De lente begint hier op een moment dat je er niet op verdacht bent. Ongemerkt sluipt ze december binnen, dankzij de regen, die een einde heeft gemaakt aan een lange droge periode. De geblakerde aarde wordt bedekt met een groen tapijt van gras en klaver, waarboven citroengele bloemetjes op hoge stelen staan te trillen van nieuwigheid. In januari ontluiken de amandelbomen, eerst voorzichtig omdat de nachten nog fris zijn, dan, aangemoedigd door de in kracht toenemende zon, steeds uitbundiger. Als een paukenslag volgt in februari de mimosa, uitbundig bloeiend en geurend als in een psychedelische droom.
Het is het ideale seizoen om een tuin aan te leggen. Terwijl de bouwvakkers terrassen maakten en muurtjes metselden, groef ik gaten, schepte er compost in en plantte bomen en struiken. De aarde was zo hard en stenig dat ik hem voor elk gat met een houweel moest openhakken. Daan tippelde met het air van een oppertoezichthouder tussen de werkzaamheden door en zodra er ergens een nieuw muurtje was opgetrokken, ging hij er languit bovenop liggen om met een heersersblik zijn nieuwe territorium te overzien. Het was jammer dat je niet tegen hem kon zeggen: “Hé, steek je handen eens uit de mouwen!” Je kon hem geen houweel in de poten duwen en hem aan het werk zetten, zo lagen de verhoudingen. Zijn taak was waakzaam op een muur te liggen, en te blaffen als de vijand naderde.
Ongeacht hoeveel gaten er nog gegraven moesten worden, in de namiddag werd er gewandeld. Tijdens zo’n ommetje dook er in ons leven een hond op die we nooit eerder hadden gezien. Ze lag aan de rand van het gehucht waarin we sinds kort woonden, bij de ingang van een pad dat bescheiden begint, maar zich verderop vertakt in allerlei weggetjes en geitenpaden. Toen we langskwamen, vond het klassieke begroetingsritueel plaats, het gebruikelijke gesnuffel aan elkaars edele delen. Daarna liepen we door zonder nog acht op haar te slaan.
Mijn hoofd zat vol subtropische bomen en planten. Ik was geobsedeerd door hun namen en specifieke noden. Hadden ze zon, schaduw of halfschaduw nodig, veel water of juist weinig, moest ik ze voor of na de bloei snoeien? Het was een kabaal van jewelste in mijn hoofd en er kon weinig bij. Maar hoe kon zij dat weten, de vrouwtjeshond die we zojuist gepasseerd waren (ik heb een hekel aan het woord ‘teef’, dat zich tot een scheldwoord ontwikkeld heeft). Ze vond ons zo leuk dat ze ons achternakwam en gedurende het hele traject opgewekt meehuppelde. Daan wierp af en toe een geamuseerde blik opzij. Haar aanwezigheid stoorde hem niet, maar gaf hem ook geen stof tot nadenken.
Ze was een middelgrote blondine, met een hoogpolige vacht die coupe-soleil-achtig golfde in het zonlicht. Ze keek regelmatig naar me op, alsof ze net een vraag had gesteld waarop ik geen antwoord had gegeven. Wat wilde ze van mij?
“Ja, je bent braaf,” zei ik een paar keer geruststellend, waarop haar krulstaart blij heen en weer zwiepte. Meer had ik haar niet te bieden. In mijn behoefte aan een hond werd door Daan volledig voorzien.
Maar toen ik bij onze terugkeer het tuinhek opende, was ze er nog steeds.
“Ga terug naar je baas,” zei ik.
Ze glipte langs mijn benen de tuin in, beklom de trap naar het nieuwe terras, die nog nat was van het cement, en vlijde zich neer tussen een pot met een kumquatstruikje en een pot met een cactus. Ze begon haar oksel te wassen en tilde daarbij een poot hoog op, als een vrouw die bezig is haar ongewenste begroeiing te verwijderen. Wie was ik dat ik haar daarbij zou mogen storen?
Daan gaf geen blijk van verbazing over haar vrijpostigheid. Ze bracht hem op het idee om zich iets verderop ook te ruste te leggen en haar van daaruit voyeuristisch gade te slaan bij haar wasbeurt. Hier was ik niet tegen opgewassen. Ik had geen ervaring in het wegsturen van honden en ik had er de energie niet voor. Mijn spieren deden pijn van het hakken en het enige waarnaar ik verlangde, was een warm bad, met een glas Vinho do Porto op de rand.
Ik liet haar waar ze was, en ging naar binnen. Toen ik Daan riep voor het avondeten, lag ze er nog steeds. Een nieuw dilemma diende zich aan. Gaf ik haar ook iets te eten of niet? Was het niet kleinzielig alleen mijn eigen hond te voederen en te doen of zij niet bestond? Vond ik het makkelijker geld over te maken om hongerige buikjes in Afrika te vullen dan een hond die zichzelf had uitgenodigd wat brokjes te geven? Was ik er zo een? Het was een kleine moeite om een extra bakje te vullen en voor haar neer te zetten. Alleen vandaag, besloot ik.
Ik serveerde de gast haar avondmaal op het terras. Ze viel er gretig op aan. Daarna keek ze naar me op om te zien of er nog meer kwam. Nee. Ze legde zich erbij neer, strekte zich uit, gaapte en viel in slaap. Zo lag ze er de volgende ochtend nog, toen ik de deur opendeed om Daan naar buiten te laten. Die liep verheugd op haar af.
“Wat een verrassing dat je er nog bent!” zei hij tegen haar.
“Wat wil je,” lachte ze, “het is hier helemaal te gek. Zullen we even lekker dollen?”
Ze sprongen tegen elkaar op, lieten zich beurtelings door de ander op de grond werpen en beten kameraadschappelijk in elkaars oren. Toen gingen ze er ineens ijlings vandoor, alsof ze zich een dringende afspraak herinnerden. Ik had te veel te doen om me af te vragen of hier misschien een vriendschap opbloeide die me nog veel last kon bezorgen.
Tijdens de middagwandeling liep ze weer met ons mee of het de gewoonste zaak van de wereld was. Als op een geheim teken stoven de twee honden zo nu en dan voor me uit, om tegelijkertijd weer terug te komen. Er bestond een grote eensgezindheid tussen die twee. Had ik eigenlijk nog wel iets in te brengen?
Bij onze terugkeer in het dorp stond de bestelwagen van de visboer op de driesprong in het centrum geparkeerd. Drie vrouwen met een pakje vis in de hand stonden babbelend voor zijn kraam.
Ik groette. “Boa tarde, tudo bem?”
“Boa tarde, die hond daar, is die van u?” vroeg Dona Lydia.
“Niet echt,” zei ik aarzelend, “hoezo?”
“Ze zwerft al de hele week hier rond en we weten niet van wie ze is.”
“Het is een leuke hond…” merkte Dona Maria das Dores op. “Muito simpatico…”
“Ja,” zei ik, “wil een van u haar niet hebben?”
“Nao nao nao!” klonk het uit drie monden tegelijk, ze hadden al genoeg honden. Ergens werd een vis afwerend in de lucht gestoken.
“Wie weet komt de eigenaar nog opdagen,” zei ik weifelend.
“Ja…Misschien…” beaamden ze zonder overtuiging.
Niemand wilde zijn vingers branden aan de olijke blondine. Heimelijk vonden ze dat ik me over haar moest ontfermen, begreep ik. Ik had maar één hond, daar konden er best nog een paar bij. Maar zij hadden een heel andere relatie met hun honden dan ik. Die van hen leefden buiten, in weer en wind, en er werd nooit met ze gewandeld. Als ze ziek werden, zat er niets anders voor ze op dan dood te gaan, want hun baas gaf geen geld uit aan dure injecties. Hun honden wisten niet wat strelingen waren – wanneer je een hand naar ze uitstak deinsden ze terug, uit angst voor slaag. Ze kregen niet de kans een mensenhond te worden, want er werd nooit met ze gesproken. Hun mening werd niet gevraagd.
Niemand van de dames aan de viskraam wist dat honden begripvol kunnen luisteren en een diep inzicht in de problemen en frustraties van hun baas kunnen verwerven. Wanneer je ze vertelde dat een ongediplomeerde hond daarbij soms betere resultaten boekte dan een beroeps-therapeut, zouden ze je nooit meer voor vol aanzien.
Natuurlijk liep de zwerfster mee terug naar huis en mocht ze ‘s avonds weer mee-eten. Ik zat op de stoep en keek toe terwijl ze haar brokjes naar binnen schrokte. Was deze asielzoekster bezig mijn probleem te worden? Wie besliste dat, zij of ik?
Toen ik de volgende ochtend de voordeur opende, bleek ze breeduit voor de drempel te liggen. Ik moest over haar heen stappen om de tuin in te kunnen. Het was een hint, begreep ik, een stil verwijt omdat Daan wel binnen mocht slapen, maar zij niet.
Terwijl ik verderging met het planten van bomen en struiken, renden de twee honden als dollemannen door de tuin, rakelings langs de jonge struiken. Krak, hoorde ik telkens als er een jonge tak brak. Daan vermaakte zich opperbest. Samen met haar werd hij een andere hond, speels en uitgelaten, een kwajongen in de stemming voor kattenkwaad. Die takjes groeien wel weer aan, dacht ik vergevingsgezind. Ik gunde hem zijn vriendinnetje.
Maar toen bedacht zij iets nieuws om mijn tolerantie op de proef te stellen. Door mij geïnspireerd begon ze verwoed een gat te graven, Daan aansporend haar te helpen.
“Wat heb ik aan een vent die zijn poten niet vuil durft te maken!” hoorde ik haar roepen.
Dat liet Daan niet op zich zitten en even later groef hij schuldbewust met haar mee. Ze hadden geen schop of ander tuingereedschap nodig, de nagels van hun voorpoten waren scherp genoeg om diep in de aarde door te dringen. Soms trok Daan even zijn snuit terug om de aarde eraf te proesten, daarna ging het in een hoog tempo verder. Het leek wel of hun project veel haast had omdat er een ontzettende hoop geld mee gemoeid was. De aanleg van een noord-zuidlijn of zo, waarbij het budget dreigde te worden overschreden en buurtbewoners begonnen te klagen over ondermijning van hun funderingen.
“Hé, hé!” riep ik. “Zijn jullie helemaal gek geworden?”
Ik zette mijn schop in de grond en holde naar ze toe. Heel wat efficiënter en vlugger dan ik hadden ze een berg zand uitgegraven. Een pas geplante Lantanastruik werd er helemaal door bedolven.
“Kijk nou eens wat jullie hebben gedaan!” riep ik verontwaardigd.
Ik trok ze uit het hol en duwde ze weg, ten teken dat de werkzaamheden werden stopgezet. Zo voorzichtig mogelijk groef ik de struik uit. Gebroken takjes gingen naar de mesthoop, jammer. Ik gooide het gat dicht en richtte me op. Ai, mijn rug. De honden renden alweer door de tuin, op zoek naar een ander project, dat misschien op minder weerstand zou stuiten.
De dagen daarna werkten ze aan diverse projecten tegelijkertijd, ter spreiding van het risico. Terecht, want vroeg of laat verschenen er twee mensenvoeten en een schop die al hun werk ongedaan maakten. Maar op een dag werd de oppertoezichthoudster geveld door spit en hadden ze vrij spel. De graafwerkzaamheden werden nu volledig door hen overgenomen, niets belette nu nog de aanleg van een onderaards tunnelstelsel. Wat een feest moet dat geweest zijn! Een orgie van onbelemmerd graven! Onderaardse ontmoetingen met onbekende wezens: Close Encouters of the Third Kind!
Toen ik weer op de been was, bleek dat de pas aangelegde perken waren veranderd in een maanlandschap.
Bij de aanblik van de verwoestingen moest ik steun zoeken bij een boom. Eerst een paar keer diep ademhalen, zei ik bij mezelf. Ademhalen helpt altijd, je bent er een stuk beter mee af dan zonder. De daders waren op dat moment ver te zoeken, ze waren waarschijnlijk aan het joggen. Straf had geen zin meer, wist ik, ze zouden niet snappen waarom ik boos was. Als ik ze niet op heterdaad betrapte en strafte, zouden ze onmogelijk het verband kunnen leggen tussen hun vergrijp en mijn woede. Straf met terugwerkende kracht werkt niet bij een hond. Om de pavlovmethode van onmiddellijke beloning en straf kon je niet heen, had ik begrepen uit de lectuur van een standaardwerk als Over de opvoeding van uw viervoetige vriend. Daarom kon je een hond, zelfs als hij iets ernstigs had uitgehaald, een uur later al geen straf meer opleggen zoals een mens. Een totaal geschifte hond die als een dronken hooligan alom vernielingen had aangericht, kon je niet voor de rechter dagen.
Ik kon dus nergens heen met mijn kwaadheid.
De vrouwtjeshond moest weg! Ze had een slechte invloed op Daan. In zijn eentje zou hij nooit op het idee gekomen zijn om gaten te graven. Maar hoe kwam ik van haar af? Om te beginnen bond ik de femme fatale vast aan een touw, zo kon ze mooi haar zonden overdenken. Ze protesteerde niet, ze voelde natuurlijk aan haar theewater dat ze te ver was gegaan. Daan ging uit solidariteit bij haar liggen. Of om mij te demonstreren waar zijn loyaliteit lag?
Zo passeerden er enkele dagen in betrekkelijke rust en kreeg ik tijd om de schade te herstellen. Sommige struiken en planten waren onherroepelijk verloren. Nu de asielzoekster aangelijnd was moest ik drie keer per dag met haar gaan wandelen. Ze was ineens zo mak als een lammetje, alsof ze begreep dat er in hoger beroep dreigde te worden besloten tot uitzetting en terugzending naar het land van herkomst.
In de tuin waren nog steeds werklieden bezig met het maken van muurtjes, een oud ambacht dat nog maar enkelen echt beheersen. Grote stenen worden op elkaar gestapeld en op hun plek gehouden door zorgvuldig op maat gehakte kleinere. Er komt geen specie aan te pas. Ik wist wel dat de piramidebouwers dit al konden, maar toch keek ik iedere keer vol bewondering toe als er weer wat puzzelstukjes aan toegevoegd werden. Deze mannen aten tussen de middag in de schaduw van een johannesbroodboom hun van huis meegebrachte lunch op. Een volledige warme maaltijd, met konijnenvlees, schapenbout of kabeljauw, die ze opwarmden op een wiebelig spiritusbrandertje. Er werd bier of wijn bij gedronken, wat de stemming er goed in hield.
Op een dag vroegen ze me lachend of ik weleens goed naar de zwerfster gekeken had.
“Hoezo?” vroeg ik.
Had ik wel gezien dat ze gravida was, en niet zo’n beetje ook? Gravida? Ik wist niet wat het betekende. Een van hen stond op, liep naar de hond toe, die hem vrolijk kwispelstaartend begroette, draaide haar op haar zij en wees op haar tepels. Die waren gezwollen, zag ik, zonder daar een conclusie aan te verbinden.
“Um momento…” Ik liep het huis in, pakte mijn woordenboek en zocht het op. Zwanger!
De asielzoekster was zwanger. De piramidebouwers hadden het in de gaten, ik niet. Ik voelde me nogal schlemielig toen ik moest toegeven dat het aan mijn aandacht was ontsnapt. Ik had haar in haar totaliteit als een probleem gezien, waardoor deze bijkomstigheid als het ware aan het oog onttrokken was gebleven. Ze lachten om mijn onnozelheid en ik lachte zuurzoet mee.
Dat ook nog! Ik zat opgescheept met een hoogzwangere hond. Nu pas begreep ik waarom de vrouwen van het dorp hun handen ervan afgetrokken hadden. Treuzelen kon niet langer, er was daadkracht vereist. Ik bladerde zenuwachtig in de gele gids om de dichtstbijzijnde dierenarts te zoeken, vond er een en maakte een afspraak. Tien minuten na ontdekking van de zwangerschap had ik al een proces ter beëindiging ervan in werking gezet. We konden meteen komen. Ik verwisselde het touw voor een beschaafde halsband, hees haar in de auto en reed naar de praktijk. De dokter had weinig tijd nodig om tot dezelfde diagnose te komen als mijn woordenboek. Ze was nog geen jaar oud, stelde hij vast, het was dus een teenagezwangerschap. Hij besloot de volgende dag extra tijd in te lassen voor de ingreep, anders zou het te laat zijn, want de geboorte kon ieder moment plaatsvinden. Nu heette de levensbeëindiging van de puppy’s nog abortus, daarna zou het moord zijn.
“Hoe heet ze?” vroeg hij, over haar blonde kop strijkend. Ze keek behaagziek naar hem op.
“Rosa,” improviseerde ik.
“Rosa,” schreef hij in zijn agenda. Rosa zou geaborteerd en gesteriliseerd worden. Daarna zou ze vrij zijn om een carrière te beginnen, zonder daarbij gehinderd te worden door jengelende peuters. Er zou een wereld van mogelijkheden voor haar openliggen. Ze legde makkelijk contacten, ze zag er goed uit en ze had een buitengewone aanleg voor onderaardse projecten.
Ik vroeg me af wat er met haar gebeurd zou zijn als ik me haar lot niet had aangetrokken. Ze zou haar puppy’s gewoon in de wilde natuur geworpen hebben, waarna die een langzame dood stierven van honger, regen en kou. Gezien het aantal loslopende en verwaarloosde honden moest dat wel voortdurend ergens het geval zijn.
Toen ik haar de volgende dag ophaalde, droeg ze een plastic kraag om haar hals, die veel weg had van een omgekeerde lampenkap. Ze was nog half versuft van de narcose. Ik droeg haar de auto in en legde haar op een dubbelgevouwen deken. Alles was naar wens verlopen, zei de dierenarts, hoewel het een beetje riskant was, zo’n operatie op het allerlaatste moment. Het waren vijf puppy’s, wat veel was voor zo’n jonge moeder.
Thuis droeg ik haar naar binnen, ik had het hart niet haar na zo’n zware operatie buiten te laten. Daan lag in de keuken te dommelen toen we thuiskwamen. Hij keek verbaasd op, wat was er aan de hand?
“Mag ze in jouw hol slapen,” vroeg ik, “voor deze ene keer, omdat ze heel erg zielig is?”
Daans ‘hol’ was een nis in de muur met een gewelfd plafond, waar vroeger de kruiken met water stonden. Hij paste er precies in, de nis leek op maat voor hem gemaakt. Wanneer hij daar lag, kon hij als een kapitein alles overzien wat er in de keuken gebeurde. Vaak lag hij met één oog open en één oog dicht te soezen, ontspannen en alert tegelijkertijd.
Hij begreep het meteen en stond grootmoedig zijn plaats af. Rosa viel onmiddellijk in een diepe, genezende slaap. Die duurde twee dagen. Toen kwam ze terug uit de befaamde tunnel waar de bijna-doden zo hoog van opgeven. Weliswaar had ze het verlokkende licht aan het eind ervan gezien, maar ze had toch besloten rechtsomkeert te maken. Ze was meteen verrassend fit. Het was dat die lampenkap nog om haar nek zat, anders was ze meteen aan een nieuw gat begonnen. Maar hij zat nog te veel in de weg. Ze was aandoenlijk mager, zo met een lege baarmoeder. Zo jong nog en al zo veel meegemaakt, dacht ik als ik naar haar keek. Ik maakte veel en lekker eten voor haar, om aan te sterken. Ze schrokte het allemaal naar binnen. Binnen een week was ze weer op gewicht. De wond heelde opvallend snel, de dierenarts was tevreden en haalde de kap eraf. Ik vroeg hem haar alle injecties te geven die er tot nu toe waren uitgevonden. Ze kreeg een paspoort en bestond nu dus ook officieel. Zo betrad ze opnieuw de wereld, een stuk wijzer dan vroeger en minder kwetsbaar.
Wat nu? Ik was op haar gesteld geraakt, vanwege haar aanstekelijke optimisme. Met Daan was het vriendschap vanaf het begin geweest. We mochten haar dus, en zij mocht ons. Maar zij mocht iedereen, ze omhelsde de wereld zoals die was, elke dag opnieuw. Eigenlijk was ze bijna volmaakt, als ze niet die kleine afwijking had gehouden – een die je niet kon wegaborteren. Het graven begon weer. De gewoonte haar aan een touw te leggen was ik ontwend geraakt en toen ik even niet keek, waren er al weer drie markante gaten bij gekomen.
De sympathie die ik voor haar voelde, ebde weg en maakte plaats voor een diep gevoel van teleurstelling.
Misschien was het naïef, maar ik had toch een soort dankbaarheid van haar verwacht. Of op zijn minst het bewustzijn van een rechtvaardige ruil, zoals dat bij mensen in het sociale verkeer het geval is.
“Ik heb zo veel voor je gedaan,” verweet ik haar, “kun jij nu op zijn minst niet een beetje respect opbrengen voor mijn tuin?”
Er kwam geen antwoord. Ze keek me guitig aan, alsof ze zich met een grap overal van af kon maken. Ik staarde somber naar de nieuwe gaten. Zou ik vrede kunnen hebben met de onmogelijkheid van een tuin? Met een omheinde ren en daarbinnen niets dan kaalslag? Ik zou beslist een hekel aan haar krijgen en zij zou zich, omdat er niet genoeg van haar gehouden werd, met nog meer passie storten op het graven van gaten.
De enige uitweg uit deze patstelling was te vinden in de gele gids, voelde ik. Het telefoonnummer van het dichtstbijzijnde asiel was gauw gevonden. Zo makkelijk waren de dingen zodra je echt begrepen had hoe ze in elkaar zaten. Ja, ik kon langskomen, op ieder willekeurig moment. Liever om een hond te halen dan om er een te brengen.
“Ik kom er een brengen,” zei ik.
§
Het asiel was een soort Guantanamo Bay, een open gevangenis. De honden zaten in kooien, hunkerend naar iemand die de deur voor altijd zou openen. Sommige waren de hunkering voorbij. Ze wisten dat ze kansloos waren en lagen gelaten op de betonnen vloer. De spirit was er voor altijd uit, dat zag je aan de doffe blik in hun ogen. Rosa, uit voorzorg aangelijnd, trippelde opgewekt naast me in de richtingvan het kantoortje van de beheerster. Wist zij veel. Ik dreigde overspoeld te worden door schuldgevoel, maar vermande me. Het gaat om de onmogelijkheid van een tuin, zei ik tegen mezelf. De deur van het kantoor ging open. Een gezette blonde vrouw kwam ons op kaplaarzen tegemoet. Geen Portugese, zo te zien.
“Hello…” zei ze. “U hebt me daarnet gebeld? Dus dat is ze?”
Ze knielde bij Rosa neer. “Hello darling, are you going to joinus?”
Rosa werd geaaid. Behaagziek voegde ze haar lichaam naar de hand van de vrouw.
“She’s a nice little thing…”
“En ze heeft ook een leuk karakter,” zei ik schijnheilig.
De vrouw kwam overeind. “Is ze ingeënt?”
“Ze is jong, ingeënt en gesteriliseerd, dit is haar paspoort.”
De vrouw wierp een geroutineerde blik op de betreffende pagina en klapte het paspoort dicht.
“Okay, don’t worry, ik denk dat we snel een baas voor haar vinden. Dit soort honden is erg in trek en ze heeft alles mee.”
Ze nam de leiband uit mijn hand. Rosa vermoedde nog steeds niet wat er te gebeuren stond. Ze keek verbaasd om zich heen, zo veel honden had ze nog nooit bij elkaar gezien.
“We vragen altijd een kleine bijdrage wanneer iemand een hond komt brengen,” zei de vrouw. “Alles is welkom, het kost heel wat om al die monden te voeden.”
Ik knikte en trok mijn portemonnee tevoorschijn. Er was een soort verdoving over me heen gekomen.
“Thank you…” zei de vrouw, Rosa over haar kop strijkend, alsof zij degene was die net een donatie had gedaan.
“Thankyou…” zei ik, met de nadruk op ‘you’.
“Come on, be a brave girl…” Ze trok Rosa met zich mee en begon in de richting van het in een barak ondergebrachte kantoor te lopen. Rosa draaide haar hoofd naar me toe, alsof ze zeggen wilde: kom je ook?
De onmogelijkheid van een tuin, dacht ik weer. Het leek wel een gebed. Ik keerde hun de rug toe en liep, zonder naar de kooien te kijken, het hek uit. Toen ik weer achter het stuur zat voelde ik me lamlendig. Er was iemand in ons leven verschenen en nu was ze weer weg. Ik dacht aan mijn grootmoeder. Die zei wanneer we naar bed moesten: “Er is nu eenmaal een tijd van komen en een tijd van gaan.” Al had ik toen een hekel aan die dooddoener, nu moest ik erkennen dat het waar was. Er was werkelijk een tijd van komen en een van gaan.
Aan Daan merkte je niets. Hij vroeg niet: “Waar is Rosa?” Hij huilde niet, hij liep niet zoekend rond, en hij at met evenveel smaak als voorheen. Nam hij de dingen zoals ze kwamen, of was hij haar nu al vergeten? Er viel maar één verandering in zijn gedrag te bespeuren: hij groef geen gaten meer. Zonder haar was er niks aan.