Verzegeld

Wij hoefden niet naar de kennis van meneer Zaagmeier , want Dave kreeg ook een attest. Er stonden nu twee bedden in de kamer en mijn broer en ik liepen de hele dag in pyjama rond, om in bed te kunnen springen zodra er gebeld werd. Lotte mocht blijven om ons te verzorgen. Maar mijn ouders moesten naar Amsterdam, omdat ze boven de vijftig waren.

Het was een nieuwe verordening. Ze mochten maar één koffer met kleren meenemen, en voor ze weggingen moesten deze koffer en de kamer waarin ze gewoond hadden verzegeld worden.

‘Heb je niets vergeten?’ vroeg mijn vader.

‘Nee, niets,’ zei mijn moeder. Ze liep de kamer op en neer, alsof ze naar iets zocht wat ze nog mee kon nemen. Mijn vader stond uit het raam te kijken.

‘Ze zouden voor drieën komen,’ zei hij. Hij raadpleegde zijn horloge. ''t Is al vijf over.’

‘Denk je dat die koffer weer open moet?’ vroeg mijn moeder.

‘Welnee,’ zei mijn vader, ‘daar hebben ze allemaal geen tijd voor. Ze plakken er even een zegeltje op, meer niet. Daar zijn ze.’

Twee mannen in zwarte leren jassen deden het tuinhekje open en belden aan. Dave en ik lagen al in bed. Lotte ging naar de deur. Ze liepen zonder iets te zeggen naar binnen.

‘Moet die koffer nog open?’ hoorde ik mijn moeder zeggen.

‘Daar komen we voor,’ zei een van hen.

Ik had gezien hoe zorgvuldig mijn moeder alles had ingepakt. Nu zouden ze het allemaal weer overhoophalen, alsof op de bodem iets lag wat ze kwijt waren. Het herinnerde me aan een reisje naar België dat we vlak voor de oorlog hadden gemaakt. Op de terugreis werd mijn moeder erg onrustig. Ze vroeg om de vijf minuten aan mijn vader of hij dacht dat de koffer opengemaakt moest worden. Ik begreep eerst niet waar ze zich over opwond. Maar het werd me duidelijk toen de douane later haar koffer doorzocht. Het bleek dat er twee grote flessen eau de cologne in zaten. Er moesten invoerrechten op betaald worden en mijn moeder had ze dus net zo goed in Holland kunnen kopen.

Toen de mannen weg waren, bekeken we de zegels.

‘Het is een klein kunstje de zegels los te maken en nog iets in de koffer te doen,’ zei ik. ‘Je kunt ze altijd weer met gluton vastplakken.’ Ik peuterde aan een hoekje. Het liet inderdaad gemakkelijk los.

‘Laat maar,’ zei mijn vader, ‘we hebben niets meer nodig. Trouwens, zo lang blijven we niet weg.’ Hij had zo’n onverwoestbaar optimisme, dat het aanstekelijk werkte. Ik vroeg geregeld wat hij van de toestand dacht, alleen omdat ik al bij voorbaat wist dat ik iets te horen zou krijgen wat me geruststelde. Als ik bang werd door de verhalen die anderen over Polen vertelden, zei hij altijd: ‘Het zal zo’n vaart niet lopen.’ Ik heb nooit geweten of mijn vader dit zelf geloofde, of dat hij het alleen maar zei om ons moed in te spreken.

‘Kijk,’ zei hij, ‘ze hebben natuurlijk jonge mensen

nodig voor de oorlogsindustrie, want alle mannen zijn in het leger. De ouderen moeten in Amsterdam gaan wonen. Ze maken daar weer een getto. Het zal een grote kille worden.’

‘Laten we hopen dat het niet lang meer duurt,’ zei mijn moeder. Ik wist dat ze aan Bettie dacht. ‘Ik maak het goed,’ schreef ze op een kaart, die we een paar dagen na de razzia van haar gekregen hadden. ‘Maak je vooral geen zorgen.’ Als het niet te lang duurde zou ze het daar wel kunnen uithouden. ‘Ze is flink en gezond,’ zei iedereen, ‘zij zal zich er best doorheen slaan.’

Nadat mijn ouders vertrokken waren, stonden Lot-te en ik in de gang en bekeken het zegel dat over de deurpost geplakt was. De kamer kreeg er iets geheimzinnigs door. Alsof er iets verborgen lag wat wij niet zien mochten.

‘We gaan gewoon naar binnen,’ zei Lotte. Met haar nagel spleet ze het zegel op de kier van de deur doormidden. We hadden het gevoel of we een vreemde kamer betraden. Voorzichtig, alsof we bang waren dat iemand ons zou horen, liepen we om de tafel heen, raakten even een stoel, een kastje aan.

‘Ze hebben alles opgeschreven,’ fluisterde Lotte. ‘We kunnen er niets meer uit halen.’

Ik verschoof een vaasje. ‘Het is ook net of het niet meer van ons is,’ fluisterde ik terug. ‘Hoe zou dat komen?’

‘Omdat ze overal met hun handen aan zijn geweest,’ zei Lotte.

We gingen de kamer uit en lieten het gescheurde zegel zitten.