De sterren

Van het raam van mijn kamer uit zag ik in de verte mijn vader aankomen. Sinds enige weken was ik uit het ziekenhuis. Wel moest ik nog een paar uur per dag rusten, maar ik was geheel hersteld.

Meer dan deze straat kende ik van Amersfoort nog niet. Het was een stille buitenwijk met nieuwe, twee aan twee gebouwde huizen, omringd door tuinen.

Mijn vader liep met korte, stevige passen en nam met een zwierig gebaar zijn hoed af voor een vrouw, die in haar voortuin bloemen stond te plukken. Zij scheen iets tegen hem te zeggen, want hij hield even zijn pas in. Toen hij vlak bij huis was, zag ik dat hij een pakje in zijn hand hield. Een bruin pakje. Ik ging naar beneden, stak mijn hoofd om de huiskamerdeur en kondigde aan: ‘Daar komt vader met een pakje.’

‘Wat zit erin?’ vroeg ik bij de voordeur.

‘Waarin?’ vroeg mijn vader, die rustig jas en hoed ophing. Hij had het pakje op de kapstok gelegd.

‘Nou,’ zei ik ongeduldig, ‘in dat pakje dat je bij je hebt.’

‘Je zult het wel zien,’ zei hij. ‘Kom maar.’

Ik volgde hem naar binnen. Daar legde hij het op tafel, terwijl iedereen er nieuwsgierig naar keek. Er zat een touwtje omheen, waarvan hij eerst geduldig de knopen lospeuterde. Daarna vouwde hij het papier open. Het waren de sterren.

‘Ik heb er voor allemaal wat meegebracht,’ zei hij, ‘dan kunnen jullie ze op al je jassen naaien.’

Mijn moeder nam er een uit het pakje en bekeek die aandachtig. ‘Ik zal eens zien of ik gele zij in huis heb,’ zei ze.

''t Is oranje,’ zei ik, ‘je moet er oranje garen voor gebruiken.’

‘Het lijkt mij beter,’ zei Lotte, de vrouw van mijn broer, ‘om garen in de kleur van je mantel te nemen.’ ‘Het zal afschuwelijk staan op mijn rode jasje,’ zei Bettie. Ze was uit Amsterdam overgekomen en bleef een paar dagen logeren.

‘Zien jullie maar hoe je het doet,’ zei mijn vader. ‘Als je er maar aan denkt dat ze aan de linkerkant op borsthoogte moeten zitten.’

‘Hoe weet je dat?’ vroeg mijn moeder.

‘Het stond toch in de krant,’ zei mijn vader. ‘Heb je dat niet gelezen? Ze moeten duidelijk zichtbaar zijn.’ ‘Wat heb je er veel meegebracht,’ zei mijn moeder, die aan ieder van ons een paar sterren uitdeelde. ‘Kon je er zóveel krijgen?’

‘O ja,’ zei mijn vader, ‘zoveel ik maar wou.’

‘Het is wel gemakkelijk,’ zei ze. ‘Nu kunnen we er wat in reserve houden voor het zomergoed.’

We haalden de jassen van de kapstok en gingen de sterren erop naaien. Bettie deed het heel nauwkeurig, met kleine onzichtbare steken. ‘Je moet ze zomen,’ zei ze tegen mij, toen ze zag hoe ik de ster met grote, slordige steken op mijn mantel zette. ‘Dat staat veel netter.’

‘Ik vind het zulke onhandige dingen,’ zei ik, ‘hoe kun je nu een zoom krijgen in die ellendige punten?’

‘Je moet eerst de zoom erin rijgen,’ zei Bettie. ‘Daarna speld je hem op je mantel, je naait hem vast en haalt de rijgdraad er weer uit, dan móet hij goed zitten.’

Ik probeerde het opnieuw. Ik was niet zo handig met naald en draad als mijn zusje. De ster kwam er ten slotte scheef op.

‘Nu kun je niet lezen wat erop staat,’ zei ik zuchtend, ‘maar dat zal geen bezwaar zijn. Ze zullen het zó ook wel weten.’

‘Kijk eens,’ zei Lotte, ‘hij past precies in de ruit van mijn jas.’ We bekeken haar mantel, die ze dadelijk aantrok.

‘Keurig,’ zei mijn moeder, ‘je hebt hem er netjes op gezet.’

Bettie schoot nu ook in haar jas. Samen liepen ze de kamer door.

‘Net Koninginnedag,’ zei ik. ‘Wacht even, dan trek ik de mijne ook aan.’

‘Die valt er zo weer af,’ zei Lotte.

‘O nee,’ zei ik, ‘die kan er nooit meer af.’

‘Wat doen jullie?’ vroeg Dave. Hij stond ons in de kamerdeur verbaasd aan te staren.

‘We zijn de sterren aan het opnaaien,’ zei Lotte.

‘Ik zoek mijn jas. Heeft iemand mijn jas gezien?’ vroeg hij.

‘Die is hier,’ zei Lotte, ‘hij is nog niet klaar.’

‘Ik moet even weg,’ zei Dave, ‘kan ik hem zó nog aantrekken?’

‘Vandaag kan het nog zó,’ zei mijn vader.

‘Wil ik hem er even voor je op zetten?’ bood ik aan. ‘Ik ben er erg handig in.’

‘Nee,’ zei Dave, ‘laat me vandaag dan nog maar gewoon zijn.’

Toen hij het tuinhekje opendeed en de straat uit liep, keken we hem met ons vijven na, alsof er iets heel bijzonders aan hem te zien was.