De boot kwam dichterbij. Aleid kon dat niet zien, alleen maar horen. Er kwamen steeds meer mensen op de steiger staan. Ze pakte de koffer en haar weekendtas weer van de grond om terug te lopen naar het loket. Daar zou het ondertussen wel rustiger zijn geworden, dacht ze. Ze ging in ieder geval een kaartje naar huis kopen. De terugreis zou een rib uit haar lijf kosten, dat wist ze, maar er was weinig keus. Ze moest terug naar huis. En zo snel mogelijk. Het was nu al heel ingewikkeld geworden om aan Frans uit te leggen waarom ze na het weekend zonder bericht niet op haar werk was verschenen. Een paar dagen wegblijven kon natuurlijk helemaal niet door de beugel.
Het was eind van de middag, bijna avond. Aleid had honger gekregen. Hopelijk ging er vanavond nog een trein terug en kon ze straks in die trein iets te eten kopen. Ze kon morgen toch maar mooi terugkijken op een reis met een internationale trein, inclusief lunch en misschien ook diner in de restauratiewagon. Het enige dat haar enorm dwars zat, was de verdwenen vrouw. Als ze straks weer thuis was, zou ze deze verdwijning gaan melden bij de politie of bij de spoorwegen, daar was ze nog niet helemaal uit.
Aleid vond het lastig om tegen de stroom reizigers in te lopen. Iedereen wilde natuurlijk naar de boot toe en zij ging juist de andere kant op. Daarbij leek het net alsof de koffer steeds zwaarder werd. Nog maar een klein stukje en dan was ze weer terug bij het gebouw met het loket. Aleid hoopte dat ze daar niet alleen een kaartje kon kopen en informatie kon krijgen over de vertrektijden, maar ook dat ze zowel de koffer als de jas af kon geven, voordat ze met de trein terug ging.
'Kan ik u helpen?'
Een beleefde jongeman in een donkerblauw uniform hield haar staande. Hij leek op een hotelpiccolo en had zelfs een trolley bij zich. Hij wees op de koffer en de weekendtas van Aleid.
'Ja, ik denk het wel.'
Wellicht kon deze jongen haar vertellen waar ze een kaartje kon kopen voor de treinreis naar huis. In ieder geval zou het prettig zijn als alle bagage op zijn trolley naar het station gebracht werd. Behendig plaatste de piccolo de koffer van de verdwenen vrouw en haar eigen weekendtas op zijn trolley. Daarna pakte hij plotseling het kaartje voor de boot uit haar hand.
'Volgt u mij maar.'
Hij draaide zich abrupt om en ging er in gestrekte draf vandoor. Aleid wilde protesteren. Niet naar de boot! Maar de jongen was al verdwenen in de mensenmassa.
Aleid rende de steiger weer op. Terwijl ze tussen de stroom reizigers zocht naar een glimp van de piccolo, brak ineens de zon door. De mist loste in korte tijd vrijwel geheel op. Ze kon eindelijk de boot zien die ze tot nu toe alleen maar had gehoord. Het bleek een flinke boot te zijn, een soort cruiseschip, dat al aangemeerd was bij het einde van de steiger. Er waren verschillende mensen bezig om een loopplank uit te leggen. Vlak voor de loopplank hadden zich twee mannen met petten gepositioneerd die eenzelfde donkerblauw uniform droegen als de piccolo. Kaartjescontroleurs, nam Aleid aan.
Ze kwam terecht in een rij met wachtende mensen en kon niet verder. Aan beide zijden van de rij was een lang touw gespannen. De reizigers bewogen zich langzaam en ordelijke tussen de touwen richting de loopplank van de boot. Even overwoog Aleid om haar weekendtas op te geven, zich om te draaien en alsnog richting het treinstation te lopen. Dat was immers haar plan. Een trein terug naar huis nemen. Ze bleef echter in de rij naar de boot staan. Ze wilde eerst haar tas terug. Die piccolo moest ergens op de steiger zijn.
De eerste reizigers waren al bezig over de loopplank de boot op te gaan, toen Aleid de piccolo met haar bagage ontdekte. Hij stond naast de controleurs en zwaaide naar haar. Ze kroop onder het touw door en liep naar hem toe. Ze hoorde wel dat andere reizigers protesteerden, omdat ze dachten dat Aleid voordrong, maar nood brak wet. Toen ze vlak bij de piccolo was, gaf hij haar kaartje aan een van de controleurs en wees vervolgens naar haar. De controleur knikte en liet de jongen door. Toen Aleid de controleur bereikte, knikte hij ook vriendelijk naar haar en liet hij haar direct door. Voordat ze het wist, liep ze op de loopplank, achter de piccolo aan.
Met nog steeds alleen haar handtas bij zich, liep Aleid op het dek van de boot, waar het al behoorlijk druk was. De piccolo stond op haar te wachten bij een deur.
'Deze kant op, mevrouw.'
Voordat ze had kunnen reageren, was hij al via de deur naar binnen gelopen. Ze volgde hem op de voet. Binnen kwam Aleid terecht in een lange gang met aan weerszijden genummerde deuren. De piccolo liep een paar meter voor haar uit en sloeg linksaf. Ze riep hem, maar hij reageerde daar niet op. Toen ze de hoek om was gelopen, zag ze hem verderop weer rechtsaf slaan. Hij liep snel door en sloeg nog een paar keer naar links of rechts af. Het lukte Aleid niet om hem in te halen. Uiteindelijk minderde hij vaart en opende de piccolo een deur aan de rechterkant van de gang. Er stond nummer 47 op de deur. Hij haalde snel de bagage van de trolley en liep direct naar binnen. Door de openstaande deur zag Aleid dat hij de koffer op de grond zette en haar weekendtas op het bed dat in de hut stond. Toen draaide hij zich naar haar om en vroeg met een stralend gezicht:
'Zal ik koffie of thee voor u halen?'
'Ik wil helemaal niets drinken. Dit is een vergissing. Ik hoor niet op deze boot', zei Aleid boos.
'Jawel, mevrouw. Het klopt allemaal. U hebt het juiste kaartje en uw trein was mooi op tijd. Er was mij opgedragen u op te wachten bij het station, maar daar kon ik u helaas niet vinden. Gelukkig heb ik u toch nog op tijd gevonden. Een dame met een lange zwarte jas en een koffer met een sticker van de zusterschap. Dat bent u. Dus maakt u zich geen zorgen. Alles komt goed. Ik laat u nu met rust. Straks kom ik nog wel terug om te vragen of u iets nodig hebt.'
De piccolo verliet de hut en liep de gang in. Aleid stond hem verbijsterd na te kijken. Waar had die jongen het over? Toen hij uit zicht was, stapte ze de hut in en pakte ze haar weekendtas. Ze had nu wel genoeg van deze gekkigheid. De piccolo zocht het maar uit met die koffer. En ook met die jas. Aleid trok de lange zwarte jas uit en legde hem over de koffer. Ze zag dat op de koffer inderdaad een kleurige sticker was geplakt met een voor haar onbekend symbool. Blijkbaar had dit iets met een zusterschap te maken had. Aleid had helemaal geen zus. Dit alles had überhaupt niets met haar te maken. Ze was hier per ongeluk terecht gekomen. Nu moest ze zo snel mogelijk van deze boot af zien te komen. Aleid viste haar zomerjas uit haar weekendtas en trok hem gelijk aan.
Ze liep de deur van de hut uit en de gang weer in. Moest ze nu links of rechts? Op goed geluk liep ze naar rechts. De gang was ondertussen vol met reizigers, waarschijnlijk allemaal op zoek naar hun hut. Aleid probeerde zich in deze drukte te concentreren. Ze moest natuurlijk weer tegen de stroom in lopen. Daar was de uitgang. Het probleem was echter dat de mensen van alle kanten leken te komen. Aleid sloeg rechts- en linksaf, opende deuren en liep trappen op en af, maar het lukte haar niet om snel de uitgang te vinden. Waarom was hier nergens een bordje met Exit, vroeg ze zich geërgerd af.
Uiteindelijk opende Aleid een deur waarmee ze weer op het dek van de boot terecht kwam. Ze bevond zich echter aan de achterkant van de boot en niet aan de zijkant, waar de loopplank was. Tot haar ontsteltenis zag Aleid dat de boot al was gaan varen. Dit kon toch niet waar zijn? Bibberend van de kou en de schrik stond Aleid op het dek te kijken hoe de boot zich langzaam van de kust verwijderde.
'Kan ik u helpen, mevrouw?'
Een vriendelijk uitziende jonge vrouw in uniform stond naast haar.
Wat moest ze zeggen? Dat ze van de boot af wilde? Dat ze niet wist waar ze was en waar de boot naartoe ging?
'Ik ben verdwaald', was het enige wat ze uit kon brengen.
'Weet u het nummer van uw hut?'
'Nummer 47, geloof ik', stamelde Aleid.
'Komt u maar mee. Ik breng u wel even.'
De jonge vrouw sloeg geruststellend een arm om haar schouders.
Samen met de jonge vrouw liep ze het gangenstelsel weer in. Binnen een paar minuten stond ze in de hut waar de piccolo haar eerder naartoe gebracht had.
'Kijk mevrouw, hier op tafel ligt een plattegrond van het schip. Er zit een zekere logica in. Over een paar dagen verdwaalt u vast niet meer', zei de jonge vrouw behulpzaam.
Over een paar dagen? Waar ging deze boot naartoe? Naar Antarctica? Aleid had zoveel vragen, maar ze kon geen woord uitbrengen. De jonge vrouw keek haar onderzoekend aan.
'Mocht u nog iets nodig hebben, dan kunt u roomservice bellen. Het diner is vanavond vanaf 19.00 uur. Waar de eetzaal is, kunt u ook op de plattegrond zien. Ik hoop dat u het verder kunt vinden. Zo niet, belt u dan gerust met de receptie.'
De jonge vrouw wenste haar een prettige reis en verliet daarna de hut.
Daar zat ze dan. In de hut van een boot naar een onbekende bestemming. Dit was de reis van iemand anders. Iemand die afgelopen nacht verdwenen was in de trein. Wie was er verdwenen? En waarom had diegene haar bagage en jas achtergelaten? Was er een ongeluk gebeurd? Of was dit zorgvuldig gepland? Aleid had geen antwoorden op deze vragen. Ze realiseerde zich echter wel een ding. Niet alleen de onbekende vrouw uit de trein was verdwenen, zijzelf was ook weg. Niemand wist waar zij was gebleven. Haar flat was leeg. Ze was vandaag niet op haar werk verschenen. Volgende week zou ze niet bij de wandelclub zijn. Haar ouders zouden bellen. Frans zou bellen. Ank zou bellen. Niemand zou opnemen. Aleid was verdwenen.
***