De verhuizing

Na veel omzwervingen met makelaars, soms in gebieden die zo van God en mens verlaten waren dat je ze alleen op een vijftig jaar oude militaire stafkaart kon terugvinden, vond ik eindelijk het oude huis waarnaar ik al die tijd op zoek was geweest. Het lag aan de rand van een gehucht in de heuvels en bleek uit te kijken over de zee nadat ik, met bloedend hart, een paar vijgenbomen had omgezaagd. Een jaar van bouwwerkzaamheden volgde, onder leiding van een beunhaas die zich profileerde als aannemer.

In Casa Ugly werd de toestand inmiddels steeds benarder. Toen het in de herfst begon te regenen, werd het een lek schip en was ik alleen nog aan het hozen. Watervallen gutsten naar beneden, de muur achter mijn bed was doorweekt. De stoelpoten waren nat, de kleden waren allang opgerold en op een droge plek gelegd, boeken (waarvan sommige bladzijden nog steeds aan elkaar kleven) waren van de onderste plank gehaald. De aannemer die het huis zeven jaar daarvoor gebouwd had, bleek bij navraag van de aardbodem verdwenen. Een andere, die ik om advies vroeg, liep hoofdschuddend van de ene lekkage naar de andere en zag maar één oplossing: een nieuw dak. En mijn vrienden in Nederland maar denken dat ik voortdurend in de zon lag.

Tijdens de kerstdagen, een jaar nadat Daan er wanhopig aan de deur had staan krabben, leek Casa Ugly door de aanhoudende slagregens vervaarlijk te kapseizen. Het dreigde de diepte in te worden gezogen, terwijl een koor op de televisie sereen het kyrie eleison zong. ‘Auld Lang Syne’ was hier beter op zijn plaats geweest. Wat moest ik doen? Het kwam me voor dat er twee mogelijkheden waren. Ofwel je ging waardig zingend ten onder, ofwel je zocht redding. Misschien verloor je iets van je waardigheid als je om hulp smeekte, maar je leefde wel langer.

Die hulp kwam. Drie mannen die wel iets wilden bijverdienen, verhuisden op 31 december met twee roestige busjes mijn inboedel. De restauratie van het huis waarvan ik me sinds een jaar de eigenaar mocht noemen, was nog niet voltooid, maar het was altijd beter dan Casa Ugly.

Het regende maar door tijdens het uitladen, en tussen bus en huis werden de kartonnen dozen en meubels kletsnat. Ook in het nieuwe huis was alles vochtig, vooral het stucwerk en de pas gevoegde tegelvloeren. Maar het lekte er niet en met behulp van een elektrisch kacheltje lukte het één vertrek minimaal te verwarmen. Er was ook een open haard, maar waar haalde je droog sprokkelhout vandaan? Ik betaalde mijn redders, gaf ieder een fles whisky en putte me uit in dankbetuigingen. Boa noite de Sao Silvestrel Een gezellige oudejaarsavond!

Daarna ging ik bij het kacheltje zitten. Daan strekte zich vol welbehagen uit op de plavuizen, alsof hij zeggen wilde: eindelijk thuis. Hij gaf me een gevoel van solidariteit – niet alleen ik, maar ook hij had een verhuizing achter de rug.

“We zijn lotgenoten in een onzekere wereld, Daan,” zei ik, “waarin mens en dier op elkaar aangewezen zijn.”

Rond acht uur ging na een korte klik het licht uit. Tegelijkertijd hield ook het kacheltje ermee op. Bij het licht van een zaklantaarn gluurde ik in het elektriciteitskastje. De hoofdschakelaar was afgeslagen. Ik zette hem op de aan-stand, maar er gebeurde niets. Wat nu, de elektriciteitsmaatschappij bellen? Op oudejaarsavond?

Op dit heikele moment rinkelde mijn telefoon. Het was Regina, die me uitnodigde voor een oudejaarsfeestje bij vrienden van haar.

“Je wilt de jaarwisseling toch niet tussen onuitgepakte dozen vieren?”

“Gaan wij dat doen, Daan,” vroeg ik, “ons nieuwe huis verlaten om bij vreemden oud en nieuw te vieren?”

Daan geeuwde hartgrondig. Nee dus.

“Ik geloof dat ik liever hier blijf, Regina,” zei ik. “Ik heb geen zin om weer in de auto te kruipen, ik ben hier net.”

Met lichte deernis in haar stem nam ze afscheid.

In een van de dozen vond ik een paar kaarsen. Ik trok een blik bonen met chorizo open en verwarmde de inhoud op een campinggasstel. Daarna vulde ik de bak van Daan met lamspaté. Zo wijdden we het nieuwe huis in met een gezamenlijk diner bij kaarslicht. Om negen uur kroop ik onder de dekens, om een plek te hebben waar het warm was, voordat het huis dramatisch ging afkoelen. Daan lag op een schapenvacht op de grond. Snurken deed hij toen nog niet, dat kwam pas met de jaren.

Ik had natuurlijk nog uren moeten liggen woelen, vol heimwee naar oliebollen en Freek de Jonge, maar de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat de gedachte daaraan niet bij me opkwam. In Nederland werden deconditioneringscursussen gegeven, waar je kon leren met hardnekkige gewoontes te breken en een ander mens te worden. Dat geld kon ik me in elk geval besparen. Degenen die op ditzelfde ogenblik als vanouds aan het scherm gekluisterd waren, zouden vast medelijden met me hebben gehad als ze wisten dat ik op oudejaarsavond in bed lag, uit angst voor de kou. Onterecht – ik had goed gezelschap, wat vast niet iedereen op deze avond kon zeggen, en ik ging een lange, heilzame nacht tegemoet.