Er gebeuren vreemde dingen in dit land. Soms lijkt het of men de Verlichting heeft overgeslagen en plompverloren in de moderne tijd getuimeld is. Maar men is vergeten de laatste restjes Middeleeuwen van de stoep te vegen. Van de prachtige Portugese stoepjes en van de pleinen vol elegante figuren.
Het was een zomeravond in de tweede helft van augustus. Als gewoonlijk was de zomer heet, meestal was het zelfs te heet voor een avondwandeling. Maar omstreeks 15 augustus, de dag waarop Maria na een geslaagde ‘take-off regelrecht ten hemel vaart, vindt er een ommekeer plaats. Nauwelijks merkbaar – zonder onweer of bliksem, zonder storm – verdwijnt het ondraaglijke van de hitte. Het lijkt of het bovenste plakje eraf gesneden is. Er kan zelfs een briesje opsteken, voorzichtig, alsof de kust nog niet helemaal veilig is. Op zo’n avond liepen we langs de rivier. De zon stond al laag, struiken en bomen wierpen lange schaduwen. Rond de kronkelige stammen van de alleroudste johannesbroodbomen hing een sfeer van fabels en eeuwigheid. In het koperkleurige licht van de zon leek het landschap een herinnering van verre voorouders. Ik kreeg het gevoel dat ik in een sepiafoto terecht was gekomen, zonder er ooit nog uit te willen. De zon hulde de contouren van Daans vacht in een warme gloed, waardoor hij iets kreeg van een gedroomde hond, die in het niets opgaat zodra je hem wilt aanraken. We liepen verder dan gewoonlijk en kwamen terecht in een verlaten, heuvelachtig gebied.
In de verte stond een kurkeik met een omvangrijke kruin, die zich gelijkmatig had kunnen ontwikkelen omdat hij aan de rand van een onbebouwd veld stond, dat eindigde bij de rivier. Toen we dichterbij gekomen waren, zag ik iets…Ik wist het nog niet, maar het was een schouwspel dat ik te allen tijde, zonder mijn ogen te hoeven sluiten, kan oproepen tot in de details.
In de schaduw van de breed uitwaaierende takken stond een tafeltje voor twee tot vier personen, gedekt met witte damast. Een deel ervan werd in beslag genomen door een bruidstaart, waarop een plastic bruidspaar stevig gearmd en vol vertrouwen de wereld in keek. Er stonden flessen champagne omheen en vier flütes, waarvan er enkele vol waren en één half leeggedronken. Door wie? Er lag een welgevulde buidel van rode stof tussen, die van boven zorgvuldig was dichtgeknoopt. Een meter verderop, recht voor de stam van de eik, was op een picknick-kleed een feestmaal uitgestald. In het midden stond een schaal met onaangebroken fruit, appetijtelijk en om zo in te happen. Als op een schilderij uit de Gouden Eeuw: glanzende rosékleurige druiven, peren, ananas, mango’s en enkele ondefinieerbare vruchten, die ik alleen ken van de fruitschappen in de supermarkt en die afkomstig zijn uit een van de voormalige koloniën. Er lag een boeket verse lelies naast, gewikkeld in varenbladeren – nog niet verlept. Eromheen stond een keur aan schalen, waarvan de inhoud een compleet souper suggereerde, inclusief een hors-d’oeuvre en een dessert. Salades met inktvis en olijven, ovenschalen met gestoofd vlees en kabeljauw, rijst, aardappels, puddingen en tulbanden in verschillende soorten en maten. Op sommige plaatsen was er iets van gegeten, maar het leek eerder of passerende dieren zo hier en daar een hapje om te proeven hadden genomen, dan dat een feestelijk gezelschap zich hier te goed had gedaan. Her en der lagen pakjes sigaretten en lucifers, en in een flinke dorst van de feestgangers was ook voorzien. Naast champagne waren er flessen bier, cola en mandflessen met wijn. Er waren glazen bij, maar voor degenen die van eenvoud hielden, waren er ook witte kroesjes met een donkerblauw randje. Te oordelen naar het aantal halfvolle en lege flessen was men zich aan de drank aardig te buiten gegaan. Wie? Het eerste konijn dat voor zichzelf en passant een glas bier inschonk, moest nog geboren worden. Hoewel…Te midden van die wonderlijke enscenering was ik bereid alles te geloven.
Maar waar was het bruidspaar, waar was het gezelschap waarvoor al deze lekkernijen bestemd waren? Er hing een nadrukkelijke stilte onder de boom, eerder onheilspellend dan feestelijk. Zelfs de krekels zwegen. Daan, die een lekker hapje nooit versmaadde, liep met een grote boog om het picknicklaken heen, zonder ook maar één gerecht aan te raken. Wel had hij het vreselijk druk met het opsnuiven van geuren. Hij was bezig een overdaad aan informatie op te doen, zo moest ik jaloers vaststellen. Hoe goed we ook waren in het woordeloos communiceren, hier stuitte ik op een onverbiddelijke grens. Eén ding was duidelijk: hij begreep dat hij hier op zijn hoede moest zijn, en ik volgde zijn voorbeeld. Ook ik raakte niets aan, eerlijk gezegd weerhield iets me ervan. Misschien was het respect, misschien een primitief soort angst, die niet uit te leggen viel.
Ik ben niet bijgelovig, maar ik ben wel bang voor straf. Of is dat hetzelfde? In ieder geval kun je niet voorzichtig genoeg zijn in dit ondermaanse, want je weet maar nooit. In de wereld der gelovigen werd die dag de miraculeuze tenhemelopneming van de Heilige Moeder gevierd. Daarbij vergeleken was een bruidsdiner zonder gasten toch een bescheiden wonder?
Ik liep het veldje op in de richting van de rivier. Vlak bij de oever lagen theelichtjes, verspreid in het droge gras. Inmiddels was de zon achter de horizon verdwenen. We keerden het bizarre tafereel de rug toe en begonnen aan de terugtocht. Met bevreemd gemoed, dat wel.
De eerste aan wie ik vertelde wat we in het bos hadden gezien, was Fatima. Zij is mijn govemanta (huishoudster ) en afkomstig uit Brazilië. Fatima fronste haar wenkbrauwen.
“Je hebt toch niets aangeraakt?” vroeg ze bezorgd.
Ik schudde mijn hoofd. Hoezo?
“Omdat het vast en zeker Macumba was,” zei ze, “trabalho dos espiritos.”
“Macumba?”
Iemand had de geesten een offer gebracht, legde ze uit, om iets van hen gedaan te krijgen, goedschiks of kwaadschiks. In dit geval was het offer een feestmaal, en het bruidspaar op de taart wees in de richting van een liefdesritueel. Het kon zijn dat iemand vurig smeekte dat een bepaalde persoon verliefd op hem of haar zou worden en dat de affaire in een huwelijk zou uitmonden. Maar het was ook mogelijk dat het object van begeerte met een ander ging trouwen en dat er met dit offer een vloek over dit echtpaar werd uitgeroepen.
Ik lachte weifelend. “Dat gaat wel ver,” zei ik, “geloof je er zelf in?”
Ze haalde haar schouders op en lachte vaagjes. “Het schijnt te werken, maar je kunt je er beter verre van houden. Het is een vorm van voodoo, door de slaven meegenomen uit Afrika, en vanuit Brazilië in Portugal terechtgekomen.”
“Maar hier,” wierp ik tegen, “bij ons op het platteland, op zo’n afgelegen plek…”
“Juist op een afgelegen plek,” zei Fatima. “Het wordt altijd vlak bij een rivier gedaan, bij vollemaan en er is een medium bij aanwezig. Die gebruikt bepaalde kruiden bij het ritueel en maakt contact met de geesten. En er worden kaarsen bij aangestoken, die later in de rivier worden gegooid.”
De theelichtjes! Er was wel slordig mee omgesprongen, want ze waren lang niet allemaal in de rivier terechtgekomen. En de kruiden? De inhoud van het rode buideltje! Alles klopte. We waren op een plek geweest waar bezweringsformules waren uitgesproken en Daan wist instinctief dat het er niet pluis was. Maar ik? Ik geloofde toch niet in dat soort dingen? Zulke rituelen hoorden toch thuis in antropologische televisiereportages, niet in ons wandelgebied?
En toch…Ik kon niet ontkennen dat het iets aantrekkelijks had om erin te geloven – ik had nog wel een paar geschikte wensen.