27
‘Ik ben een bouwpakket’

•••

Adèle Bloemendaal is dronken, dacht het publiek dat op woensdagavond 15 maart 2000 in de zaal van De Metropole in Almere zat om het programma Portret te zien. Haar dubbele tong deed de aanwezigen het ergste vrezen. Er waren zelfs al mensen die luid protesterend de zaal verlieten onder het uitroepen van teksten als: ‘Dronken lor! Ga naar huis!’ Adèle zelf raakte vooral in verwarring; ze begreep niet waarom er zulke onverstaanbare mompelgeluiden uit haar mond kwamen.

‘We hadden onze spullen uitgepakt, een soundcheck gedaan en nog een koffie gedronken,’ vertelde ze later in een tv-interview. ‘Toen begon de voorstelling. Ik kwam op, begon te zingen en dacht: er is iets met het geluid. Ik keek naar de muzikanten, die allemaal een verbaasd gezicht trokken. In de zaal klonk geschreeuw. Ik maakte meteen een gebaar: doek dicht. De pianist zei dat ik naar het ziekenhuis moest. Ik voelde iets vreemds aan mijn mond, maar heb eerst nog even ingepakt. Daarna reden we naar Amsterdam, het was gelukkig niet al te ver. Ze brachten me naar het VUmc. Ik wilde gewoon naar huis, maar ze hebben ze me daar veertien dagen gehouden.’

Tegenover het ANP verklaarde Peter Voorbraak, directeur van De Metropole, dat hij zelf na drie min of meer mislukte liedjes opdracht had gegeven de voorstelling af te breken: ‘Er was zoveel beroering in de zaal dat ik op dat moment niet anders kon dan het doek te sluiten.’ Ook zelf verkeerde hij toen nog in de veronderstelling dat Adèle te veel gedronken had.

In het ziekenhuis bleek echter algauw dat er helemaal geen drank in het spel was geweest. De artsen ontdekten dat hun bekende patiënt een dag eerder een licht herseninfarct moest hebben gehad. Dat was dus de ware aard van het pijntje dat ze bij Sesamstraat had gevoeld. Het ongemerkte infarct had haar spraakvermogen aangetast, en het was nog maar de vraag of dat weer zou genezen. In elk geval stond al heel snel vast dat de rest van de tournee met Portret definitief zou komen te vervallen. Hummelinck Stuurman zei vanzelfsprekend wel te hopen dat na de zomer De vedette kon worden gespeeld, maar hield tegenover de buitenwereld een slag om de arm. Totdat het hoge woord er bij Adèle zelf uit kwam: dit was haar afscheid van het theater. Weliswaar had ze al eens eerder afscheid van het theater genomen, maar nu was het definitief.

Toen ze Martin van Dijk belde om De vedette af te zeggen, dacht hij: is ze nú al dronken? ‘Het was nog maar elf uur in de ochtend! Zo ongearticuleerd klonk ze.’ Maar toen ook hem duidelijk werd wat er in werkelijkheid aan de hand was, regelde hij dat eerst De Parade werd afgezegd, en vervolgens de hele tournee die daarop zou volgen. Van Dijk kon nog net op tijd overstappen naar Hans Dorrestijn die voortaan graag met een pianist wilde optreden.

Intussen leek Adèle, met veel rust, langzaam maar zeker te herstellen. Ze begon zelfs weer aan werk te denken. Heel voorzichtig, zonder grootse perspectieven, maar toch. En ze luisterde geïnteresseerd naar Frans Mulder, die een goed idee leek te hebben. Waarom ging ze niet af en toe optreden voor kinderen? Was dat niet veel beter voor haar dan programma’s voor volwassenen? Het was een toekomstbeeld dat haar aansprak: overdag op het toneel, ’s avonds thuis en nooit meer nachtelijke autoritten vanuit alle uithoeken van het land naar huis.

Mulder wist waar hij het over had. Hij had het script geschreven voor de kindervoorstelling Tante & het wonderkind, die in die dagen met succes werd gespeeld door Sylvia Alberts en Eric Beekes. Op een middag, toen de productie in de bovenzaal van de Stadsschouwburg in Amsterdam stond, nam Mulder haar mee, om te laten zien hoe zo’n kindermatinee in zijn werk ging en haar over te halen zoiets ook eens ter hand te nemen.

Eric Beekes had al ruim dertig jaar – sinds zijn opleiding aan de theaterschool – verlangend uitgekeken naar een kans om zijn idool te ontmoeten. Hij bewonderde niet alleen haar artistieke veelzijdigheid, maar voelde zich tevens, als homoseksueel, aangetrokken door haar exuberantie. Toen ze Adèle’s keus speelde in het Nieuwe de la Mar, liet Beekes bloemen bezorgen en hoorde later pas dat ze die na afloop gewoon op de vleugel had laten liggen. Bij haar tweede show stuurde hij een nog groter boeket, waarop hij evenmin een reactie had gekregen. En nu, na al die jaren, stond hij zelf op het toneel en hoorde uit de zaal haar onmiskenbare schaterlach. Hij stond, zegt hij, te trillen op zijn benen.

Maar dat was nog lang niet alles. Na de voorstelling kreeg hij van de portier van de schouwburg te horen dat mevrouw Bloemendaal op hem zat te wachten in Café Américain, aan de overkant van de straat. ‘Ik dacht dat ik gek werd,’ aldus Beekes. ‘Daar zat ze, bij een thé-complet, in een zwarte Juliette Gréco-trui. Ze zei: ik heb genóten, gekird en gekrijst als een kind. We hebben heel lang met elkaar gepraat en ten slotte afgesproken dat ze een paar dagen later bij mij in de Johannes Verhulststraat zou komen lunchen.’

Beekes kende haar reputatie en betwijfelde dus of ze zou komen opdagen. Maar ze stond precies op de afgesproken tijd onder aan zijn trap. Eenmaal boven keek ze met een kennersblik om zich heen en verklaarde: ‘Deze kamer is drie meter hoog en vier meter breed, precies goed.’ Daarna spiedde ze in de boekenkast en zei: ‘Hé, een Gallimard-uitgave van 1955. O, alle boeken van Johan Polak, van Athenaeum. En o, alles van Gerard Reve.’ Ze voelde zich meteen thuis; iemand die de boeken in huis had waarop ze zelf ook verzot was, moest wel deugen. Beekes had de tafel gedekt, maar Adèle schoof alle serviesgoed opzij en begon boeken te lezen, terwijl ze tevens levendig met haar gastheer converseerde. Pas laat in de middag verliet ze zijn pand. Na haar vertrek vond Beekes een stukje papier op zijn bureau, waarop ze snel een paar woorden had gekrabbeld: ‘Voor Eric, die ik veel te laat heb leren kennen.’

Snel daarna begonnen ze plannen te maken voor een voorstelling die Adèle voor kinderen zou kunnen spelen. Oma Adèle vertelt, zou die heten, want John was inmiddels vader en Adèle was daardoor ook in werkelijkheid grootmoeder geworden. Ze belde Serge-Henri Valcke, die behalve acteur ook een getalenteerd fotograaf was. Ze wilde dat hij haar fotografeerde voor de folder waarmee de voorstelling aan de schouwburgen moest worden verkocht. ‘Toen ze kwam poseren,’ zegt Valcke, ‘had ze haar hele uitdossing bij zich. Ze droeg een tas vol spullen, inclusief een neus. Ze wilde zich verkleden als een trol die verhalen vertelt aan kinderen. Dat kwam ook omdat ze dol was op haar eigen kleinkinderen.’

Frans Mulder zou de teksten voor Oma Adèle vertelt schrijven, al beloofde Adèle dat ze ook zelf weer het een en ander op papier zou zetten. Op het foldertje stond al een intrigerend voorbeeld: ‘Zo vertelt ze misschien wel het sprookje van de blinde goede fee, een hartverscheurend verhaal over een fee met een ernstige handicap. Want stel je voor: je bent een goede fee, maar je ziet niks! Telkens als je een goede daad wilt verrichten, gebeurt nou juist het tegenovergestelde. En ondanks je witte toverstaf met rode biesjes raak je iedere keer de weg kwijt. Wat zeg je? Een blindengeleidehond? Ben je gek. Die kan toch niet zweven?’

De productie werd ondergebracht bij het theaterbureau Prima Rima, dat ook de boekingen voor Eric Beekes verzorgde. De verkoop verliep goed. Maar opeens liet Adèle alle betrokkenen weten dat ze zich bij nader inzien toch niet in staat achtte weer te gaan werken. Ook niet als ze dat slechts op halve kracht zou doen, zonder te veel inspanning. Ze zag er toch maar liever van af. Opnieuw liet ze het op het laatste moment afweten. Oma Adèle vertelt is zodoende nooit verder gekomen dan het foldertje met de door Serge-Henri Valcke gefotografeerde verkleedpartijtjes.

Maar een ander karwei ging wél door. Ze had ja gezegd tegen een verzoek van de VPRO om mee te spelen in een miniserie (zes afleveringen, elk tien minuten) over twee vrouwen die tegen elkaar stonden op te bieden bij het graf van een man – de een als ’s mans weduwe en de ander als zijn minnares. Adèle was gecast – hoe kon het ook anders – als de minnares. De weduwe werd gespeeld door Ellen Vogel. De combinatie had niet mooier kunnen zijn: de comédienne met haar wellustige aanwezigheid tegenover de gedistingeerde actrice die voornamelijk had geschitterd in het klassieke toneel. Ze konden het bovendien uitstekend met elkaar vinden, al was het maar omdat ze elkaar hogelijk inspireerden. Adèle Bloemendaal (70) wist de finesses van het acteren in zichzelf naar boven te halen, terwijl Ellen Vogel (81) met veel plezier liet zien dat ze ook het comedyvak beheerste.

Oude koeien, zoals de serie ging heten, was geschreven door Karen van Holst Pellekaan en Theo Nijland, die tevens als regieduo aantraden. Hun teksten waren specifiek voor deze twee actrices geschreven. Zo lieten ze Ida (alias Adèle) zeggen: ‘Ik heb alles aan me laten versleutelen, ik ben een bouwpakket. Jij toont het verval nog zoals het toeslaat.’

Ze herkenden veel in elkaar, zei Karen van Holst Pellekaan in Trouw. ‘Ze hadden een gelijke mate van onzekerheid en angst. Ellen is wel een door de wol geverfde actrice, maar ze maakte zich toch zorgen over de tekst die ze uit het hoofd moest leren. Voor Adèle was dat helemaal moeilijk na de tia’s die ze heeft gehad. Al met al was het een uitputtingsslag.’

Maar daar stond ook veel vrolijkheid tegenover, aldus Van Holst Pellekaan: ‘Die repetities op het kerkhof, dat was grappig. Daar werden broodjes bezorgd door een soort Hell’s Angel op een Harley Davidson. Hij bleek een fan van Adèle. Hij was nog niet afgestapt of Ellen klom op de motor. Even later zat Adèle achterop.’

Zes keer tien minuten op een begraafplaats in Purmerend, meer was het niet. Weinig actie, maar wel heel wat dialoog. Adèle voelde zich ietwat onzeker; ze vreesde dat het onthouden van al die tekst haar niet licht zou vallen en vroeg vriend Robert Joosten, intussen fulltime-souffleur bij Toneelgroep Amsterdam, of hij haar wilde helpen. ‘Als ik het doe,’ antwoordde hij, ‘wil ik wel betaald worden. Want souffleren is mijn werk.’ Adèle zei te vrezen dat de VPRO daar geen geld voor zou hebben. ‘Maar weet je wat,’ voegde ze eraan toe, ‘dan gaan we naar de P.C. Hooftstraat en dan koop jij maar een leuke trui voor jezelf.’ Joosten vond het een aardig idee hem op die manier te honoreren, maar heeft het aanbod toch maar afgeslagen. Eric Beekes, haar nieuwe vriend, herinnert zich nog dat hij Adèle af en toe aan haar keukentafel heeft overhoord.

De VPRO zond de serie vanaf eind januari 2003 uit, maar veel opzien baarde die niet. Wel een handjevol positieve recensies, maar weinig weerklank. Dat had alles te maken met de lengte van de afleveringen en de late vrijdagavond waarop Oude koeien te zien was. Voor zulke ultrakorte programmaatjes gaat men nu eenmaal niet gauw speciaal naar een andere zender. ‘Ik heb er niemand over gehoord,’ schreef tv-recensent Maarten Huygen dan ook in NRC Handelsblad. ‘Geen wonder, want als je op het idee kwam om ernaar te kijken, dan was het alweer voorbij.’

Vermoedelijk heeft Adèle daar destijds niet lang bij stilgestaan. Niet alleen omdat ze het op doktersadvies nog steeds kalm aan moest doen, maar des te meer omdat haar bestaan tegelijkertijd een drastische wending kreeg. Ze ging verhuizen.

Haar huurbaas aan de Zoutsteeg had al geruime tijd geprobeerd haar tot verhuizen te bewegen. Hij wilde het hele pand op de hoek van de Nieuwendijk weer tot zijn beschikking krijgen. Steeds had Adèle echter geweigerd weg te gaan; het beviel haar nog steeds uitstekend. Maar nu was het haar lichamelijke conditie die haar aan het twijfelen bracht. Misschien moest ze toch eens uitkijken naar iets anders. Bij voorkeur een benedenhuisje, zonder de steile trappen van het huis waar ze nu al bijna veertig jaar lang woonde. En dat lukte; ze vond een klein nieuwbouwappartement dat praktisch aan de Snoekjesgracht stond, maar in de nummering tot de Oudeschans behoorde: Oudeschans 152. Blijkens een onbevestigd verhaal had ze een persoonlijke brief aan burgemeester Job Cohen gestuurd met de vraag of hij een huis voor haar wist. En hij reageerde prompt. Het was een sociale huurwoning op de begane grond met een entresol die via één kort trappetje te bereiken was. Dat beviel haar – en de buurt beviel haar eveneens. Ze bevond zich hier in een deel van Amsterdam dat nog net iets ouder was dan haar vorige buurt, met de Sint Antoniesbreestraat en de Nieuwmarkt op loopafstand. Als ze daar met Rijk de Gooyer op een terras zat, hadden ze uitzicht op een pent­house met dakterras en planten, onderdeel van het verzorgingshuis Flesseman dat eveneens aan de Nieuwmarkt stond. Daar in Flesseman zouden ze op den duur wel willen wonen als ze ooit hoogbejaard zouden zijn, zeiden ze dan tegen elkaar. Dat weidse uitzicht over de oude binnenstad leek hen buitengewoon aantrekkelijk. Maar dan kwamen ze al snel tot de conclusie dat ze nu natuurlijk nog lang niet oud genoeg waren om voor zo’n appartement in aanmerking te komen. Toegeven aan de ouderdom lag nog steeds niet in haar aard. Dat was iets voor later.

Vooralsnog was haar verhuizing van de Nieuwendijk naar de Oudeschans, in november 2002, ingrijpend genoeg. ‘Eindelijk heb ik een uitzicht,’ zei ze trots tegen De Telegraaf, ‘maar dit wordt mijn laatste huis. Hier zullen ze me uit moeten dragen.’

Afgezien van een enkel karweitje – zoals een bijrolletje in de tweede Pietje Bell-film – ging het jaar 2003 voor Adèle Bloemendaal zonder veel opschudding voorbij. Ze hield zich in en trok zich steeds meer terug met haar geliefde boeken en haar onmisbare siamese poezen Max en Moritz. Totdat het in februari 2004 toch weer misging. Op een ochtend betrad haar huishoudelijke hulp de woonkamer aan de Oudeschans en zag Adèle langs de muur schuifelen, op zoek naar houvast. Ze belde de huisarts, die het aanvankelijk niet nodig vond om een ambulance te bellen, maar zich na lang aandringen toch liet overtuigen van de ernst van de situatie. De ambulance reed haar naar het Slotervaartziekenhuis, waar de dienstdoende neuroloog een bloeding tussen de schedel en de hersenen constateerde. Onmiddellijk werd de patiënte geopereerd, want er was haast geboden. De ingreep had niet veel later moeten komen. Achteraf werd ook duidelijk dat ze twee dagen en twee nachten buiten westen was geweest. Nu moest ze zichzelf nog meer in acht nemen dan ze toch al deed. Ze diende voortaan zo regelmatig mogelijk te leven. Onverwacht bezoek of andere verstoringen van haar natuurlijke ritme – om negen uur ’s avonds naar bed en om zes uur ’s morgens weer op – waren niet langer welkom. Langzaam, voetje voor voetje, en met uiterste zorg moest ze nu weer proberen op de been te komen.

En gaandeweg bleek dat inderdaad te lukken. Ze knapte zelfs zodanig op, dat ze op zondag 1 oktober 2006 in De Kleine Komedie in Amsterdam een mooie onderscheiding in ontvangst kon nemen: de Blijvend Applausprijs, de jaarlijkse oeuvreprijs voor oudere artiesten. De jury, bestaande uit Fred Florusse, Henk van Gelder en Cornald Maas, had dat jaar in recordtempo voor haar gekozen. Een beknopte e-mailwisseling vóór het juryberaad had al duidelijk gemaakt dat Adèle Bloemendaal ieders favoriet was. Tijdens de vergadering waren weliswaar nog enkele andere namen ter tafel gekomen, maar echte kanshebbers hadden daar niet tussen gezeten. Er was er maar één aan wie dit jaar de prijs (2500 euro en een beeldje) kon worden toegekend. In het juryrapport werd ze getypeerd in tegenstellingen: ‘Ze was robbedoes en grande dame tegelijk. Ze was baldadig en chic. Avontuurlijk en boosaardig. Literair en liederlijk. Schaamteloos en geraffineerd. Stout met stijl’.

Gekleed in een gedistingeerd zwart pak, met Eric Beekes aan haar zijde, arriveerde de laureaat op die zondagmiddag welgemoed bij De Kleine Komedie. In de zaal zaten haar kleinkinderen Amber (9) en de tweeling Jesse en Tim (8) achter haar. ‘Ze snapten er weinig van, maar ik geloof dat ze het toch wel een leuke gelegenheid vonden,’ zei hun grootmoeder een paar weken later in Het Parool. Zelf reageerde ze gevleid op alle lof die haar werd toebedeeld. Eigenlijk had ze, bij wijze van zelfspot, als finalenummer in een rolstoel op het podium willen verschijnen om de prijs in ontvangst te nemen en te zeggen dat geld wonderen doet – om vervolgens triomfantelijk uit haar stoel te verrijzen. Maar dat leek haar bij nader inzien toch niet zo’n goed idee.

Na afloop van de bijeenkomst, nog nasuizend van alle loftuitingen, maakte ze opeens weer een nuchtere opmerking tegen vriend Robert Joosten. ‘Wat een lelijk ding, dat beeldje,’ zei ze. ‘Neem jij het maar mee.’ Het staat tot op de dag van vandaag in zijn keuken. Maar het geld kwam heel goed uit.

Een van de grootste attracties van de hommage die voor Adèle Bloemendaal werd gehouden bij de uitreiking van de Blijvend Applausprijs, was het optreden van de nieuwe Schaep-cast. De KRO had, 36 jaar na dato, een nieuwe versie laten maken van de beroemde tv-serie ’t Schaep met de 5 Pooten – met Pierre Bokma in de rol van Piet Römer, Marc-Marie Huijbregts in die van Leen Jongewaard en Loes Luca in de plaats van Adèle. In De Kleine Komedie kwamen ze hun grote voorgangster toezingen. Op 1 december 2006, slechts enkele weken later, begonnen de uitzendingen. Met groot succes.

Bij wijze van extra eerbetoon hadden de makers van het nieuwe Schaep een speciaal rolletje voor Adèle gecreëerd. Ze heette nu Rooie Rita en zat in een rolstoel. Haar aanwezigheid zou twee opnamedagen beslaan, dat was alles. De eerste dag verliep zonder problemen. De tweede niet. ‘Ze zou door een student worden opgehaald,’ vertelt Eric Beekes. ‘Iedereen zat in de studio op haar te wachten. Maar die student was twintig minuten te laat. Adèle werd kwaad, reageerde niet op de deurbel en nam de telefoon niet op. Uiteindelijk is de politie gebeld. Die kwam, en zag door het raam dat ze languit op de bank televisie lag te kijken. Ze had er gewoon geen zin meer in.’ Met als gevolg dat de Schaep-makers het script op het laatste moment moesten veranderen om haar afwezigheid te verdoezelen. Veel meer dan een flits verscheen er uiteindelijk van Rooie Rita niet in beeld. Het was haar laatste rol.

•••

•••