7
‘Ik had me er zo op verheugd’
•••
In de loop van de jaren vijftig was de televisie uitgegroeid tot het belangrijkste podium voor iedereen die een bekende artiest wilde worden. En dus ook voor Adèle Bloemendaal. Zij stond, op haar 26ste, zelfs op het punt in één weekend een tweevoudig televisiedebuut te maken. Maar daar kwam iets tussen.
Op zaterdag 18 april 1959 stond ze in de programmabladen vermeld als medewerkster van de avro-uitzending Van A tot Z, de eerste aflevering van een serie tv-shows waarin telkens artiesten optraden wier namen met dezelfde letters begonnen. Zo had de jonge, ambitieuze regisseur Thijs Chanowski het bedacht – en in die eerste show bracht hij zodoende acteurs als Elisabeth Andersen, Kees Brusse en Hetty Blok en klassieke zangers als Annette de la Bije en Arjan Blanken bij elkaar. Plus de beginnende cabaretière Adèle Bloemendaal, die met haar initialen zelfs de A en de B verenigde.
En een dag later, op zondag 19 april 1959, zou ze opnieuw op tv verschijnen – ditmaal in de kro-show Capriolen, waarin regisseur Jos van der Valk jonge artiesten als Kitty Knappert, Rita Reys, Henk Elsink, Aart Brouwer en Adèle Bloemendaal in het Nederlands vertaalde songs van Cole Porter liet zingen. Dat zag er veelbelovend uit. En druk ook, want in die dagen werden vrijwel alle tv-programma’s rechtstreeks uitgezonden. Adèle zou de voorgaande week voor beide shows moeten repeteren, en in het weekend op beide avonden voor de camera moeten staan.
Daar kwam nog bij dat Jos van der Valk voor Capriolen een finale had bedacht waarin alle artiesten in roeibootjes op de Loosdrechtse Plassen zouden varen op de lieflijke muziek van het befaamde Cole Porter-duet True Love. Die scène moest vanzelfsprekend eerder die week in de buitenlucht op film worden vastgelegd, om aan het slot van de uitzending vertoond te kunnen worden. Alle artiesten was derhalve gevraagd naar Loosdrecht te komen voor een dagje spelevaren onder leiding van choreograaf Jack Bow. Ook de debuterende Adèle was present, ondanks het feit dat ze op dat moment enigszins ziekelijk was. Met als gevolg dat ze ter plekke nog zieker werd en met een fikse koorts naar bed moest. Zo kon ze aan geen van beide shows meewerken. Alleen in de op het water gefilmde finale van Capriolen verscheen ze nog wel even in beeld, maar alleen in het voorbijgaan. En zonder een liedje te zingen.
Wat een zielig verhaal, dacht verslaggever Henk van der Meijden – en wat een smeuïg onderwerp voor de krant. Ondanks zijn jeugdige leeftijd (hij was nog maar 21) begon hij in die dagen als jongste verslaggever van De Telegraaf gestaag bekendheid te vergaren door met zijn tomeloze energie op nieuwtjes uit de showbizz te jagen. Hij kocht een bos bloemen en meldde zich daarmee bij de ouderlijke woning aan de Ceintuurbaan, waar Adèle op haar zolderkamertje in bed lag. ‘Ze was blij met de bloemen die ik voor haar bij me had, blij ook met de belangstelling,’ schreef hij later in zijn journalistieke memoires. ‘Ik had met haar te doen en vond haar best aantrekkelijk...’
Dat was eufemistisch uitgedrukt. ‘Ik was verliefd, ik viel als een blok voor haar,’ zegt Van der Meijden nu. ‘Het klikte, zij was een vrijbuiter en ik ook.’ Het stukje dat hij de volgende dag over haar schreef, verscheen anoniem in de dagelijkse societyrubriek Stan Huygens Journaal – zijn eigen dagelijkse pagina had de prille reporter toen nog niet. Hij noemde Adèle niet alleen ‘een diep teleurgesteld meisje’ dat bijna dag en nacht voor haar tv-debuut had gewerkt, maar ook ‘een aardig meisje’. En uit haar mond noteerde hij: ‘Het is vreselijk. Ik had me er zo op verheugd en wanneer krijg je zo’n kans weer?’
Aan het ziekbed had hij, tegen alle journalistieke regels in, gevraagd of ze elkaar nog eens konden zien als zij weer op de been was. Ze stemde in. Dat leidde, aldus Van der Meijden, tot een korte romance. Meestal zagen ze elkaar in Amsterdam, maar Adèle kwam ook wel eens naar Hilversum, waar hij woonde – om de hoek van de avro-studio, die een belangrijk jachtterrein voor nieuwtjes vormde.
Hoelang hun verhouding heeft geduurd, herinnert hij zich niet meer. Veel meer dan enkele maanden zal het niet hebben geduurd. En hij weet evenmin hoe en waarom die ophield: ‘Tja, hoe gaan die dingen. Je hebt het allebei druk. Maar ik ben nog steeds dol op haar.’
Haar werkelijke tv-debuut maakte Adèle Bloemendaal ten slotte op 17 maart 1960, bijna een jaar na de valse start. Maar veel stelde het nog niet voor. Het ging om een uitzending van een klein halfuurtje, met nummers uit het programma Alle gekken kijken van het Leidsepleincabaret. Gefilmd op een piepklein podiumpje, ten overstaan van een zaaltje waar het publiek aan tafeltjes zat. Adèle, die op dat moment als invalkracht deel uitmaakte van Van de Merwes groepje, vormde een opvallende verschijning – met haar lange robe met hoge split, haar zonnebril en haar melodramatische gebaren die hevig bijdroegen aan haar zotte uitstraling. In tegenstelling tot haar collegae (Marjan Berk, Peter Lohr, Nico Schömakers en Jaap van de Merwe) speelde ze in dit programmaatje echter geen solo. Alleen in de groepsnummers deed ze mee, zodat haar aandeel buitengewoon klein was.
Maar in haar tweede tv-uitzending, een halfjaar later, had ze een grotere rol. Op 12 augustus 1960 zond de avro een zomerprogrammaatje uit dat Juf is jarig heette. Het was samengesteld door de jonge danser Kris van der Velden, die ook de tv-choreografie van Alle gekken kijken had verzorgd. Hij was, zei hij in diverse interviews, op het idee voor het programma gekomen nadat hij Adèle Bloemendaal in het Leidsepleintheater haar succesnummer als strenge juf had zien spelen. En toen leek het hem een goed plan die juf haar verjaardag te laten vieren voor een schoolklasje waarin allerlei artiesten zaten. Die konden dan een sketchje spelen of een liedje zingen, terwijl de juf in feite fungeerde als conferencier.
Een groot succes was het programma echter niet. De recensent van dagblad De Tijd noemde het ‘alleen maar aanvaardbaar gezien van het standpunt uit dat de televisie des zomers toch íéts moet doen’. En de man van het Algemeen Handelsblad concludeerde: ‘Heel dit cabaretje is ons tegengevallen.’ Het kreeg dan ook geen vervolg.
Maar op Adèle Bloemendaal kan dit zomerse missertje geen onuitwisbare indruk hebben gemaakt. Al was het maar omdat haar, in die zomer van 1960, een heel andere bron van opwinding overviel. Hij heette Donald Jones.
Een jaar of vier eerder was Donald Jones, als lid van de in zang en dans gespecialiseerde showgroep The Moderniques, uit New York naar Europa gekomen voor een langdurige tournee. Toen de groep uit elkaar viel, in 1957, bleef hij vooralsnog in Amsterdam hangen: ‘Amsterdam vond ik een schoonheid, ik vond het een soort wonderland. Geen zwervers, geen daklozen, geen hondenpoep. Het was hier schoon. Je kon van de straat eten.’
Hij boekte een kamer in hotel Koning in de Tweede Helmersstraat, maar bleef daar niet lang. Algauw liet acteur Henk van Ulsen een begerig oog op hem vallen, waarna ze een verhouding kregen. Jones nam zijn intrek in de woning van Van Ulsen in de Jacob Obrechtstraat. Als een buurman zich afvroeg wat precies de verhouding was tussen deze twee samenwonende mannen, grapte Jones: ‘Nee, ik ben z’n broer!’
Van Ulsen nam zijn nieuwe vriend mee naar Sieto Hoving, een voormalig klasgenoot van de toneelschool, die onder de naam Tingel Tangel een cabaretgroepje had opgericht waar Van Ulsen zelf ook in meespeelde. Hoving wilde deze Donald Jones er graag bij. De nieuwe ontdekking voegde een showy element toe aan de politieke teksten waarin Tingel Tangel excelleerde. En ook zijn zwarte huidskleur, toen nog tamelijk uniek in het Nederlandse artiestenwereldje, maakte hem al snel tot een exotische attractie.
Zo trok hij tevens de aandacht van schrijfster Annie M.G. Schmidt en haar producer Wim Ibo, die in de zomer van 1957 voor de vara bezig waren de tv-serie Pension Hommeles op te zetten – de eerste comedyreeks op de Nederlandse televisie. Donald Jones trad tot de cast toe als werkstudent Dinky Henderson. Mede door zijn charmante uitspraak van het Nederlands, met zwaar Amerikaans accent, werd hij al snel een publiekslieveling. En zijn populariteit bereikte nog grotere hoogten toen Annie Schmidt hem in het voorjaar van 1959, in het tweede seizoen, het lieftallige ‘Ik zou je het liefst in een doosje willen doen’ liet zingen.
Des te lastiger was het feit dat Donald Jones elk jaar een paar maanden terug moest naar New York, omdat hij hier met zijn Nederlandse werkvergunning nooit langer dan een maand of negen mocht blijven. En telkens was het onzeker of hij na zijn terugkeer naar Amsterdam weer opnieuw in aanmerking zou komen voor een werkvergunning.
Hoelang hij bij Henk van Ulsen is gebleven, laat zich niet meer precies achterhalen. In elk geval vermeldt zijn persoonskaart van de Burgerlijke Stand, dat hij zich in april 1958, toen het eerste seizoen van Pension Hommeles bijna voorbij was, vestigde in de Michelangelostraat 39-huis – op een flinke afstand van de binnenstad.
In de loop van 1960 ontmoetten Adèle en hij elkaar in theater Tingel Tangel aan de Nieuwezijds Voorburgwal, het vaste adres van Sieto Hoving en de zijnen. Los van elkaar waren Donald Jones en Adèle Bloemendaal alle twee gevraagd voor een cabaretachtig programmaatje dat daar in het najaar van 1960 tijdens de lunchpauze zou worden opgevoerd onder de titel Koffietheater. De andere leden van het groepje waren zangeres Greetje Kauffeld, acteur Joop Admiraal, pianist Han Reiziger en de saxofoon spelende arts Aat Gisolf.
Donald Jones keek zijn ogen uit toen hij de toen nog tamelijk onbekende Adèle zag: ‘Ze had toen kort, rood haar. Net Lucille Ball. We hebben ons samen rot gelachen.’
Alles wat ze zich later, los van elkaar, nog van die tijd herinnerden, was identiek: rondzwierend door de stad, als twee kinderen met dolle pret – nachtbrakend, rokend, zuipend en gierend van het lachen. Met cafés en bars als Eijlders, The Old Inn, The Blue Note, Lucky Star en Bamboo Bar als vaste pleisterplaatsen. De meest genoemde locaties bevonden zich bijna allemaal aan en om het Leidseplein, met het door de horeca ingeklemde pleintje als epicentrum. Hier kwamen acteurs, schilders, schrijvers, dichters, muzikanten, fotografen, wietrokers en ethersnuivers samen – de beau monde van het nieuwe decennium dat de jaren zestig zou worden. Ze zopen en kletsten, bespotten de burgerij, versierden elkaar en waren er allemaal van overtuigd dat ze aan het begin van een glanzende carrière stonden. En in veel gevallen was dat ook zo.
Maar toen die stralende zomer voorbij was, moest er ook weer worden gewerkt. Het Koffietheater opende in september 1960. Hier en daar verscheen een vriendelijk stukje, maar er ontstond geen run op de kassa. De critici prezen de jazzy liefdesduetjes die Greetje Kauffeld en Donald Jones zongen, en zetten kanttekeningen bij de rest. ‘Adèle Bloemendaal was in haar telefoongesprek nog niet helemaal op dreef,’ schreef een zekere D.S. in De Telegraaf, ‘maar haar “Valse criminelle” was een heerlijk gekke persiflage.’ Wat dat telefoongesprek inhield, is niet meer te reconstrueren. De titel ‘Valse criminelle’ verwijst hoogstwaarschijnlijk naar het nummer ‘Chanson de la penose’ dat ze al bij Lurelei had gezongen.
Langer dan een paar weken heeft het Koffietheater niet bestaan. Adèle en Donald moesten het voorlopig stellen met kleine schnabbeltjes – bij voorkeur samen, maar er waren ook perioden dat Donald zonder werkvergunning zat en dus niet mocht optreden, terwijl Adèle nog bij Lurelei werkte of elders emplooi had. Hedy d’Ancona, die sociale geografie en sociologie studeerde en als vrijetijdscabaretière was ontdekt bij het Amsterdamse studentencabaret Pers-Vers, herinnert zich dat ze in die dagen eens in de paar weken een avondje optrad met Adèle, Donald en de in korzelige chansons gespecialiseerde troubadour Ronnie Potsdammer als collega’s: ‘Adèle was gek en absurd in alles wat ze deed. Ze zong bijvoorbeeld een liedje met Donald Jones dat eigenlijk niets bijzonders was. Maar zoals Adèle het deed, zag je dat ze er wel pap van lustte.’
Aan het eind van het opwindende jaar 1960 besloten Adèle Bloemendaal en Donald Jones te gaan samenwonen. Het adres dat ze volgens de Burgerlijke Stand per 1 januari 1961 betrokken, paste geheel bij hun opgetogen levensstijl. Leidsekade 83, om de hoek van het Leidseplein, was het woonhuis van Tanja van der Geest, die de moeder van het plein werd genoemd. Ze verzamelde artiesten en kunstenaars om zich heen alsof het trofeeën waren. Haar huis vormde het middelpunt van een artistieke entourage met dichters als Simon Vinkenoog, schilders als Jan Cremer en Anton Heijboer, actrices als Kitty Courbois en Shireen Strooker en acteurs als de prille Ramses Shaffy, die haar op zijn eerste grammofoonplaatje hartstochtelijk bezong: ‘Tania Tania at a bar / Tania at a Lucky Star.’ Acteur Maxim Hamel woonde er samen met cabaretière Ingrid Valerius, die Tanja’s dochter was. Op de grote zolder die Adèle en Donald van haar konden huren, was het leven zodoende één groot feest. En dat ze af en toe hartstochtelijk ruzie konden maken, vooral vanwege Donalds gretige belangstelling voor andere vrouwen, hoorde daar óók bij. Liever ruzie dan volstrekte harmonie.
Een van die ruzies vochten ze uit in café Van der Laan aan de Amstel, een paar panden voorbij theater Carré, tot het sluitingsuur aanbrak. Met verhitte hoofden verlieten ze de zaak en liepen huiswaarts. Maar onverhoeds liep Donald tegen de ruit van een huis aan. Het glas brak met heftig gerinkel. Als twee stoute kinderen vluchtten Adèle en Donald toen weg.
De volgende dag hoorde Donald dat er die nacht, in het huis met de gebroken ruit, een man was overleden nadat het glasgerinkel hem een hartaanval had bezorgd. Hij voelde zich verplicht zijn excuses te gaan aanbieden, kocht een luxueuze bos bloemen en belde aan bij het adres met de kapotte ruit. Een mevrouw nam verrast het boeket in ontvangst, hoorde de verontschuldigingen aan en antwoordde: ‘O, maar meneer Jones, dat maakt niks uit. Hij was een klootzak. Hij sloeg ons, hij sloeg de kinderen, hij sloeg mij. Wat een mooie bloemen. Bedankt, meneer Jones, en tot ziens.’ Zo’n hilarisch verhaal kon het jonge stel zoveel lachbuien bezorgen dat ze alweer gauw vergeten waren waarover hun ruzie ook weer begonnen was.
Intussen was het nog steeds moeilijk werk te vinden. Adèle ging daarom grif in op een uitnodiging van Johnny Kraaijkamp, die als tv-komiek nationale bekendheid genoot, maar nu een andere carrière wilde beginnen met een theaterprogramma in cabaretstijl. Ze hield van Kraaijkamps absurdisme en van de glimlichtjes in zijn ogen. Ook de oude operetteheld Harry Boda, diens dochter Nannie Boda en haar echtgenoot Hans Boskamp maakten deel uit van het groepje. Maar al tijdens de repetities bleek dat het Kraaijkamp niet was gelukt goed repertoire te vinden. Te elfder ure vroeg hij tv-regisseur Jack Dixon, vooral bekend van culturele programma’s voor de vpro, om de acteerprestaties van zijn medewerkers te verbeteren. En zelf deed Kraaijkamp tijdens doorwaakte nachten, met hulp van de gewiekste conferencier Jan Blaaser, zijn best om de grapdichtheid van de teksten te verhogen.
Het mocht echter niet baten. Toen de voorstelling, onder de titel Stukken en Beetjes, op 1 juni 1961 in première ging in De Kleine Komedie in Amsterdam, reageerden de critici vooral terughoudend. ‘En het cabaret?’ schreef J.Th. Balk in het Algemeen Handelsblad. ‘Dat hunkerde naar goede teksten en goede ideeën en die had men, al naarstig zoekende, niet altijd even grif gevonden.’ En dat was nog zacht uitgedrukt. In hardere bewoordingen concludeerde recensent W. Hartering van De Telegraaf: ‘Deze tekst is vaak onbenullig en plat, en sketches hebben zelden een onaanvaardbare pointe.’ Wel werd Adèle Bloemendaal af en toe genoemd als een gunstige uitzondering. Hartering vond dat ze ‘wel een geestig talent heeft’, terwijl Balk het parodistische duetje prees dat ze samen met Nannie Boda zong als twee zingende zusjes met een zachte g.
Al na een paar weken viel de hele onderneming in duigen. Hans Boskamp, die niet alleen op het toneel stond, maar ook de zakelijke leiding op zich had genomen, was er niet in geslaagd de voorstelling aan theaterdirecteuren elders in het land te verkopen. De beloofde tournee ging dus niet door. Alle betrokkenen moesten weer op zoek naar nieuw emplooi. Kraaijkamp was weer aangewezen op zijn reguliere soloschnabbels, en verdronk zijn chagrijn in de horeca. Adèle bleef niettemin goed met Kraaijkamp bevriend. Ze trof hem eens stomdronken aan in de goot van café Reijnders aan het Leidseplein, terwijl ze wist dat hij die avond ergens moest werken. Ze heeft hem toen mee naar huis genomen, aldus Donald Jones in Ons Amsterdam, en hem met bad en eten weer bij zijn positieven gebracht.
Jones verkeerde die zomer voor de zoveelste keer in onzekerheid over de vraag of zijn werkvergunning nog zou worden verlengd. Hij had wel een paar aanbiedingen op zak, maar kon tegen niemand definitief ja zeggen zolang hem voor het najaar geen nieuw document was verleend. Hooguit kon hij in augustus nog meewerken aan het cruisecabaret waarvoor hij werd gevraagd. Net als Adèle, trouwens.
Het cruise-cabaret was een initiatief van Jaap van de Merwe, die de directie van de Holland-Amerika Lijn had weten warm te maken voor het idee om aan boord, tijdens een cruise, een cabaretprogramma te spelen – half in het Nederlands en half in het Engels. De afspraak luidde dat ze om te beginnen twee cruises met het HAL-schip Rotterdam zouden opvrolijken, naar Londen en naar de Noorse havenstad Bergen. Het clubje bestond uit Van de Merwe zelf, Adèle en Donald, het sprekende fotomodel Loes Blokker en pianist Roelof Stalknecht. Ze vertrokken op 31 juli 1961 van de Wilhelminakade in Rotterdam. Met een strakke planning, want Adèle had dertien dagen later weer een tv-uitzending waarvoor uiteraard eerst nog moest worden gerepeteerd. Krap was het wel, maar ze pakte nu eenmaal alles aan. De schoorsteen moest roken.
•••