Sommige honden worden, net als mensen, door de dood verrast. Hun vlammetje wordt in één keer uitgeblazen. Door een auto die zomaar voor hun snoet verscheen, of een hapje gif dat eigenlijk voor een vos bedoeld was. Andere honden doen er langer over. In het begin heb je niet eens door dat er een schaduw over ze heen is gevallen.
Bij Daan begon het met doofheid. Hij kwam niet als je zijn naam riep. Je wond je op: daar liep hij, de onschuld zelf, en deed net of hij niets hoorde. Oostindisch doof. Je zette enkele boze stappen in zijn richting. Maar als hij je zag, kwam hij op je af, verheugd kwispelend: hé, jij hier, wat leuk! Nadat de dierenarts officieel doofheid had geconstateerd, legde ik me erbij neer. Het had één voordeel: van zijn overgevoeligheid voor geluiden was hij nu mooi verlost. Tijdens de wandeling was het weleens lastig, maar ik hoefde hem nooit te zoeken. Hij was het die mij vond, ook in het donker, dankzij zijn geweldige neus.
Toen deed de cataract haar intrede. Wanneer ik het huis naderde, sloeg hij blaffend alarm. Alsof ik een vreemdeling was! Ik was beledigd. Pas als ik dichtbij kwam, zag hij dat ik het was. De dierenarts stelde vast dat de hond nu ook staar had. Kon hij daaraan geopereerd worden? Hij fronste zijn voorhoofd. Er was een chirurg in Lissabon die zoiets weleens scheen te doen. Maar ja, je kon het ook accepteren. Hoe oud was de hond nu? Zo’n twaalf jaar? Dertien misschien? Zie je wel…
Een mens zou in zo’n geval behoorlijk gehandicapt zijn. Daan niet, hoor. Uit niets bleek dat hij eronder gebukt ging. Hij had zijn neus toch nog! Wat er in de wereld gebeurde, bereikte hem via zijn vorstelijk orgaan en zorgde voor genoeg opwinding en divertissement.
Toch smeulde er iets wat het op zijn ondergang had voorzien. Het was begonnen met pesterijtjes: een beetje blind, een beetje erg doof. Nu werd er zwaarder geschut ingezet. Er kwam benauwdheid bij, en zwaar gehijg tijdens de wandeling. Hij keek me aan met een bezorgde blik, wachtend tot hij meer adem zou krijgen. Je zag hem denken: het gaat wel over, als ik maar even rustig aan doe. En het ging ook over. Maar het kwam terug, steeds vaker. Hoe kon dat? Daan had een oppassend leven geleid. Hij had niet gerookt of in de mijnen gewerkt, en de lucht hier is zo’n beetje de schoonste van Europa. Weer naar de dierenarts dus. Hij trilde als een espenblad zodra we de praktijk naderden. Elk bezoek was een beproeving, die hij met een slachtofferblik onderging. Maar deze keer viel het best mee; hij hoefde alleen maar op de foto.
“Kijk…” zei de dokter nadat hij de röntgenfoto’s met een wasknijper aan een lijntje had gehangen. “Dit hier is zijn hart, en dit zijn de longen. Zijn hart is extreem groot, waardoor er voor zijn longen nauwelijks ruimte overblijft. Geen wonder dat hij het benauwd heeft…Het moeten toch de gevolgen zijn van een insectenbeet – onze preventie geeft geen honderd procent zekerheid en met de zachter wordende winters…”
“Wat kunnen we eraan doen?” vroeg ik angstig.
“Ik geef u medicijnen voor zijn hart en longen mee, en speciale brokjes voor honden met cardiologische problemen.”
Daan een hartpatiënt, wie had dat ooit gedacht. En hij was zo mooi slank! Hij had altijd flink gesport en verantwoorde voeding gekregen. Hij keek me aan alsof zijn laatste uur geslagen had. Ik kroelde bemoedigend met mijn vingers door zijn borsthaar.
Er zou ons nog een zomer worden gegund. De pilletjes leken te helpen. Hij had het minder benauwd en ging soms zelfs in de brandende zon liggen, terwijl hij dat vroeger te warm vond. We gingen extra vaak naar de rivier. Door het glinsterende water lopen, af en toe een buikbad nemen, mugjes en visjes alom – hij dronk zijn kroes leeg tot op de bodem. De wind ruiste in de bamboe en ik zat op een steen en was blij omdat mijn hond het ook was.
Maar toen brak onverbiddelijk de dag van mijn vertrek aan. Ik moest naar Nederland voor de promotie van een boek en Daan bleef achter bij Fatima.
“Het spijt me, maar ik moet geld verdienen voor die pilletjes en brokjes van jou,” zei ik leugenachtig, hem over zijn kop strijkend.
Hij was altijd terneergeslagen als ik ging vertrekken, al enkele dagen van tevoren. Ik had het gevoel dat hij me negeerde, of ontweek – om alvast aan mijn afwezigheid te wennen of om me te straffen? Kunnen honden mokken?
In Nederland begon de winter vroeg. De eerste sneeuw viel. Het was afzien in de files, de volle treinen, en op winderige perrons. Ik zat in een coupé tussen vermoeide passagiers in vochtige jassen, toen Fatima belde. Het ging niet goed met Daan. De dierenarts had hem injecties gegeven, en zwaardere medicijnen. Ze maakte zich grote zorgen. Was Daan een mens geweest, dan had ik alle lezingen en interviews geannuleerd en had de eerste vlucht naar huis genomen. Maar hij was een hondenbeest – ziedaar het pijnlijke verschil, hoewel hij in veel opzichten boven de homo sapiens uitsteeg.
Pas op de laatste dag van november kon ik terug, ‘s Avonds, bij mijn aankomst in Faro, kreeg ik verontrustend nieuws te horen. Daan was twee dagen geleden verdwenen en niet naar huis teruggekeerd. En dat terwijl het erg slecht met hem ging. Hij at niet meer en kon niet meer slapen door de benauwdheid. In plaats daarvan had hij almaar rusteloos in het rond gelopen, met de dood in zijn ogen. Af en toe viel hij om. Fatima had hem gezocht, maar er was geen beginnen aan – hij kon overal zijn. Waarschijnlijk kon hij zich niet meer oriënteren. En het regende onafgebroken. L’histoire se répète.
De volgende dag stond ik vroeg op en haastte me zonder ontbijt naar buiten. Terwijl ik met Fatima overlegde waar we zouden gaan zoeken en hoe we dat zouden aanpakken, gebeurde er een wonder. Ineens zag ik hem staan, schuin achter de cisterne. Hij lebberde water uit een oude stenen bak.
“Daan!” riep ik uit.
Fatima en ik sloegen tegelijkertijd een hand voor onze mond van verbazing en opluchting. Maar mijn vreugde om het weerzien werd gevolgd door schrik. Hij was vel over been, zijn vacht was grauw en zat vol klitten. Er hing een stank om hem heen die niet te verdragen was.
Ik streelde hem over zijn kop, maar hij had geen tijd voor aanminnigheden. Hij liep langs me heen het huis in en viel uitgeput op de stenen vloer in de keuken neer, vlak voor de nis met zijn kleedje. Er was hem geen rust gegund. Algauw hapte hij weer naar lucht, zijn adem ging raspend door zijn luchtpijp. Het was niet om aan te zien, we kregen het er zelf benauwd van.
We sleepten hem mee naar de dierenarts, die, hoewel het een feestdag was ter ere van een of andere heilige, speciaal voor ons naar de kliniek kwam. De zieke werd vol injecties gespoten en kreeg weer nieuwe pilletjes.
“Een laatste reddingspoging,” zei de dokter.
We waren nauwelijks thuis of de ellende werd nog groter. Daan stond in de keuken, ten prooi aan groot ongemak. Hij gaf over en plaste tegelijkertijd. Dit is een onsmakelijk verhaal aan het worden – maar mooier kan ik het niet maken. Daar stond hij, midden in zijn urine, en zodra we die hadden opgedweild begon hij opnieuw uit alle openingen vocht te verliezen. Hij kon me niet zeggen dat het zo wel genoeg was, maar zijn blik sprak boekdelen. Zijn middenrif ging snerpend op en neer, hij vocht om zuurstof. Tussendoor keek hij verwijtend in onze richting, alsof hij zeggen wilde: waarom staan jullie er zo stuntelig bij? Doe iets alsjeblieft!
“Ik bel de dierenarts,” zei ik.
Fatima knikte.
Voor een tweede maal op zijn vrije dag werd hij door een telefoontje van ons gestoord. De hond hield het niet meer uit, zou hij hem het verlossende spuitje willen geven? En zou hij dat bij ons thuis willen doen – Daan had altijd zo veel angst gehad voor de praktijkruimte.
“Ik ben er binnen een uur,” beloofde de dokter. Hij was zelf een heilige! Fatima zou hem tegemoet rijden, omdat mijn huis voor buitenstaanders moeilijk te vinden is. Dat gaf me tijd om afscheid te nemen. Alsof Daan voelde wat er ging gebeuren, strekte hij zich gewillig uit op zijn kleedje. Ik knielde naast hem neer en streelde hem kalmerend.
“Je had een prachtig leven,” zei ik, “en we hebben samen ontzettend veel plezier gehad. Je was een geweldige vriend en we zullen je vreselijk missen…Weet je nog, toen je een bewonderaarster had die we maar niet kwijt konden raken? Weet je nog, toen je verdwaald was? En weet je nog de mugjes, al die waanzinnige mugjes?”
Zo ging ik een tijdje door en hij werd er, wonder boven wonder, rustig van. Het leek alsof hij zich overgaf aan het onvermijdelijke en er vrede mee had. Had hij intuïtief geweten dat ik er weer was, en was hij daarom teruggekomen naar huis? Om in mijn aanwezigheid te sterven? We zijn geneigd dat soort verklaringen te bedenken om een betekenis te geven aan gebeurtenissen die groter zijn dan wijzelf. Om onszelf belangrijker te maken dan we zijn? Eén ding was zeker: toen hij nog jong was, raakte ik hem kwijt en ik vond hem als door een mirakel terug, en nu hij oud en ziek was, gebeurde het opnieuw.
Toen kwam de dokter binnen, gevolgd door Fatima. Hij ging op zijn hurken naast Daan zitten en gaf hem een valiuminjectie. De hond liet hem begaan. Ik hield zijn kop in mijn handen en voelde hoe de totale ontspanning intrad. Het effect van de dodelijke injectie die erop volgde, was daardoor nauwelijks merkbaar. Daans ziel glipte langzaam weg, naar vreugdevoller oorden, waar hij vrijuit kon ademen en waar hij in paradijselijke rivieren voor eeuwig op muggenjacht kon.
§
Toen ik aan het ophalen van mijn herinneringen begon, stond er een vaasje met trosnarcissen onder de boeddhaboom. Inmiddels zijn we alweer een paar seizoenen verder en staan er pistachetakjes met rode bessen eraan. Maar Daan zelf is daar niet. Iets van hem zit in dit verhaal, “Pak ze…” riep ik vaak tijdens de wandeling. Dan keek hij me scheef aan. Houdt ze me voor de gek of meent ze het echt? Ik knikte. “Toe dan, pak ze!” spoorde ik hem aan. Dan aarzelde hij niet meer. Hij stoof erop los, achter denkbeeldige prooien aan.
“Daan…Pak ze!” roep ik ook nu. Hij vliegt ervandoor, weg over de Elysese velden, achter een hemels konijn, een hemelse fazant, een hemelse ree aan. Het kan geen kwaad, want ze hebben allemaal het eeuwige leven.
§
Sitio do Palmeiral, 7 december 2009
EOF