Woensdag

[10]

Sandra lag met haar rug naar hem toe zachtjes te snurken. Het was vier uur ’s morgens, maar Johan kon de slaap nog altijd niet vatten.

Het was nooit slim om ’s avonds te lang door te werken. Dan bleven er allerlei woordjes en zinsfragmenten in je hoofd rondzoemen. De opwinding rond Toby Quinns mogelijke verblijf in Butler’s Getaway was daar nog bovenop gekomen.

Vlak voor middernacht was hij maar weer opgestaan, om te kijken of de schrijver hem al had teruggemaild. Dat bleek niet het geval te zijn. Omdat hij klaarwakker was, had hij, of liever gezegd, had John toch weer een stuk in het zwarte boek zitten schrijven. Ook dat was niet slim van hem geweest. Nu lag hij al uren met zijn alter ego in de clinch.

De vanzelfsprekendheid waarmee hij Heathers uitnodiging om naar Canada te komen had afgeslagen, was in Johns ogen tekenend voor de huidige machtsverhoudingen. Alsof dat niet erg genoeg was, kreeg Quinn doodleuk The Cabin toebedeeld. Hoe durfde Johan goede sier te maken met een huisje dat niet eens van hem was? Niet voor niets had het jarenlang John and Cindy’s Cabin geheten en werd het nog altijd wel eens John’s Cabin genoemd, niet Johan’s Cabin, of Johan and Sandra’s Cabin, laat staan Johan and Sandra and Emma and Rosa’s Cabin. Johan had er helemaal nooit gezeten met Sandra en de meisjes. De zomervakanties die ze in Butler’s Getaway doorbrachten, logeerden ze altijd in het grote huis, bij de rest van de familie.

John wond zich er zo over op, dat hij de schrijfsessie had onderbroken om een e-mail naar Butler’s Getaway te sturen met het verzoek The Cabin alsnog vrij te houden en Toby in een van de reguliere huisjes onder te brengen, voor het geval het hem toch zou lukken om die kant op te komen. Niet dat Johan een reis naar Canada serieus overwoog, maar het was makkelijker om met deze smoes te komen dan om aan Heather en Tom te moeten uitleggen dat The Cabin beter leeg kon blijven uit piëteit met zijn alter ego. Het nadeel was alleen dat Heather nu weer valse hoop had gekregen. Ze had vrijwel direct een mailtje teruggestuurd: natuurlijk bleef het huisje voor hem gereserveerd. Fantastisch als het hem zou lukken om te komen!

Enfin, John zijn zin: het huisje bleef leeg. Maar dat betekende nog niet dat ze naar bed konden. Nee, vervolgens had John zijn pijlen op Johans gelukzalige jeugdherinnering gericht.

Aan de zomerse dag dat hij als jongetje op het houten terras in het boek van schuurpapier zat te lezen terwijl zijn vader aan de balustrade werkte, was een dramatische dag in november voorafgegaan, toen hij zijn moeder had zien huilen omdat het buiten was gaan sneeuwen. Het was niet zomaar een huilbui, maar de voorbode van een jarenlange worsteling met heimwee en depressie.

Zijn vader had haar tevergeefs proberen te troosten. Minstens zo zielig als zijn moeder huilend bij het raam vond hij zijn vader weglopend door de sneeuw, met zijn handen diep in zijn zakken. Vanaf dat moment zorgden de woorden ‘snow’ en ‘sneeuw’ voor tegenstrijdige impulsen: ‘snow’ stond voor naar buiten rennen, achter zijn vader aan, ‘sneeuw’ stond voor binnenblijven bij zijn moeder. Wat moest hij doen? Gaf hij aan de ene impuls gehoor, dan deed hij de andere tekort. Voor het eerst ondervond hij dat de twee talen niet alleen voor verschillende werelden stonden, maar dat die werelden onverenigbaar waren, hem verscheurden, hem verlamden.

Johans zonnige sprookje dat hij zijn succes als literair vertaler net zo goed te danken had aan zijn vaders ambachtelijkheid als aan zijn moeders taalgevoel had dus een schaduwzijde. Zijn moeders liefde voor taal gold alleen voor het Nederlands, waar ze zich krampachtig aan vasthield uit onvermogen om zich thuis te voelen in haar nieuwe land. En zijn vader zocht steeds meer zijn toevlucht in het klussen, uit onvermogen om zijn vrouw te troosten.

Zo was zijn keuze om literair vertaler te worden net zo goed een vlucht. Als een ambtenaar van de burgerlijke stand die bruidsparen in de echt verbond, was hij zijn leven lang verbindinkjes blijven leggen tussen ‘sneeuw’ en ‘snow’, tussen ‘boom’ en ‘tree’ en al die andere woordenparen, lekker veilig in de kunstmatige wereld van de literatuur, waar sprookjeshuwelijken altijd mogelijk waren. En ze vertaalden nog lang en gelukkig.

Nu, net nu John de pijn die erachter schuilging aan het licht wilde brengen, probeerde Johan wederom weg te vluchten in een vertaalklus. Dit, althans, was Johns verhaal, waartegen Johan zich al urenlang lag te verzetten. Alsof het schrijven van memoires dapper was, en het vertalen van een roman laf. Alsof zijn geluk oppervlakkig of kleinburgerlijk zou zijn, en Johns ongeluk diep en authentiek. Je hoefde niet overal bij stil te staan of in iedere wond te poeren om in het reine te komen met je verleden. Je kon je vizier ook naar voren richten, om jaren later weer eens terug te blikken en je verwonderd af te vragen: waar maakte ik me destijds zo druk om? Wat was er mis mee om pijnlijke ervaringen uit je jeugd in iets positiefs om te zetten? Had John dan nooit van sublimatie gehoord?

Verdomme. Voor iemand die zo gelukkig beweerde te zijn, lag hij zich behoorlijk op te winden. En er was nog iets wat hem uit zijn slaap hield: terwijl John het onaanvaardbaar vond dat de schrijver in zijn huisje mocht zitten, werd Johan juist onrustig bij het idee dat het huisje leeg zou blijven. Nu moest hij wel naar Canada, omdat het anders zo lullig was tegenover Heather, en tegenover Toby Quinn.

Maar hij wilde gewoon niet!

Maar waarom eigenlijk niet? Waar eerst Heather was blijven aandringen, en toen Sandra, vroeg Johan zich nu zelf af waar de heftigheid van zijn verzet vandaan kwam.

Uiteindelijk moest hij erkennen dat er net zoveel redenen waren om wél te gaan (Toby Quinn ontmoeten, de familie weer eens zien, Tom ertoe bewegen om Butler’s Getaway te verkopen) als om niet te gaan (Toby Quinn met rust laten, zijn eigen werkritme niet in gevaar brengen, gezellig bij Sandra blijven).

Holysloot of Butler’s Getaway? De vertaling of de memoires? ‘Sneeuw’ of ‘snow’? De verlammende besluiteloosheid die hij voor het eerst als vijfjarig jongetje had gevoeld, was in alle hevigheid teruggekeerd. Was dit wat John wilde? Nou gefeliciteerd, jongen. Je hebt het voor elkaar. Godverdomme.

Door zijn woeste getrappel onder de lakens dreigde Sandra wakker te worden. Geschrokken hield hij zich even in. Ze murmelde iets onverstaanbaars, omhelsde haar kussen nog iets steviger en ging weer verder met snurken.

Gezellig bij Sandra blijven... ja ja. Hij wilde haar gewoon in de gaten houden. Opgenaaid door die nymfomane vriendin van haar zou ze van zijn afwezigheid profiteren om eens lekker uit de band te springen. Daar was ze hard aan toe. Maar om expres naar Canada te gaan om te bewijzen dat hij haar vertrouwde, haar desnoods dat avontuurtje gunde, want dat was pas ware liefde... moest dat echt?

Achter de angst om bedrogen of zelfs verlaten te worden, ging nog een diepere angst schuil, namelijk dat hij door het noodlot aan de verkeerde kant van de oceaan zou sterven, ver van zijn dierbaren.

‘End of Story? End of you!’

Hij herinnerde zich de paniek in Sips ogen, toen hij hem na afloop van hun gesprek in de tuin het zwarte boek weer wilde meegeven. Niet dat Johan bijgelovig was, maar je zou bijna gaan denken dat het een kwaadaardige kracht uitoefende, die iedereen in zijn zwakste plek trof. Voor Sip was het de angst voor faillissement en publieke vernedering, voor hem was het de oude innerlijke tweespalt. Misschien was het een idee om het boek voorlopig aan Sandra in bewaring te geven, totdat hij de vertaling af had. Zij was te nuchter om in kwade krachten te geloven.

Hoe het ook zij, toen hij om kwart over vijf nog altijd wakker lag, wist hij één ding zeker: John moest met zijn verhaal maar even wachten tot ná de vertaling van End of Story. Een mens kon niet alles tegelijk. Dat gold eveneens voor het bezoek aan Butler’s Getaway. Waarom niet rond Thanksgiving, zoals hij al aan Heather had voorgesteld? En dan mét Sandra. Niet omdat hij bang was om haar alleen te laten, maar gewoon, omdat hij dat gezelliger vond. En omdat ze de herfstkleuren nog nooit had gezien.

En als ze zo nodig met een andere man naar bed wilde, dan moest ze dat vooral doen. Als ze zo nodig van achteren geneukt wilde worden door een of andere geile Italiaan...

Verdomme.

Pas toen er een merel in de tuin begon te zingen, lukte het Johan om zich te ontspannen. Soms was het ochtendgloren de enige remedie tegen een slapeloze nacht.

[11]

Luid getoeter. Sips Maserati stond op hun oprijlaan. Waar bleef de vertaling?

Johan wilde wegvluchten, maar iets zwaars drukte hem tegen de grond.

‘Hé, man, doe die klotewekker eens uit!’

Sandra was boven op hem gerold om er zelf bij te kunnen. Hij voelde haar hete adem in zijn oor.

Met zijn mond half in het kussen mompelde hij dat hij geen oog had dichtgedaan.

‘Ik was er al bang voor,’ zei Sandra streng. ‘Je was gisteravond zo speedy.’

‘Hmf,’ beaamde Johan.

‘Jij blijft liggen,’ beval ze. ‘Hoe laat zal ik de wekker voor je zetten? Elf uur?’

‘Hmf.’

Zo belabberd als hij zich nu voelde, had ze de wekker net zo goed niet kunnen zetten. Luisterend naar haar drukke voetstappen op de benedenverdieping stelde hij zich ondertussen voor hoe hij Sip zo dadelijk zou bellen, om de vertaalopdracht terug te geven. Nu het nog kon. Maar toen Sandra de voordeur achter zich dicht had getrokken, veranderde hij plotsklaps van gedachte. In een mum van tijd had hij zich aangekleed en ontbeten. Nauwelijks later dan de dag ervoor zat hij toch weer achter zijn bureau.

Het zwarte boek borg hij op in een la. Dat moest voorlopig voldoende zijn. Het idee van vannacht, dat het een kwaadaardige aanwezigheid zou zijn, kwam hem nu als tamelijk absurd over. Dankzij het daglicht had zijn relativeringsvermogen zich aardig weten te herstellen.

Het lichte gevoel in zijn hoofd riep vreemd genoeg zoete herinneringen op, aan de tijd dat hij hele nachten uit zijn slaap werd gehouden door een of beide dochtertjes en hij de volgende ochtend vanwege een scherpe deadline weer vrolijk verderging met zijn werk. Zijn truc was om zijn vermoeidheid als interessant fenomeen te beschouwen, in plaats van zich ertegen te verzetten, net zoals hij als kind wel eens naar zijn bloedende knie had gekeken en in plaats van te huilen had gedacht: goh, ben ik dat? Slaaptekort bleek zelfs voordelen te hebben: hij hakte sneller knopen door, vertaalde meer uit de losse pols, gedurfder. De kans op brokken maken was groter, dat wel, maar die schade kon er in een latere revisieronde nog uit gehaald worden. Zo’n ramp was dat niet. En ach, hij was toch maar een vertaler die de bedoelingen van een schrijver goed moest overbrengen, geen piloot die over mensenlevens ging.

Een paar uur lang hield hij het goed vol, totdat hij terugkeerde naar een lastig woord dat hij voorlopig onvertaald had gelaten om het tempo erin te houden. Het ging om ‘snood’, het felgekleurde, slurfachtige lelletje van een mannetjeskalkoen, dat over zijn snavel heen bungelde en alle kanten op danste als hij naar graankorrels pikte. Volgens een van de aartsengelen in Toby’s verhaal was zo’n ‘snood’ nog niet half zo potsierlijk als de menselijke natuur. Een speurtocht langs de gebruikelijke onlinewoordenregisters leverde nog geen Nederlands equivalent op. Ook op de Wikipediapagina’s over kalkoenen en verwante vogels was er niets over te vinden. Nu kwam dit probleem wel vaker voor bij vertalingen. In omgekeerde richting moest je ‘wak’ toch echt met ‘hole in the ice’ vertalen, om maar te zwijgen van ‘klunen’. Als hij ‘snood’ de eerste keer verving door een uitvoerige omschrijving, dan kon hij verderop in de vertaling volstaan met ‘lelletje’ of ‘slurfje’. Ook dat was geen ramp.

Toch liet die suffe ‘snood’ hem niet meer los, een duidelijk signaal dat hij eigenlijk te moe was om verder te gaan. Zijn dwaaltocht voerde hem langs allerlei sites die hoe langer hoe minder te maken hadden met het oorspronkelijke probleem. Op een gegeven moment kwam hij terecht bij een foto van een lachende president Obama, die een kalkoen een officieel pardon verleende, waardoor het beest in tegenstelling tot talloze soortgenoten niet in de braadpan voor het Thanksgivingfestijn eindigde. Het was een jaarlijkse traditie van het Witte Huis, die terugging tot de tijd van John F.Kennedy.

De foto met onderschrift had tot een stroom aan reacties geleid. Een dierenrechtenactiviste vond het een smakeloze grap, gezien de weerzinwekkende massaslachting die jaarlijks onder kalkoenen plaatsvond. Een verontwaardigde mensenrechtenactivist wees op de vele gevangenen op death row, die ondanks een dubieuze rechtsgang geen enkele kans maakten op een presidentieel pardon. Een derde inzender vond dat de vorige twee niet zo moesten zeuren. De politiek was al zo’n serieuze aangelegenheid. Mocht er niet één keer per jaar lekker gelachen worden?

Scrollend langs alle reacties raakte Johan hoe langer hoe versufter, totdat hij werd opgeschrikt door een piepje. Er was een mailtje binnengekomen, niet van Toby Quinn, zoals hij hoopte, maar van Heather. Ze had goed nieuws: hun Amerikaanse vriend had vanaf komende zondag een huisje geboekt, voor onbepaalde tijd. Ze hadden hem Sunrise aangeboden, het laatste huisje dat direct aan het meer lag, voor de rand van het bos waar het paadje omhoogliep richting The Cabin. Toby en hij zouden elkaars buren kunnen worden! Heather sprak nogmaals de hoop uit dat het hem zou lukken om te komen.

Even voelde Johan zich lichtelijk gepasseerd, omdat de schrijver hem niet had bedankt voor zijn bemiddelende rol. Maar hij moest niet kinderachtig doen. Het belangrijkste was dat het plan nu doorgang zou vinden.

Om een terugkeer naar het moeizame vertaalwerk opnieuw uit te stellen, niet omdat hij de overtocht serieus overwoog, keek hij of er de komende tijd toevallig nog vluchten waren naar Toronto. Alsof de duvel ermee speelde, had een Canadese chartermaatschappij waar hij wel vaker mee vloog net een stuntaanbieding. De heenvlucht was aanstaande zaterdag. Hij zou precies op tijd in Butler’s Getaway kunnen zijn om Toby de volgende dag welkom te heten. Wel moest hij meteen boeken: als hij de site moest geloven waren er nog maar vijf stoelen over. Om erachter te komen of het ticket werkelijk zo goedkoop was en er niet plotseling allerlei rare luchthavenbelastingen of administratiekosten de kop op staken, vulde Johan al zijn gegevens in, tot en met het nummer van zijn creditcard. Pas toen er gevraagd werd naar de driecijferige code achter op zijn kaart, waarmee hij tot daadwerkelijke betaling over zou gaan, hield hij halt. De drie benodigde cijfers op zijn toetsenbord bezorgden hem een week gevoel in de knieën, zoals de rand van een afgrond dat ook deed.

Toen de telefoon ging, sloot Johan de site haastig af, als een scholier die betrapt wordt met een stripboek. Ook de foto van Obama met de fortuinlijke kalkoen klikte hij weg, evenals alle andere kalkoengerelateerde webpagina’s, totdat hij weer terug was bij zijn vertaling.

Sip was weer eens aan de lijn, en zijn toon was niet bepaald vriendelijk.

‘Zeg, kan het kloppen dat ik nog niets van je heb ontvangen?’

‘Ja, sorry,’ stamelde Johan, nog altijd in de rol van het schuldbewuste schooljongetje. ‘Het duurt allemaal net iets langer dan verwacht.’

‘Maar je krijgt het vandaag nog wel af, neem ik aan.’

‘Ik ben bang van niet, nee.’

‘Hè verdomme, man. Wat is dat nou?’

‘Zeg, zo praat je niet tegen een heilige.’

‘Pardon?’

Johan slikte. Hij had een vuurrood hoofd gekregen, en zijn hart klopte in zijn keel. Maar er was geen weg terug meer.

‘Ik was de Heilige van Holysloot, weet je nog? Dat waren jouw woorden, niet de mijne. Maar als mijn werktempo je niet bevalt, dan zoek je maar een ander.’

Het bleef lange tijd stil aan de andere kant van de lijn.

‘Fuck man, je hebt helemaal gelijk,’ klonk het ten slotte beduusd. ‘Wat kan ik toch een eikel zijn. Er zijn weer nieuwe ontwikkelingen – daar raak ik van over mijn toeren, en dan wil ik alleen nog maar door, door, door!’

‘Ja ja,’ zei Johan met een trillerige zucht. Hij was nog altijd boos, maar Sips deemoed had hem de wind uit de zeilen gehaald. ‘En wat voor ontwikkelingen zijn dat dan?’

‘Jij hebt ondertussen geen dreigmails of andere ongein ontvangen, naar ik mag hopen?’

‘Ook op dat punt moet ik je teleurstellen,’ zei Johan met een cynisch lachje, maar de grap leek aan Sip verloren te gaan. ‘Jij dan wel?’

‘Nee, dat niet. Maar Hella Sønderby, de Deense vertaalster van End of Story, heeft zich teruggetrokken. Ze vond het te eng worden, vanwege die dreigmail. Uwe, de uitgever, wilde er eigenlijk geen ruchtbaarheid aan geven, om haar in de luwte te houden. Maar ik vond toch dat de Amerikanen het moesten weten. Tja, en die zijn er meteen bovenop gesprongen. “Death threats go global”, luidde het persbericht. In no time ging het rond dat de Deense vertaalster van End of Story was gezwicht voor doodsbedreigingen. Ook die vermoorde Japanse vertaler van jou werd uit de kast gehaald. Hoe heette hij ook al weer? Igashi...’

‘Hitoshi,’ zei Johan. ‘Hitoshi Igarashi.’

‘Juist, ja. Ik moet die naam toch eens onthouden. Enfin. Dacht die arme Hella Sønderby overal vanaf te zijn, stond opeens de gezamenlijke pers bij haar op de stoep. Haar geestelijk gehandicapte zoon raakte zo over zijn toeren, dat hij de plantenkas waar zij orchideeën in kweekte helemaal aan puin heeft geslagen. Erg sneu allemaal. Uwe natuurlijk weer boos op mij, maar ja. Hij kan nu wel het heilige boontje spelen, maar straks is hij me dankbaar, als de kassa’s daar in Denemarken beginnen te rinkelen. Ja toch?’

Johan was nog maar net begonnen aan een diplomatiek antwoord toen Sip hem al weer in de rede viel.

‘En er is nog meer nieuws. Onze huisnerd Sander heeft het ip-adres van de verzender van die dreigmails weten te traceren. Je raadt nooit waar ze vandaan komen.’

‘Uit Idaho.’

‘Dat zou helemaal mooi zijn, ja. Maar daar zal dominee Crawley net iets te slim voor zijn. Nee, uit België!’

‘Uit België?’

‘Ja, uit Wijnegem om precies te zijn, een voorstad van Antwerpen. Vanuit een McDonald’s-filiaal. Die hebben gratis wifi. En als je dan een tijdelijk Gmailaccount opent, schijn je niet verder getraceerd te kunnen worden... nou ja, Sander heeft het me allemaal uitgelegd. Daar loopt het spoor dus dood. Alhoewel...’

Hij liet een stilte vallen.

‘Ja?’ hapte Johan braaf toe.

‘Luister en huiver. Die voorsteden van Antwerpen zijn een broeihaard voor allerlei extreemrechtse groeperingen, onder andere de Orde van de Grijze Havik. De Haviken beschouwen zichzelf als hedendaagse kruisvaarders, die het als hun heilige taak zien om ten strijde te trekken tegen moslims en homo’s, joden en negers, feministen en atheïsten, kunstenaars en intellectuelen, ga zo maar door. Waarom ik hen specifiek noem? Omdat een paar prominente leden afgelopen zomer op de ranch van dominee Crawley zijn gesignaleerd! En omdat hun clubhuis op steenworp afstand ligt van de McDonald’s in Wijnegem. Toeval? Zeg jij het maar.’

‘Ik weet het niet. Loop je nu niet iets te hard van stapel?’

Sip lachte.

‘Dat vond mijn pr-afdeling ook al. Maar het zou toch zomaar kunnen? En mensen zijn dol op complottheorieën. We willen op onze website een Einde verhaal-journaal lanceren. Het moet een speelse mix worden van echt nieuws en fictie, een ideaal podium voor zo’n verhaal over de Grijze Haviken, toch? We beginnen lekker op stoom te komen, Johan. Ik krijg er steeds meer zin in.’

‘Mooi zo.’

‘En wat dat eerste hoofdstuk betreft: nogmaals sorry voor de toon die ik aansloeg. Ik was way out of line, zoals de Amerikanen dat zeggen. Als je de boel morgen inlevert, is het ook prima. Weet je wat? Maak daar maar vrijdag van. Je zult het nog zwaar genoeg krijgen, als die zeshonderd resterende pagina’s volgende week binnenkomen.’

Johan had nog steeds een kleur nadat hij had opgehangen. Dat was de makke van het subassertieve karaktertype waar hij volgens Sandra toe behoorde. De enkele keer dat hij boos werd, bleef hij er veel langer last van houden dan degene tegen wie hij was uitgevallen, zelfs al had hij honderd procent gelijk.

Maar de druk was van de ketel, dat had hij tenminste bereikt. Hij hoefde nog maar vierenhalve bladzijde te vertalen. Over twee dagen verspreid zou hij dat op zijn sloffen kunnen halen. In deze geruststellende wetenschap kon hij zich aan zijn vermoeidheid overgeven. Voor vandaag was het mooi geweest. Dan maar geen Nederlands equivalent voor ‘snood’.

Met een volle pot thee en een uitdraai van het stuk tekst dat hij vandaag had vertaald, ging hij onder de appelboom zitten om alles nog even door te lezen.

Hij schrok wakker van een grote natte plek rond zijn kruis. Hij had hete thee over zijn broek gemorst. De papieren waren van zijn schoot gegleden en lagen verspreid over het gras. Eén vel werd nog net door een kluitje paardenbloemen tegengehouden, anders was het de sloot in gewaaid. Hij sprong op om alles bij elkaar te rapen en ging toen naar binnen om een droge broek aan te trekken.

Even later stond hij ontredderd voor de slaapkamerspiegel de roze plek op de binnenkant van zijn dij te inspecteren. Hoewel het slechts om gemorste thee ging, drong de associatie met incontinentie zich aan hem op. Nadat hij zich had aangekleed, belde hij Sandra om te vragen of ze iets kanten-klaars uit de stad wilde meenemen. Hij kon het even niet opbrengen om te koken.

‘Ach gossie, schatje. Komt voor elkaar, hoor.’

Aan haar reactie te horen was zijn poging om niet al te zielig over te komen jammerlijk mislukt.

[12]

Aan tafel sprak Sandra hem streng toe. Door de scherpe Thaise curry traanden zijn toch al rode ogen, waardoor het net leek of hij een huilerig klein jongetje was dat een standje van zijn moeder kreeg.

‘Oké, het is een hele eer, maar moet je jezelf eens zien na twee dagen. Je bent een wrak. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Stop toch lekker met die vertaling.’

‘Dat kan ik tegenover Sip niet maken.’

‘Natuurlijk wel. Hij speelt handig in op je schuldgevoel, maar hij heeft zo een ander gevonden. En niets ten nadele van je kwaliteiten als vertaler, maar Toby Quinn heeft toch ook al wat hij wil, namelijk dat huisje in Butler’s Getaway?’

Maar Johan was driftig met zijn hoofd gaan schudden.

‘Ja, wat nou, “nee”?’

Hij vertelde haar over het dummyexemplaar van End of Story, waar John de laatste paar dagen als een bezetene in had zitten schrijven. Dat was het probleem, niet het vertaalwerk.

‘Kun je daar dan niet mee wachten tot je de vertaling af hebt?’

‘Mijn idee. Maar voor John is het nu of nooit.’

‘Voor John? Hoor je wat je zegt? Je bent er zelf toch bij?’

Anders dan zijn eerste vrouw Cindy had Sandra niet altijd het geduld om met hem mee te gaan in zijn ‘Johan-John-gedoe’, zoals zij het noemde.

‘Betekent dit niet dat je diep in je hart liever aan je memoires werkt, en dat die vertaling je eigenlijk in de weg zit?’

Opnieuw was Johan met zijn hoofd gaan schudden.

‘Ze roepen altijd dat schrijven therapeutisch werkt,’ zei hij. ‘Maar het kan net zo goed oude wonden openhalen. Dingen waar ik me al lang overheen had gezet, daar wil John me nu fijntjes aan herinneren.’

Sandra keek hem streng aan. ‘John?’

‘Oké, sorry. Wacht. Ik zal het anders formuleren. Mijn Engels is de laatste jaren hollend achteruitgegaan. En zoals je weet, ligt dat gevoelig.’

‘Ach, dat valt toch wel mee? Je spreekt het nog altijd vele malen beter dan de gemiddelde Nederlander.’

‘Nou, zelfs dat vraag ik me wel eens af. In ieder geval spreek ik het minder goed dan de gemiddelde Canadees, en nog erger: minder goed dan vroeger.

Nu kan ik daar melodramatisch over gaan doen, en dat zwarte boek vullen met geweeklaag. Maar misschien is het beter om het verlies te nemen en om John – ja ja, denk er maar aanhalingstekens bij – om John dus, uit zijn lijden te verlossen, en hem dood te verklaren.’

‘Nou, dood, dood... Over melodramatisch gesproken.’

‘Goed dan. Een metafoor sterft af. Of nog klinischer gesteld: mijn dubbele zelfbeeld is niet langer van toepassing.’

‘Je bent een rare vogel, Johan. Toch mag ik je wel.’

‘Zullen we daar maar op drinken?’

Het was een opluchting dat Sandra nu wist van het zwarte boek, én dat hij voor het eerst hardop had durven toegeven dat hij zichzelf niet langer als tweetalig beschouwde. Hoe pijnlijk deze metaforische dood van John ook was, het idee om voortaan als mens uit één stuk door het leven te gaan beviel hem wel.

Opeens kreeg hij een lumineus idee. Net zoals het vertalen van End of Story een mooie afscheidsceremonie voor zijn carrière vormde, zo had hij nu een passend ritueel bedacht voor het ten grave dragen van John.

Hij legde zijn plan aan Sandra voor.

‘Doe je mee?’

‘Nee schat, sorry. Ik ben bang dat ik halverwege de plechtigheid in de lach schiet. Maar zal ik voor jou alvast een lekker kopje ceremoniële pepermuntthee zetten?’

Lachend schermde ze haar gezicht af toen hij met een dreigende armbeweging deed alsof hij zijn servetje in haar richting zou gooien.

In de garage vond hij een houten kistje waar twee flessen wijn in hadden gezeten. Jaren geleden hadden ze Emma’s konijn Mimi op soortgelijke wijze begraven. Hij verwijderde het tussenschotje en verdeelde de houtkrullen gelijkmatig over de bodem. Voorzichtig legde hij het dummyexemplaar van End of Story erin, en schoof vervolgens het deksel eroverheen.

Met het kistje onder de ene arm en een spade in de andere hand liep hij in de avondschemering naar de appelboom. Nadat hij schichtig om zich heen had gekeken of er geen buren waren die hem konden betrappen, begon hij een kuil te graven. De grond hier in Holysloot gaf gemakkelijk mee, en hoewel hij vanwege een boomwortel schuin naar beneden moest graven, had hij al snel de nodige diepte bereikt.

Dat Sandra moeite had zijn ritueel serieus te nemen, kon hij zich maar al te goed indenken. Toch leek de absurditeit ervan voor hem juist een reden om er wél in te geloven. Misschien was dat het geheim achter elke religieuze handeling.

Hij pakte het kistje en zakte door zijn knieën om het onder in de kuil te leggen. Maar op de een of andere manier lukte het hem niet om het los te laten. Het was alsof hij een kloppend hart wilde begraven.

Niet veel later zat hij weer aan zijn bureau, driftig pennend in het boek.

‘Wat is dit nou?’ vroeg Sandra, toen ze hem zijn thee kwam brengen.

‘Poging mislukt.’

Hij verwachtte een snedige opmerking, maar ze klopte hem liefdevol op zijn schouder.

‘Dan moet je vanaf nu je memoires serieus nemen. En je er niet langer tegen verzetten.’

Met een mengeling van leedvermaak en ingehouden woede beschreef John wat er zojuist in de tuin was voorgevallen. Johan had een uiterst curieus moment gekozen om euthanasie op hem te plegen, net nu hij na jaren uit zijn coma was ontwaakt. Het leek verdacht veel op een poging tot moord. Maar hij had het overleefd, en alles wat hem niet doodde, maakte hem sterker. Toegegeven, deze opleving was wellicht een laatste stuiptrekking, maar het riep zoete herinneringen op aan betere tijden, toen niet Johan maar hij het voor het zeggen had gehad.

Dat was op de lagere school begonnen, nadat hij de juf had laten weten voortaan John genoemd te willen worden, in plaats van Johan. Als bij toverslag was hij in één klap van alle pestkoppen af. Nu was hij een doodgewone Canadese schooljongen, net als alle anderen. Johan, het Hollandse huilebalkje, liet hij vanaf die dag thuis.

Daar kreeg hij het steeds moeilijker. Omdat hij de enige was die Nederlands verstond, moest hij het geweeklaag van zijn depressieve moeder telkens opvangen. Meestal gaf ze af op Canada en de Canadezen, maar soms kreeg ook hij de wind van voren. Op een dag liet ze hem weten dat als hij er niet was geweest, ze nooit naar dit afschuwelijke land had hoeven verhuizen. Toch was zijn moeder geen monster. Geschrokken van haar eigen uitspraak was ze een enorme stapel pannenkoeken voor hem gaan bakken. Om haar een plezier te doen had hij zich helemaal volgepropt, totdat hij naar buiten moest rennen en alles eruit had gekotst.

Huilend was hij in een kano gesprongen en als een waanzinnige weggepeddeld. Zijn moeder was ondertussen naar buiten gekomen.

‘Johan!’ riep ze vanaf de steiger. ‘Jóóóó-han!’

De naam galmde over het meer. Maar er was niemand in de kano die zo heette. Hij heette John. En daarom peddelde hij onverstoorbaar verder. Hij haatte zijn moeder, maar hij haatte Johan nog meer. Met een donkere blik in zijn ogen nam hij zich plechtig voor om nooit, maar dan ook nooit meer Nederlands te spreken. Geen woord.

Tot zover Johns verhaal.

Johan gunde hem zijn overwinning. Let wel, het ging om een incident van bijna zestig jaar geleden. En van dat voornemen om geen Nederlands meer te spreken was weinig terechtgekomen, anders zaten ze nu niet hier in Holysloot, als vertaler Engels-Nederlands.

Hij sloeg het boek dicht en schoof het terzijde.

Het liefst wilde hij zich bij Sandra voegen, maar er zat hem nog een heel klein dingetje dwars. Hij zette de computer aan om toch weer even op zoek te gaan naar een Nederlands woord voor ‘snood’. Al vrij snel stuitte hij op een site voor puzzelwoorden waar hij nog niet eerder was geweest. En daar stond het gewoon, een werkelijk fantastisch woord, wellicht nog mooier dan het Engelse, omdat het net zo onsmakelijk klonk als dat het lelletje eruitzag.

‘Wat is er met jou aan de hand?’ vroeg Sandra, toen hij met een brede grijns naast haar op de bank neerplofte.

Hij vertelde haar over het woord dat hij net gevonden had.

‘Getver. Trouwens, gaat het weer een beetje?’

Hij sloeg een arm om haar heen.

‘Alles is nu onder controle.’

Weliswaar had John zijn zegje weer gedaan, maar dankzij ‘snotterik’ had Johan toch mooi het laatste woord.