Daan was een volmaakte reisgenoot. Hij wilde zijn indrukken niet voortdurend met je delen en stemde altijd in met de te volgen route. Hij strekte zich rustig uit op zijn kleedje in de kofferbak, hetzelfde kleedje waarin hij begraven is voor zijn reis naar de onderwereld. Hij was gek op onderweg zijn en vond alles even interessant. Een vierkantje gras bij een tankstation boeide hem evenzeer als een paleistuin. Hij werd niet gestoord door enige kennis van esthetica of cultuurgeschiedenis – ook daarom was hij zulk ontspannend gezelschap.
Wanneer ik met hem door Portugal trok, overnachtten we soms in een pousada, een van de staatshotels, die meestal zijn ondergebracht in historische gebouwen als kloosters en paleizen, en soms minder duur dan de indrukwekkende façades en interieurs suggereren. Het personeel heeft een opleiding in protocollaire gastvrijheid genoten, waardoor je voortdurend een neiging tot fluisteren en op je tenen lopen moet onderdrukken. Je krijgt verschrikkelijk veel zin om iets provocerends te doen. De aanwezigheid van honden is er uitdrukkelijk verboden. Maar ik kon Daan toch niet als een stuk bagage in de kofferbak achterlaten, ‘s nachts, terwijl ik zelf in een hemelbed met zijden kussens lag? Distanz muss sein, oké, maar wie zegt dat honden geen recht hebben op een beetje luxe genot in een historische omgeving?
Onrecht maakt vindingrijk. Ik vroeg om een kamer op de begane grond. Meestal lukte dat. Het lijkt wel of het altijd komkommertijd is wanneer ik reis, want er zijn doorgaans weinig gasten. Een keer was ik zelfs de enige en dineerde alleen in een immense zaal vol wapenschilden – er was genoeg plaats voor een koning en zijn complete hofhouding. Vier obers sloegen me angstvallig gade, om elke mogelijke wens te vervullen nog voordat ik hem had kunnen uiten. Ik kreeg sterk het gevoel dat ik in de gaten gehouden werd, uit angst dat ik serviesgoed of tafelzilver zou ontvreemden.
Daan lag tijdens het diner in de auto. Na afloop ging ik naar buiten, vulde zijn bak met eten en maakte een avondwandeling met hem. Tussen de in vorm geknipte buxushagen tilde hij zijn poot op. Daarna slopen we onder de schijnwerpers door naar het enige raam op de benedenverdieping dat openstond. Daan liet zich gewillig optillen. Hij wist wat er ging gebeuren en landde netjes op vier poten op de glanzende parketvloer. Als de opening groot genoeg was, wurmde ik mezelf erachteraan. Anders liep ik om het gebouw heen naar de hoofdingang. Daan had zich dan al op het hoogpolige kleedje naast mijn bed geïnstalleerd. Hij paste perfect bij de adellijke of priesterlijke omgeving, alsof hij nooit anders gewend was geweest. Hem benijdend om zijn kameleontische vermogen knielde ik bij hem neer om hem plechtig toe te spreken.
“Luister goed,” zei ik, “je bent niet ingeschreven in het gastenboek. Er is niet voor je betaald. Je bent hier stiekem. Wat betekent dat? Dat je niet mag blaffen als er iemand door de gang langs onze deur loopt…”
Hij keek me aan met glanzende ogen en stak me zijn rechtervoorpoot toe. Oorspronkelijk was dit een aangeleerd beleefdheidsgebaar voor het begroeten van bezoek. “Geef eens een poot Daan.” Later ontdekte hij dat het ook effectief was bij het bedelen. Maar nu, in deze deftige slaapkamer, was het een teken van instemming. “Niet blaffen dus,” herhaalde ik voor de zekerheid. Hij knikte. Capisco. Nadat deze overeenkomst gesloten was en nog net niet met bloed ondertekend, ging hij languit liggen en sloot zijn ogen. Het was genoeg voor vandaag. Ik zweer dat hij de hele nacht geen kik gaf, nooit. Hoewel hij een sterk ontwikkeld territoriumgevoel had en niemand ons huis ooit ongemerkt kon naderen, wist hij zich in de pousada’s voorbeeldig in te houden. Een onberispelijke gast. Het was jammer dat hij niet met mes en vork kon eten, dan had hij mee kunnen ontbijten.