Als ik had gedacht dat Daan voortaan altijd op het roepen van zijn naam zou reageren, had ik het mis. De tijd van loopse teefjes brak aan en hij kreeg het druk. Horden mannetjes verzamelden zich rond het vrouwtje dat in ‘the mood for love’ was en vochten om haar gunsten. Voor het eerst in zijn leven moest Daan de concurrentie aangaan met mannetjes om wie hij het liefst met een boog heen liep. En al was hij vast de mooiste en sensueelste jongen van allemaal, de vrouwtjes letten ook op andere eigenschappen. Wat voor criteria ze daarbij hanteerden, is me nooit duidelijk geworden. Er gebeurden rare dingen, die me niet gezond voorkwamen. Een teefje van nauwelijks één Engelse voet hoog liet zich bespringen door een herdershond. Ze piepte hartverscheurend, maar niemand schoot haar te hulp. Zouden, in geval van bevruchting, de genen van die twee wel sporen? Zouden de embryo’s niet veel te groot worden voor dat minuscule hondenlichaampje? Bestond daar literatuur over? Voor zover ik wist werd er in hondenland niet aan keizersnedes gedaan.
Daan kwam alleen nog thuis om haastig zijn bak leeg te slurpen. Soms trof ik hem uitgeput in de tuin aan, in een peilloos diepe slaap verzonken. Een quickie om zijn viriliteit op te laden, ‘s Nachts was hij altijd weg. In de duisternis klonk gejank van honden die verwikkeld waren in een eindeloze balts. Roepen had geen zin, hij kwam gewoon niet. Als ik wandelde, was het alleen. Dubbel alleen. Het leek of ik niet meer voor mijn hond betekende dan een hospita, bij wie je een kamer huurt voor de uiterlijke schijn, terwijl je eigenlijk bij je vriendinnen overnacht. Telkens was er weer een nieuw vrouwtje loops. Omdat ze los rondstruinden en door niemand in de gaten gehouden werden, waren ze vogelvrij. Het waren net de jaren zestig. Iedereen deed zo’n beetje waar hij zin in had, maar seks móést.
Op een dag kwam Regina op bezoek, met Filou. Door mijn verhuizing waren we niet langer buren. Liepen we vroeger bij elkaar in en uit, nu gingen we ‘op visite’.
“Wat is er met hém aan de hand?” zei ze geschokt toen ze Daan zag. Die was toevallig even thuis voor een power nap.
“Verliefd,” zei ik, “aan de lopende band kun je wel zeggen.”
“Hij ziet er verschrikkelijk uit!”
“Wat wil je,” zei ik, “als je slaaf bent van je hormonen.”
“Hoelang is dat al gaande?”
“Drie weken,” schatte ik, “misschien een maand.”
“Je moet hem laten castreren…Dit is heel slecht voor zijn gezondheid. Moet je zien, hij is vel over been en zijn ogen zijn bloeddoorlopen. Hij gaat eraan onderdoor als je niets doet.”
Het was geen preutsheid van Regina. Ze had zelf een afwisselend liefdesleven en gunde de hond het zijne. Ze was een dierenvriend in hart en nieren. Het liefst was ze dierenarts geworden, maar tussen haar droom en de verwezenlijking ervan had een wiskundeprobleem gestaan.
Desondanks had ze door zelfstudie en ervaring verbluffend veel kennis van de ziektes en het gevoelsleven van honden vergaard. Je kon altijd bij haar terecht om raad, of voor een homeopathisch middel.
“Castreren? Nou nee…Hij is zo mooi zoals hij is…Zo gaaf…Wie ben ik dat ik daar zomaar zou mogen ingrijpen…De natuur heeft hem zo geschapen en de natuur lost het ook wel voor hem op…”
“De natuur…” zei Regina sceptisch, “als jij de natuur haar gang had laten gaan, had je nu twintig kinderen gehad.”
Daar had ik even geen antwoord op. Het is met de natuur als met de zee: je kunt erin zwemmen, maar je kunt er ook door verzwolgen worden. Soms moet je maatregelen nemen. Maar was dat hier aan de orde?
“Later…later kan ik hem altijd nog laten castreren…” zei ik, “maar eerst moet hij van zijn jeugd genieten…”
“Wat je genieten noemt…” Regina boog zich voorover en tilde Daans staart met het windvaantje op. “Mein Gott…moet je zien! Hij heeft aambeien, en niet zo’n beetje ook!”
“Aambeien?” zei ik verwonderd.
“Kijk…”
Ik wierp een verstolen blik onder zijn staart en schrok. Het leek wel of zijn darmen, roze en gezwollen, naar buiten stulpten. Dat ik dat niet had opgemerkt! “Aambeien…Hoe kan dat nou?”
“Dat komt door de voortdurende prikkeling,” zei Regina zonder de minste aarzeling, alsof ze dagelijks tientallen gevallen van erotische overspanning op haar spreekuur kreeg.
“Zou dat kunnen…” zei ik aarzelend.
“Natuurlijk! Die hond geniet niet, hij lijdt! Je moet blind zijn als je dat niet ziet…” Routinematig draaide ze Daan op zijn zij en keurde zijn geslacht. “En zijn penis is ontstoken. Kijk, er komt pus uit…”
Ze had gelijk. Daan had een druiper. Een soort van. Dat kreeg je als je met allerlei vrouwtjes van bedenkelijk allooi…Waarom was hij niet kieskeuriger geweest? Mijn fijnzinnige Daan was een gesjochten casanova met bloeddoorlopen ogen en een etterend liefdesinstrument geworden. Hoe had het kunnen gebeuren en wat moest ik eraan doen?
“Geloof je echt dat castratie de enige oplossing is? Het is zo ingrijpend.”
“Hij knapt er reusachtig van op, dat zul je zien. Hij wordt er ook een stuk rustiger van.”
“Dan wordt hij zo’n duffe hond, zeker…”
“Als je het doet nu hij nog jong is niet. Hij heeft dan veel meer aan zijn leven, en jij aan hem.”
“Is Filou ook gecastreerd?”
“Ja, toen hij ongeveer diezelfde leeftijd had.”
“Maar Filou is er dik van geworden…”
“Dat komt doordat hij een lekkerbek is. Hij weet in de buurt altijd wel een smakelijk hapje te vinden. En hij is een onverbeterlijke bedelaar. Je moet hem eens zien als ik gasten heb.”
Ik staarde zwijgend naar Daan. Die lag bij uitzondering naast ons op het terras. Misschien omdat Filou op bezoek was. Ik schaamde me voor de plannen die hier beraamd werden. Door twee vrouwen nog wel. Wij zouden wel even beslissen of zijn testikels eraf moesten.
“Er is een Belgische dierenarts, in Lagoa. Ze schijnt erg goed te zijn,” zei Regina attent.
En dan ook nog een vrouwelijke dierenarts. Het kreeg steeds meer de schijn van een postfeministisch complot tegen Daans viriliteit. Maar eigenlijk zou zo’n prachtig gelukte Bretonse spaniël zich toch minstens eenmaal moeten voortplanten?
“Ik zal erover nadenken…” zei ik.
“Maar niet te lang wachten, die hond heeft dringend verzorging nodig.”
De volgende dag frommelde ik Daan op een onbewaakt ogenblik in de achterbak van de auto en reed met hem naar de dierenarts die hem indertijd zijn paspoort had gegeven. Die was gauw klaar met zijn onderzoek.
“Ik zal hem twee verschillende crèmes voorschrijven, een voor de aambeien en een voor de penis. Die crèmes moet u drie keer per dag goed inmasseren. En houd hem ‘s nachts binnen, zodat hij zijn rust krijgt.”
“Dus castreren is niet nodig?” vroeg ik hoopvol.
“Dat kan altijd nog,” antwoordde hij gelaten. Het was die typisch Portugese gelatenheid, die zowel voor defaitisme door kan gaan als voor onverschilligheid, en die ik, als Nederlander, nooit zal begrijpen Als wij een gelaten volk geweest waren, had ons land voor meer dan de helft onder water gestaan.
Een nieuwe discipline deed haar intrede in ons leven. Drie keer per dag een crèmepje op de aangedane plekken. Goed inmasseren, had de dokter gezegd. Ik kocht er extra dunne plastic handschoenen voor, die het tactiele gevoel in de vingers niet afzwakten. Daan ging gewillig op zijn rug liggen en spreidde zijn poten. Voor hem was het een ontspannende genotsvariant op zijn nachtelijke strapatsen – zijn penis schoof bij het inwrijven van de crème dankbaar uit zijn koker. Het was een dubbelzinnige gewaarwording, deze verwennerij om castratie te voorkomen. Maar ik kweet me gewetensvol van mijn taak en zag erop toe dat hij de crème niet meteen weglikte.
Het andere deel van de medicatie verliep moeizamer. Het leek zo eenvoudig, ‘s avonds het hondenluikje dicht. Uitgaansverbod. Vanuit mijn bed hoorde ik Daan onrustig heen en weer tippelen over de plavuizen. Daarna begon hij verwoed aan de deur te krabben. Jammer van de nieuwe verflaag. Ik draaide me om en drukte mijn hoofd diep in het kussen. Maar nu begon de gefrustreerde womanizer te janken, met diepe weerwolfachtige uithalen. In de mensenwereld hebben we daar gelukkig het genre van het liefdeslied voor, waarvan minstens de helft over vergeefs smachten gaat. Zelfs als ik het kussen over mijn hoofd trok, hoorde ik nog het gegalm van diepe gekweldheid. Het was een zenuwslopend geluid en hij hield het langer vol dan ik. Toen ik om drie uur ‘s nachts nog niet sliep, had ik die dwingeland bij de deur het liefst gewurgd. Mijn volgende werkdag was naar de maan, vanwege zijn ziekelijke liefdesleven. Was hij een man geweest, dan had ik het wel geweten. Hondenluikje open en daarna voor altijd dicht. Rond half vier gooide ik de dekens van me af. Duizelig van woede en uitputting schoof ik in mijn teenslippers en liep de gang in. Daan drukte zijn snuit wanhopig tegen de spleet naast de deur, in een dramatische poging op mijn gemoed te werken. Ik draaide de sleutel om en hield de deur van zijn gevangenis wijd open.
“Oké, jij je zin. Pak ze maar lekker…” gromde ik.
De hond schoot weg, alsof hij aan een brand ontsnapte. Maar die brand woedde bij hem van binnen en zou hem, als dat zo doorging, helemaal verteren. Dat hij dat niet snapte. Uiteindelijk komt de dag waarop je je hond dom vindt. Het zag ernaar uit dat dit ontluisterende moment was aangebroken. Ontgoocheld viel ik in slaap.
Maar uitslapen werd me niet gegund. In de vroege ochtend werd er aan de deur gekrabd, ditmaal van buiten. O ja, het hondenluik was nog steeds dicht. Ik deed of ik niets gehoord had, maar daar werd ik alleen maar wakkerder van. Er zat weer niets anders op dan opstaan en hem binnenlaten. Waarschijnlijk wilde hij alleen haastig ontbijten. Toen ik de deur voor hem openhield, liep hij rakelings langs me heen naar binnen, rechtstreeks naar zijn drinkbak in de keuken. Zonder mijn aanwezigheid op te merken, alsof ik de portier van een hotel was. Er kon zelfs geen dankjewel vanaf. Wat een egoïst. Ondanks mijn slaperige hoofd had ik de tegenwoordigheid van geest het hondenluikje te openen voordat ik weer in bed stapte. Ik keek op het klokje. Half zes. Misschien kon er nog iets van mijn nachtrust gered worden.
Ik had nooit iets begrepen van vrouwen die hun man voortdurend zijn nachtelijke escapades vergaven. Nu had ik zo’n hond en elke nacht herhaalde zich het ritueel. Volgens doktersvoorschrift probeerde ik hem binnen te houden, maar ik was weerloos tegenover zijn instincten. Onvermijdelijk brak telkens weer het moment aan waarop ik mijn bed verliet om hem de weg naar de vrijheid te verlenen.
Al bereikte ik als masseuse ongeëvenaarde hoogten, er was nauwelijks vooruitgang te bespeuren in zijn schaamstreek. Waarschijnlijk werd hij steeds opnieuw besmet. Na een week was ik zo uitgeput dat ik zelfs geen energie meer had om hem te haten. Regina’s raadgevingen bleven maar door mijn hoofd gaan. Had ik al deze beproevingen doorstaan om haar ten slotte gelijk te moeten geven? De mogelijkheid van castratie drong zich steeds sterker aan me op, als een verlossing van alle problemen. De herovering van mijn nachtrust als nummer één. En voor Daan: de herovering van zijn gemoedsrust, van zijn zelfrespect, van zijn ego. Want hij was het grootste slachtoffer in deze affaire. Een kleine lobotomie ter hoogte van zijn geslachtsdelen – zo erg was dat toch eigenlijk niet?
Op een ochtend toetste ik met een bevende vinger het nummer in van de Belgische dierenarts. Ik kreeg haar assistente aan de lijn en maakte een afspraak. Zo spoedig mogelijk, als het schikte. Voordat ik in een bui van irrationele sentimentaliteit terug zou krabbelen. Het kon diezelfde week nog. Ik greep Daan en slaagde erin hem mee te smokkelen naar Lagoa, ver weg van zijn liefdesleven. In de wachtkamer zat nog een hond, die zo klein was dat Daan hem geen blik waardig keurde. Hij ging er rustig bij liggen, in goed vertrouwen. Er was nog nooit een dierenarts geweest die hem kwaad had gedaan. Dat zijn viriliteit op het spel stond, kon hij niet vermoeden. Ik onderdrukte de schaamte die ik voelde door zijn vertrouwen, dat lelijk beschaamd ging worden. In de spreekkamer leek het nog steeds allemaal heel onschuldig. De dierarts won meteen Daans sympathie. Ze bleef hem strelen en amicaal toespreken, terwijl ze hem onderzocht. Ik vertelde over zijn onverzadigbare libido, die hem fataal dreigde te worden. Ze knikte instemmend toen ze zijn aambeien zag en zijn etterende penis. Was het waar, vroeg ik schijnheilig, dat het beter was voor zijn gezondheid om hem te castreren?
Ze knikte. “Hier op het platteland, met al die loslopende loopse teefjes,” zei ze, “heb je geen keus, want er komt geen eind aan de verleiding.”
Ik herademde. Mijn angst was dat ik hem uit puur egoïsme zou laten ontmannen. Dat wilde ik niet op mijn geweten hebben. Maar nu sprak iemand die ervoor gestudeerd had er officieel haar zegen over uit. Het vonnis over Daans voortplantingsvermogen was geveld. We maakten een afspraak voor de operatie. Ik moest hem de ene dag brengen en de volgende dag ophalen. In zijn eigen kooi.
§
In de dierenwinkel vond ik er een, die we later nog vaak zouden gebruiken voor vliegreizen. Het was een log, plastic gevaarte, waar hij algauw een uitgesproken hekel aan kreeg. Vóór elke reis moest je hem er met geweld in duwen. Integraal, dat wil zeggen, inclusief zijn verwoed tegenstribbelende poten. Zat hij er min of meer in, dan schoof je snel een traliehekje voor zijn snuit, waarna hij geen andere keus had dan zich als een gevangene te gedragen. Verslagen door de machtigen der aarde. Honden zijn meesters in het werken op je schuldgevoel. Altijd doe je ze wel ergens tekort, of gebruik je te veel dwang, of negeer je hun natuurlijke behoeftes. Het bleek algauw dat er een tweede persoon nodig was om hem in de kooi te stoppen, ondanks het kalmeringspilletje dat ik anderhalf uur voor vertrek achter in zijn wijd opengesperde bek had gestopt. Hoe kon ik hem de noodzaak van al die heen-en-weer-bewegingen door de lucht uitleggen, van het ene land naar het andere? In mijn hart kon ik niet anders dan hem in zijn verzet gelijk geven; eigenlijk begreep ik er zelf ook niets van.
Een keer was zijn weerstand zo hevig dat het me niet lukte hem in zijn kooi te krijgen. We bevonden ons op de Parijse luchthaven Orly en zouden terugvliegen naar Portugal. Er was niemand om me te helpen. Door middel van overredingskracht en gevlei probeerde ik hem zover te krijgen, maar hij schudde resoluut zijn kop.
“Je kunt hoog en laag springen,” zei hij, “maar je krijgt mij niet meer in dat ding…”
De tijd drong. Ik keek vluchtig om me heen, op zoek naar assistentie. Een Portugese vrouw en haar tienerdochter sloegen ons vanaf een bank geamuseerd gade.
“Com licenga, zou u me willen helpen?” vroeg ik.
Bereidwillig stonden ze op. Ze hadden beiden sterke ronde armen en de manier waarop ze Daan in een oogwenk in de kooi frommelden, deed vermoeden dat ze aardig wat ervaring hadden in het stevig aanpakken van honden. Of van mannen. Ik bedankte hen en wilde juist het deurtje dichtschroeven, toen er een alarm afging en werd omgeroepen dat er een onbeheerde tas was aangetroffen. We moesten ons in allerijl naar het achterste deel van de terminal verplaatsen. Profiterend van de paniek en de verwarring die daarop uitbraken, wist Daan uit zijn kooi te ontsnappen. Ik kon hem nog net in zijn nekvel grijpen, anders was hij meegezogen door de zich verplaatsende mensenmassa. Wij hadden geen tijd meer om ons zo ver mogelijk van de tas te verwijderen. Anderen waren ons voor, het was een geduw van jewelste. Ik trok Daan haastig mee achter een brede pilaar en wachtte daar op de dingen die komen gingen. Een pilaar was altijd goed, dacht ik, Hitler had er ook een bij de hand gehad toen er een moordaanslag op hem werd gepleegd.
Ten slotte bleek het loos alarm en begon het ritueel Daan-in-zijn-kooi-zien-te-krijgen opnieuw. Door het oponthoud was er ineens erg veel haast bij. Maar moeder en dochter hadden ons niet uit het oog verloren en staken opnieuw een helpende hand toe. “Muito obrigada!” Het was gelukt. Hierna moest ik mijn hond afstaan. Dat was een angstig moment. Iemand van het luchthavenpersoneel ontfermde zich over de kooi en beende ermee weg. Als dat maar goed ging, die vent keek zo bars.
Naar de omstandigheden in het laadruim kon ik alleen maar gissen. In gedachten zag ik zijn kooi naast een stapel Samsonites staan. Daan gereduceerd tot een stuk bagage. Een vriendin had op de televisie een verontrustende reportage gezien. Een verborgen camera had in het laadruim opnames gemaakt waarop je kon zien hoe er met de kooien gesmeten werd. Bovendien scheen het er ijzig koud te zijn. Soms kwam een huisdier dood in het land van bestemming aan. Zij deed haar hond zoiets niet aan, zoveel was zeker.
Zonder dit alarmerende bericht, waar of niet waar, besefte ik ook wel dat het voor Daan niet zo’n comfortabele reis was als voor mij. De halverwege geserveerde maaltijd met een wijntje, de lectuur van een meegebracht boek, de muziekcollectie in mijn iPod – het was allemaal van een weerzinwekkende luxe vergeleken bij de ontberingen die hij moest doorstaan. En wat ging er bij turbulentie in hem om? Niemand waarschuwde hem dat hij de seatbelt moest vastmaken en rustig moest afwachten tot het voorbij zou zijn. Niemand serveerde hem een zuurtje bij het dalen. Pas als ik, na aankomst, bij de lopende band stond te wachten waarop de bagage zou verschijnen, brak voor mij de beproeving van de reis aan. Zou hij wel komen? Hij zou toch niet dood in zijn kooi liggen? Kon ik hem kwijtraken, zoals me al eens was overkomen met een koffer uit Boedapest? Maar hij kwam altijd tevoorschijn uit het zwarte gat waaruit ook de koffers, rugzakken, surfplanken en kinderwagens naar ons toe gleden. Hij was altijd de laatste. Nadat de reizigers hun koffers van de band hadden getild en zich op weg naar de uitgang hadden begeven, kwam er een tijdje niets. De band draaide door, maar er was altijd dat tergende moment waarop Daan leek te zijn verdwenen. Door een stomme vergissing onderweg naar de Kaapverdische Eilanden of Madeira, waar hij een hachelijk bestaan tegemoet ging, mocht hij de dwaling overleven.
Die vriendin had gelijk en toch ben ik er nog lang mee doorgegaan hem mee te nemen. Want eenmaal aangekomen, na een tijdelijke versuftheid, vond Daan het knap interessant in den vreemde. Andere bossen, andere geuren. In Frankrijk rende hij met hartstochtelijke ijver achter reeën aan. Hij bleek in zijn geheime hondenregister zelfs een speciaal geluid voor de achtervolging van groot wild te hebben. Het was een hoog en piepend, langgerekt gekerm, alsof hij vastzat in een strik, waar hij met geen mogelijkheid uit los kon komen. Maar het was de pijn van het jachtgenot, dat diep in zijn genen verankerd zat. Geen wonder, hij was niet voor niets het product van de jarenlange expertise en volharding van Bretonse fokkers. Door een vreemde speling van het lot in Portugal beland, in een warm, droog klimaat, waar je eerder een hagedis of een kameleon tegenkwam dan een ree.
§
De eerste reis die Daan in deze kooi maakte, eindigde dus in de praktijk van de dierenarts in Lagoa, waar ik hem met een bezwaard gemoed achterliet. Maar de teerling was geworpen, er was geen weg terug.
Toen ik hem de volgende middag ophaalde, was het onherroepelijke geschied. Hij was zijn vruchtbaarheid kwijt en had er een panische angst voor dierenartsen voor teruggekregen. Sindsdien moest ik hem bij elk veterinair bezoek met dwang over de drempel van de praktijkruimte trekken en sidderde hij tijdens het hele consult van angst.
Met een witte kraag om zijn nek, als een staalmeester op een schilderij van Frans Hals, herstelde hij van de operatie. Daarna openbaarde zich geleidelijk een verandering in zijn gedrag. De door de wind aangedragen geuren van loopse teefjes deden hem niets meer. Hij bleef voortaan thuis, ‘s Avonds verliet hij het pand nog wel voor het sanitair opheffen van een poot, maar zodra ik hem riep kwam hij haastig terug, met een verontschuldigende blik in zijn ogen. Gelukkig rende hij tijdens de wandeling nog steeds achter konijnen en vogels aan, maar hij keerde altijd weer bij me terug op het pad, zonder spijt om de mislukte jachtpartij. Wanneer hij een stuk voor me uit liep, draaide hij zich regelmatig bezorgd om. Volgde ik wel? Kon ik hem wel bijhouden? ‘s Avonds lag hij languit aan mijn voeten, verzonken in een diepe droomslaap, waaruit hij alleen ontwaakte wanneer ik een koekje at. Hij werd niet dik en ook niet saai, ondanks de sombere voorspellingen van anderen, die zich als deskundigen op het gebied van gecastreerde honden opgeworpen hadden. Ik was hem tweemaal kwijt geweest. Eenmaal door het vuurwerk, eenmaal door de roep van het andere geslacht. Nu was hij echt helemaal van mij, voor zover je een hond of een ander levend wezen kunt bezitten.
Maar zijn belangstelling voor de vrouwtjes was niet helemaal verdwenen. Op een dag keek ik uit het raam en zag hem op het terras voor het huis liggen, samen met een zwartharige schoonheid. Ze lagen er vreedzaam en eensgezind bij, alsof ze al jaren getrouwd waren en woorden tussen hen allang overbodig geworden. Verwonderd stond ik op. Ik liep naar buiten.
“Hallo,” zei ik zacht, om de dame geen schrik aan te jagen. “Daan…Ik wist niet dat je een vriendin had…Kun je me niet even voorstellen?”
Een waardige stilte was zijn antwoord, waarbij beide me afwachtend aankeken. Zou ik dichterbij komen en me in hun privézaken gaan mengen? Of zou ik me bescheiden terugtrekken? Ik deed het laatste. Door het raam wierp ik af en toe een blik naar buiten. Ze bleven nog geruime tijd zo liggen, totdat ze eensgezind opstonden en samen de tuin uit kuierden, alsof ze ergens een afspraak hadden – een glas wijn bij vrienden, of iets sterkers.
Dit tafereel herhaalde zich een aantal malen. Ik ging er al bijna van uit dat het een vaste relatie was, ondanks de onmogelijkheid van consumptie, tot ik op een dag getuige was van de liefdesdaad. Ik zat achter mijn computer en dacht na over de volgende zin. Om te ontsnappen aan het onbehaaglijke gevoel dat hij misschien nooit zou komen, wendde ik mijn blik af van het scherm en verplaatste hem naar buiten. De angst bekroop me dat mijn inventiviteit met betrekking tot het bedenken van zinnen daarnet tot een voortijdig einde gekomen was en dat het me nooit meer zou lukken. Hoewel proefondervindelijk bewezen was dat er toch altijd wel weer iets kwam, bruikbaar of niet, dook met vaste regelmaat dat gevoel van wanhoop op, waarvoor ik het liefst hard zou weglopen. Al die opgespaarde vluchtmomenten waren samen waarschijnlijk de verklaring voor mijn reislust zodra er een boek af was.
Wat zag ik daarbuiten tot mijn verbazing? Daan was ijverig in de weer het zijn vriendin naar de zin te maken. Het vreemde daarbij was dat hij tijdens de daad afwezig om zich heen staarde alsof het hem niet persoonlijk aanging. Eenmaal keek hij zelfs in mijn richting. Ik had sterk het gevoel dat onze blikken elkaar kruisten. Het was alsof hij me, met zijn verwonderlijke onverschilligheid, zeggen wilde: ze wou het zo graag…
Het was een klus waar niet gauw een eind aan kwam. Daan bleek meer een langeafstandsloper dan een sprinter. Van uitputting was geen sprake. Ik ving ook geen blijk op van genot. Het had alle schijn van een saaie klus die geklaard moest worden, om redenen die nooit aan mij zouden worden toevertrouwd. Op een gegeven moment was het min of meer voorbij, maar toen lukte het hem niet zijn geslacht terug te trekken. Ik had dit al vaker gezien bij andere honden en wist dat er geen reden was tot paniek. Daan en zijn geliefde wisten dat blijkbaar ook, want ze wachtten geduldig af tot het de natuur beliefde de minnaars hun vrijheid terug te geven.
Het was de laatste keer dat zijn vriendin zich vertoonde op het terras, dat zo’n beetje hun huiskamer was geweest. Misschien was, na lang wachten en smeken, de liefdesdaad voor haar toch teleurstellend verlopen en ging ze uiteindelijk op zoek naar een type met meer passie. Het gaf niet. Daan maalde er niet om. Dankzij zijn natuurlijke aanleg tot spiritualiteit beviel het celibaat hem toch beter. Eindelijk rust in de tent.