PROLOOG

DANIELA

De pijn nam het over.

Het begon met een warmte, een waarschuwing voor wat er komen zou. Het duurde dan niet lang voordat het heet werd, me treiterend met vlammen die me overspoelden vlak voordat de verschroeiende pijn me eraan herinnerde dat ik in de hel was.

Gisteren had ik gevochten.

Vandaag heb ik me overgegeven.

Er was maar een bepaalde hoeveelheid die iemands geest aankon voordat deze verbrijzelde.

Misschien kon ik morgen weer vechten.

Misschien zou ik morgen de kracht hebben om nog een keer met de duivel te sparren.

Misschien zou ik morgen niet wakker worden.

Misschien zou ik morgen vrij zijn.

Zoveel misschienen, maar uiteindelijk zou er maar één uitkomst zijn.

Ik sloot mijn ogen en probeerde de pijn in mijn schouders te negeren. Mijn spieren brandden door de spanning, omdat mijn polsen aan mijn enkels waren vastgebonden en mijn gezicht tegen de smerige lakens was gedrukt. Het rook naar seks en lust, de spermavlekken waren besmeurd met bloed.

Hij hield ervan om me te laten bloeden. Hield van het geluid van mijn geschreeuw. Maar vandaag had ik niet de energie om geluid te maken. Ik had nauwelijks de kracht om te ademen.

Het enige wat ik kon doen, was stil blijven terwijl hij me van achteren neukte, in en uit me glijdend alsof hij was uitgenodigd. Maar dat was hij niet. Hij was nooit welkom in mij.

Mijn tranen trokken in de lakens, de vochtige stof streek bij elke stoot langs mijn wang. En ook al waren mijn gedachten niet hier, ik kon hem nog steeds horen.

‘Jou neuken wordt steeds beter.’

‘Als ik jou zie bloeden, word ik hard.’

‘God, je kut smeekt om in je te komen.’

‘Nu ben je mijn vuile hoer.’

‘Ik zal ervoor zorgen dat je de rest van je leven elke dag voor me breekt.’

‘Alleen ik. Alleen ik kan van je houden.’

‘Ik zal je neuken tot er niets meer van hem in jou zit.’

Gian. Mijn man. De man naar wie ik verlangde, elke keer als ik mijn ogen sloot. Hoe poëtisch was het dat onze voelbare haat uitgroeide tot een hartstochtelijke liefde – een liefde die me vervulde tot op het punt waarop ik dacht dat ik zou barsten.

Maar ik had beter moeten weten. Ik had moeten weten dat niets wat zo goed voelde, zo echt, ooit zou blijven duren voor iemand als ik. Iemand die was geboren, enkel om te worden verhandeld. Ik was niet geboren om geluk te vinden. Ik was niet geboren voor een leven vol glimlachen en gelach en het was vanwege mijn lot, dat ik wist dat ik het hare moest beschermen.

Alessa. Mijn kleine zusje.

Maar ik had gefaald en nu betaalde ik de prijs door me mijn menselijkheid te laten ontnemen op de meest gewelddadige manier. Steeds opnieuw.

Door het waas van de nederlaag voelde ik hoe hij me verkrachtte met de lust van de duivel. Zijn nagels klauwden in mijn vlees, zijn pik was hard en genadeloos.

Waren het dagen? Weken? Maanden? Jaren? Ik had mijn grip op de realiteit verloren en de tijd was me ontstolen. Als ik de herinneringen niet zou hebben, dan had ik nooit geloofd dat ik hiervoor een leven had gehad. Voor hem. Zijn bezit was absoluut, zijn wreedheid onverzettelijk. En ik wist dat hij niet zou stoppen totdat hij elke druppel van mijn bestaan had weggenomen.

Terwijl het touw aan het vlees rond mijn enkels knaagde, door de huid van mijn polsen sneed, dwong ik mezelf te ademen, om de zuurstof mijn longen te laten vullen, zodat ik kon blijven leven om nog een dag te vechten.

Morgen.

Misschien.