Regina belde op. Haar stem was drie toonaarden te laag. Filou was dood.
“Hoe kan dat nou?” vroeg ik. “Zo oud was hij toch niet?”
“Hij is vergiftigd,” zei ze schor. “De boeren hier hebben veel last van vossen, waarschijnlijk heeft hij iets gegeten wat niet voor hem bestemd was. Je kent hem.”
“Heeft hij geleden?”
“Gelukkig niet. De dierenarts gaf hem nog drie dagen, zijn nieren waren aangetast. In die drie dagen heb ik hem alles laten eten wat ik hem onder normale omstandigheden verbood: leverworst, kaas, varkenskarbonaadjes, kippenlevertjes, koek, taart, pudding met slagroom…En weet je wat? Hij at het allemaal op, met veel smaak, alsof hij wist dat het zijn galgenmaal was. Drie dagen lang heeft hij gesmuld, ein Himmel auf Erde, genoeg voor al die jaren dat hij nog geleefd zou hebben als hij geen vergiftigd vlees gegeten had.”
Het was een triest idee dat Filou de Onoverwinnelijke er niet meer was.
“Er is een grote lekkerbek heengegaan,” zei ik tegen Daan. “Je oude vriend Filou is niet meer, we zullen hem missen.”
Toen de periode van rouw voorbij was, verdiepte Regina zich in de aanschaf van een nieuwe hond annex levensgezel. Het mocht beslist geen Portugees zijn – die waren onopvoedbaar. Haar keus viel op een peper-en-zout-kleurige schnauzer van middelgroot formaat. Ze bestelde hem al voor zijn geboorte bij een erkende fokker in het Sauerland. Toen hij rijp was voor zijn entree in de grote wereld vloog ze naar Duitsland om hem op te halen.
Ze kwam terug met een pup en een indrukwekkende stamboom. Zijn naam was Otto von Wesenwart. Hij kwam uit een worp van dertien en allemaal hadden ze een naam die met een o begon. Dat hoorde in die kringen. Zo had hij een zus die Olivia heette, en broers die naar namen als Odo, Osho, Oscar of Orvis luisterden. Terwijl Otto opgroeide, ontspon zich een levendige correspondentie tussen hem en deze deftige broers en zusters. Ze informeerden geïnteresseerd naar elkaars gezondheid, uiterlijk, liefhebberijen en ondeugden, en naar hun ervaringen met bazen en kinderen. Ze wisten alles van elkaars kwalen, valpartijen en aanvaringen met andere huisdieren. De anekdotes circuleerden in de familie en de bazen waren trots en verheugd. Wat leken ze toch op elkaar, ongeacht of het om de Portugese of de Duitse tak ging!
In de zomer schreef Oscar:
§
Hallo Otto, hoe gaat het met je? Wij zijn op vakantie in Sik. Het is helemaal te gek hier! Waanzinnige golven om in te duiken en eindeloze wandelingen in de duinen. En vrouwtjes bij de vleet natuurlijk. Ik hoop dat jij het ook fijn hebt, daar in het verre Portugal! Een zomerse groet en een poot van je broer Oscar
Helaas, zoals dat ook bij adellijke mensengeslachten soms het geval is, zat er een dodelijke ziekte in hun genen. Tijdens hun vierde levensjaar overleed de een na de ander aan dezelfde leverkwaal. Otto ook. Zo eindigde een correspondentie die nog jaren had kunnen floreren, met een intensieve uitwisseling van wederzijdse rouwkaarten, condoleances en in memoriams.