Een drol op de stoep

In het Portugees is het officiële woord voor ‘uitwerpselen’ excrementos of merda. Maar in de volksmond is het cocó, en als zodanig het broertje van het Franse cacà. Coco en Caca, je zou er een tragikomisch tweelingverhaal voor kinderen over kunnen schrijven.

Toen ik nog in Amsterdam woonde, vervloekte ik de hondeneigenaren die de andere kant op keken wanneer hun huisdier de stoep bevuilde. Vooral als ik met een stinkende schoenzool thuiskwam en de smeuïge massa tussen het profiel vandaan moest schrapen. Of als op warme zomerdagen de uitwerpselen begonnen te walmen en hun geur zich voegde bij die van de uitlaatgassen.

Maar op een dag trad ik ongewild toe tot de groep die ik altijd gehaat had. Ik woonde toen al jaren in Portugal en logeerde met Daan in de grachtengordel. Dat betekende dat ik minstens drie keer per dag een sanitair ommetje met hem moest maken; hij kon nu eenmaal niet overweg met het toilet van onze gastheer. Thuis hurkte hij gewoon neer in de campo, de hele Serra de Calderao stond tot zijn beschikking. Ik had er niet bij stilgestaan dat, sinds mijn vertrek uit Nederland, speciale plastic zakjes voor het oprapen van hondencocó hun intrede hadden gedaan. Nadat ik Daan had ingeprent dat hij zich pas mocht ontlasten als we in het park waren, gingen we op weg. We liepen in een stevige pas, om er zo snel mogelijk te zijn. Ik vermoedde al dat hij hoognodig moest, ik meende het zelfs aan zijn manier van lopen en ruiken te kunnen zien. Zijn gesnuffel aan bepaalde plekken kreeg iets koortsachtigs, en zijn achterwerk neigde af en toe gevaarlijk in de richting van de hurkzit. Vaak besloot hij op het laatste moment dat het toch niet de ultieme plek was, waarna hij ietwat gejaagd verder liep.

Dit ritueel was nu ook gaande.

“Nog niet…Nog niet, Daan,” zei ik, hem meesleurend zodra hij de neiging vertoonde te hurken. De stoepen waren brandschoon, er was veel veranderd sinds mijn vertrek uit Amsterdam. Het werd nog wel wat met deze stad. Maar Daan hield het niet meer uit, de drang om zich te ontlasten nam toe tot het ondraaglijke. Terwijl ik me op een half holletje in de richting van het Vondelpark haastte, een tegenstribbelende hond achter me aan zeulend, voelde ik heel even een toenemende weerstand in de riem. Ik keek schichtig om. Je kon je ogen er niet voor sluiten, het was een onweerlegbaar feit dat er een drol op de stoep lag en dat er een snoer van cocókraalties volgde, keuteltjes die ik niet meer tegen kon houden.

“Hé! Ken je je hond niet ergens anders laten kakken!” klonk het boven ons. Op een balkon op de eerste verdieping van een grachtenpand leunden twee jongens over de rand, verontwaardigd op ons neerziend.

“Ja, sorry…” stamelde ik betrapt. “Ik kon hem niet meer…Bij ons…”

Maar wat kon ik ter verdediging aanvoeren? Dat we in Portugal woonden en hier op bezoek waren? Fraai bezoek! Nederland lekker inruilen voor de zon en alleen terugkomen om er je hond te laten kakken (om in hun terminologie te blijven).

Nu Daan bevrijd was van zijn last, liep hij ineens veel lichter. De schaamte die hij had moeten voelen, liet hij aan mij over. Ik leed voor twee, onder de scheldkanonnade die op ons neerdaalde. Snapten ze dan niet dat we te ver van huis waren om een plastic zak en een schep te gaan halen? Het enige wat ik kon bedenken, was laf doorlopen. En vlug. Gelukkig was redding nabij, zag ik, in de vorm van een hoek. Een hoek van negentig graden waar veel zegen op rustte. Ik schoot de zijstraat in en haalde opgelucht adem.

“Hierheen, Daan…” siste ik, aan zijn riem trekkend.

We waren uit de gevarenzone, buiten bereik van een pijnlijk hoog gehalte aan Hollandse assertiviteit. Nu kon er niets meer gebeuren, Daan had zijn darmen effectief geleegd. Eigenlijk hoefden we niet eens meer naar het park, maar ja, we waren er nu zo dichtbij.

§

Nog eenmaal kreeg hij het voor elkaar me zo in verlegenheid te brengen. We gingen een vriend ophalen van het vliegveld in Faro. Niets aan die moderne, in felle kleuren geschilderde luchthaven herinnert nog aan de ramp met een Nederlands toestel in de jaren negentig van de vorige eeuw. Er landen voornamelijk mensen die zich verheugen op een paar weken zon en zee, en degenen die vertrekken zijn bruingebrand en voldaan. Er zit ook weleens iemand tussen die een mislukte vakantie achter de rug heeft, maar het om hem heen hangende aura van teleurstelling is niet krachtig genoeg om de opgewekte sfeer in de luchthaven negatief te beïnvloeden.

Voor Daan was de ruime hal verbonden met een ambivalent soort opwinding. Aan de ene kant negatief, omdat hij hem associeerde met mijn vertrek, aan de andere kant positief omdat hij hem associeerde met mijn aankomst. Aankomsten waren leuk, wist hij uit ervaring. De avond was al vergevorderd, na de aankomst van de laatste vluchten zou de luchthaven gesloten worden. De betegelde vloer, ruim als die van minstens vijf aaneengeschakelde danszalen, was net geschrobd en gedweild. Hij glansde je tegemoet als onbetreden ijs. Daan trippelde vol verwachting naast me. Wie zouden we ditmaal gaan begroeten? Ik kon het niet zijn, want ik liep naast hem. Zou het iemand zijn die ruimhartig was met koekjes en kaaskorstjes? Iemand die goed kon aaien?

Zonder waarschuwing vooraf ging hij zitten. Toen hij weer opstond, lag er, als een mislukte karamelpudding, een kleffe cocó midden in de hal. Het was in een paar seconden gebeurd. Ik kon niet geloven dat hij tot zoiets onbeschaamds in staat was. En ik was verantwoordelijk voor wat daar lag te dampen, midden op de glanzende, naar schoonmaakmiddelen geurende vloer! Enorme lichtreclames met gladgeschoren golfvelden en maagdelijke stranden keken beschuldigend op ons neer. Boos worden hielp niet. Straffen had geen zin, wist ik, want hij zou het verband niet snappen tussen zijn cocó en mijn verontwaardiging. Hoe zou hij kunnen weten dat er in de mensenwereld plekken zijn waar het not done is aan je natuurlijke behoeftes toe te geven? De meeste eigenlijk, als je erbij stilstaat. Natuurlijke behoeftes als slapen, het bedrijven van de liefde, boeren, urineren, of het ontlasten van de darmen moeten zo veel mogelijk onttrokken worden aan de waarneming van anderen. Hoe het zover was gekomen – ik wist het niet en kon het niet aan mijn hond uitleggen. Ik wierp een snelle blik in mijn tas, hoewel ik wist dat ik daar geen papieren zakdoekjes zou aantreffen.

Er passeerde nu en dan iemand. Men registreerde de cocó, maar liep beleefd verder alsof men niets gezien had. Men begreep mijn gêne en had geen behoefte die te vergroten. Daar konden ze in Amsterdam nog iets van leren.

Toen ontdekte ik in een hoek van de hal een stapel plat gevouwen kartonnen dozen. Het zag ernaar uit dat ze gebruikt waren om de vloer te beschermen bij de verbouwing van een krantenkiosk. Ik holde erheen, trok er een uit en veegde daarmee Daans cocó behoedzaam van de vloer. Passanten besteedden nauwelijks aandacht aan mijn actie. Misschien dachten ze dat ik deel uitmaakte van het luchthavenpersoneel. Dat zou fijn zijn. Ik vouwde het karton van boven dicht alsof het om een gebakje van een chique bakkerij ging en deponeerde het in een container, bij het overige afval van de verbouwing. Daan liep voortdurend achter me aan, nieuwsgierig naar de betekenis van deze ongewone handelingen, die in zijn ogen niet pasten bij een aankomst.