“Ik heb ook zo’n hond,” zei de dame van het reisbureau.
Ik had een retour Amsterdam bij haar besteld en kwam mijn ticket ophalen. Daan wist niet dat ik hem weer eens ging verlaten, anders had hij niet zo rustig naast me gezeten. Op de plek des onheils nog wel, waar vervoersbewijzen voor vertrekkende bazen verkocht werden.
“O wat een mooie jongen ben jij!” Ze kwam achter haar bureau vandaan om hem eens goed in ogenschouw te nemen.
Daan wist precies wanneer de vrouwen hem leuk vonden. Vaak leverde dat iets lekkers op, een koekje of een schapenbout. Met zijn meest indringende verleidersblik keek hij naar haar op.
“Muito simpatico…Hoe heet hij?”
“Daan…Daniel.”
“Daniejel…Ola…” Ze bukte.
Hij smolt onder zo veel bewondering en gaf uit zichzelf een poot.
“Ooo…kijk toch eens, wat lief…Wacht, nu moet u die van mij ook zien, zij zit in de kamer hierachter…”
De vrouw kwam overeind en ging haar hond halen. Mijn adem stokte toen ze terugkwam. Een afzichtelijk dikkerdje schommelde het kantoor binnen, lui en nuffig om zich heen kijkend.
“Cecilia…Kijk eens wie we hier hebben…”
Cecilia bleef staan, vermoeid van de stapjes die ze zojuist in onze richting had gezet. Haar vacht was bleek en dun, en haar huid glinsterde er vettig doorheen. De Bretonse spaniël was er nauwelijks in terug te vinden. Met een levenloze blik staarde ze naar haar bazin, alsof ze vragen wilde: moet dit nu echt?
Vertroeteld tot de dood erop volgt, dacht ik in stilte. Dat was een vorm van dierenmishandeling die je nergens kon rapporteren.
“Is het geen schatje?” De dame van het reisbureau streelde haar oogappeltje.
Daan keurde het schatje geen blik waardig.
“Wandelt u veel met haar?” vroeg ik onnozel.
“Nao nao…daar houdt ze niet van. Een blokje om, meer wil ze niet…Hè Cecilia, je houdt niet van wandelen, evenmin als je Dona…”
Cecilia ging er wijselijk niet op in. Ze zakte door haar pootjes en ging erbij liggen, een kortademig zuchtje slakend.