezet had en toen weer aangezet. En toen ik weer werd aangezet zat ik op het vloerkleed met mijn rug tegen de muur en zat er bloed op mijn rechterhand en deed de zijkant van mijn hoofd pijn. En vader stond een meter voor me op het vloerkleed naar me te kijken en hij had mijn boek nog steeds in zijn rechterhand, maar het was dubbelgevouwen en alle hoeken waren lelijk, en er zat een schram op zijn hals en een grote scheur in de mouw van zijn groen-blauwe ruitjeshemd en hij haalde heel diep adem.

Na ongeveer een minuut draaide hij zich om en liep naar de keuken. Toen maakte hij de achterdeur open en liep de tuin in. Ik hoorde hem het deksel van de vuilnisbak tillen en er iets in gooien en het deksel weer terugdoen. Toen kwam hij de keuken weer in, maar hij had het boek niet meer bij zich. Toen deed hij de achterdeur weer op slot en legde de sleutel in het porseleinen kannetje dat de vorm van een dikke non heeft en hij stond midden in de keuken stil en deed zijn ogen dicht.

Toen deed hij zijn ogen weer open en zei: “Ik moet gauw wat drinken.”

En hij pakte een blikje bier.