Om vier uur ontroering, opschudding en napraten van het hele personeel in het kamertje: Kolk was er geweest, de inspecteur. In alle klassen – en iedereen had een min of meer pikant verslag. Het bleek dat meneer Kolk ‘op jacht’ was geweest naar ‘parade-schrift’ en ‘register’, want bijna overal had hij daarnaar gevraagd.
Bij mij was het geval kalm verlopen. “Heeft u al die twee nieuw voorgeschreven cahiers*?” had hij me gevraagd en toen ik geantwoord had: “Jazeker, meneer” en een gebaar van ‘opzoeken’ had gemaakt, toen was hij heel welwillend en gemoedelijk geweest: “Laat u maar, laat u maar, ze inkijken kom ik een volgende keer wel eens, dank u.”
≡ cahier: schrift.
En toen was hij verdwenen – tot mijn opluchting – want ondanks mijn bereidwillig gebaar had ik met schrik geconstateerd dat ik zelf de laatste dagen dat hele ‘rondwandelende’ schrift vergeten had – en zou de klas er wel aan gedacht hebben?
Bij Koning was het ongeveer net zo gegaan: alleen had Koning droog geantwoord: “Ja meneer” – zonder bereidwillig gebaar en toen had Kolk ook niet verder gevraagd.
Bij Kraak was het ernstiger geweest. “Nee meneer,” had die geantwoord. Heel kalm, zoals hij zelf vertelde; maar het zal wel Kraakskalm zijn geweest, met een intonatie van: “En wat zou dat dan…”
De inspecteur had gezegd: “He, meneer Kraak, dat is toch niet…Enfin, denkt u er dan eens om dat het in orde komt.” Kraak had geantwoord: “Nou meneer, ik hoop m’n eindje te halen zonder die onzin.” Maar de inspecteur had de strijd ontweken; z’n schouders opgehaald en gezegd: “Instructie is instructie, denkt u er maar eens over, een volgende keer reken ik erop dat de zaak in orde is.” En toen had hij eenvoudig niet meer gehoord wat Kraak nog zei en was verdwenen. “Gevlucht,” zei Kraak.
Het grote conflict was gekomen bij juffrouw Veldman. Die schijnt erin geslaagd te zijn zo op vrouwenmanier te antwoorden, dat Kolk uit z’n tent moest komen, en toen was er een heel debat geweest tussen die twee over het ‘wandelschrift’. “Ik zei dat ik dat gewoon idioot vond en hij zei dat hij dat woord niet kon toelaten en ik zei dat hij dan zo’n idioot ding ook niet kon toelaten.”
Het eind was geweest dat Kolk had gezegd: “Enfin, dat moet u dan maar uitmaken met meneer Reinier, uw onmiddellijke chef” – en toen had juffrouw Veldman gezegd: “Best meneer, zal ik ook wel.”
We keken allemaal even naar Reinier. Die stond met veel zorg een sigaar op te steken; hij legde bedachtzaam de lucifer in het asbakje en sprak toen:
“Natuurlijk, dat is de volgende instantie, dat hij mij er eens over lastigvalt. Dit keer heeft hij het nog niet gedaan, eigenlijk wel jammer, want weet je wat nou het komieke is? Juffrouw Veldman hoeft helemaal nog zo’n wandelschrift niet in haar klas te hebben, de instructie schrijft dat pas in de hogere klassen voor, ik meen in vijf en zes alleen…”
“Als je me nou,” viel juffrouw Veldman uit, “en tegen mij maakt hij drukte en hij was het helemaal niet met me eens, toen ik zei dat zoiets voor die kleine schapen onmogelijk was. Ik zeg nog tegen hem: in een hoogste klas, waar ze werken kunnen en geregeld veel schriftelijk werk maken, taalwerk en opstellen en zo, en vraagstukken beredeneren, daar kan ik me voorstellen dat je op de beurt…”
“Dus je kletste feitelijk ons er in,” riep Koning lachend. Maar ze vervolgde onverstoorbaar: “Maar hij hield vol: het kon in mijn klas ook uitstekend, en het moest en het zou…Zie je wel dat zo’n vent maar raak zanikt?” En plotseling wendde ze zich tot mevrouw Troost: “En bij jou dan, vroeg hij bij jou nergens naar?”
Mevrouw Troost glimlachte rustig. “Hij is bij mij niet geweest, ik heb niemand gezien, hoor.”
“En jij, heeft hij jou soms ook overgeslagen?” vroegen we Van der Lee.
“Nee, nee, nee,” zei deze, “bij mij ging het zo: ze zaten te schrijven, een taallesje, hè. Heeft u al zo’n nieuw register?” vraagt hij. Ik zeg: “Had ik altijd al, tenminste iets in die geest…”
We mompelden en Koning zei sarcastisch: “Bravo, bravo!”
Van der Lee keek Koning aan en zei toen: “Jazeker, had ik toch ook. En enfin, toen zegt de inspecteur: “En het circulatiecahier?””
“Hoe noemde hij het bij jou?” vroeg Kraak.
“Nou ja, of hij het zo noemde…ik noem het in m’n klas zo…Ik zei doodkalm: steek eens even je vinger op, wie werkt op het ogenblik in het circulatiecahier? Stak dat kind haar vinger op en de inspecteur knikte. Was natuurlijk volkomen voldaan, vroeg niet verder.”
“Natuurlijk, natuurlijk,” echoden er een paar van ons.
“Ja,” zei toen ineens Van der Lee op gewichtiger toon, “en toen heb ik van de gelegenheid gebruikgemaakt, om meteen enige inlichtingen te vragen, over punten die me wat onduidelijk leken. Ik vroeg of de cijfersommen ook in het circulatieschrift moesten, en ander leiwerk. Ja, alles moest er in. Ook het schoonschrift, vroeg ik. Ja, het schoonschrift ook, als je schoonschrijven hebt, dan maakt het kind dat aan de beurt is voor het wandelcahier, zoals jullie dan zeggen, dan maakt dat voor die keer z’n schoonschrift in het wandelcahier. Zie je, dat was bijvoorbeeld mijn opvatting niet geweest, maar de inspecteur zei het nadrukkelijk: alles, niets uitgezonderd. Aan het eind van de cursus, dan geven die circulatieschriften een compleet beeld van alles wat er door de kinderen schriftelijk is gedaan, dat is de bedoeling.”
Hij keek in het rond alsof hij zekere dankbaarheid verwachtte dat hij zo goed voor ons had geïnformeerd…maar die dankbaarheid was niet heel groot.
“Zelfwerkzaamheid, hè, zelfwerkzaamheid,” zei Koning, “zelfwerkzaamheid in het vervaardigen van je strop.”
“Och,” zei Van der Lee, “ik voor mij weet altijd graag waaraan ik me te houden heb, hè. En je kunt zulke dingen beter eerst eens vragen dan dat je later aanmerkingen krijgt, nietwaar?”
“Nou, maar dan had je toch nog een beetje secuurder moeten informeren, amice,” zei Kraak toen, “want dat met dat schoonschrift zal toch bij Koning en Staal lastig gaan, die hebben immers voor het schoonschrift die cahiers met die aparte lijntjes?”
“He ja, dat is waar ook,” vielen wij Kraak bij, maar Van der Lee wou blijkbaar niet bekennen dat hij daar niet aan gedacht had en sprak op een soort officiële toon die, mij tenminste, wel wat irriteerde: “Dan moet dat voor zo’n enkele keer maar op andere lijntjes – de inspecteur was heel beslist: alle werk, zei die. Alles.”
Er kwam van alle kanten verontwaardiging. “Krankzinnig,” zei juffrouw Veldman. “Het gaat mij niet aan, maar het is krankzinnig, hoor.”
Van der Lee haalde z’n schouders op.
“Ja,” zei toen eindelijk Koning, “maar ondertussen zitten wij met die onzin, en het lijkt me toch goed dat we het er hier over eens worden hoe we het hier op school doen. Ook om jou, Reinier, want jij krijgt eerstdaags de last, let maar op.”
Reinier glimlachte. “Denk ik niet. Ach wat – zo’n nieuwe instructie – lijkt heel gewichtig – loopt zo’n inspecteur de eerste maanden ook warm voor. Maar je zal eens zien hoe gauw dat uitslijt. Instructies, och me lieve mensen, maak je er toch niet zo druk om. Heb ik jullie wel eens verteld van mijn instructie buiten? Daar stond nog een heel verhaal in over de kaarsen voor de avondschool die er niet meer was, en weet ik wat voor nonsens. Stel je voor dat ik me daar druk over gemaakt had!”
Terwijl hij zo stond te praten, begonnen Koning en Kraak een aparte discussie over wat de inspecteur zou doen als Kraak volhield, en mevrouw Troost wuifde wat in het rond en verdween al.
“Ja,” zei ik, “we hebben er al veel en veel te veel tijd aan verkletst, laten we ook maar naar huis gaan.”
∗
Het kwam toevallig zo uit dat Van der Lee met mij opliep bij het weggaan.
“Let eens op, Staal,” zei Van der Lee, “al die grote monden en al die praatjes, andere week hebben ze allemaal de boel precies in orde. Dat weet Reinier ook wel – daarom neemt hij het zo gemoedelijk op. Hoorde je Koning niet? Koning wou het al met z’n allen afspreken; natuurlijk, om Reinier, maar ondertussen, heeft hij ook z’n smoesje om heel zoet te doen zoals is voorgeschreven. Grote monden – maar als puntje bij paaltje komt, halen ze allemaal bakzeil. Kraak ook.”
“Kraak ook?” vroeg ik ongelovig.
Van der Lee bleef stilstaan. “Denk je dan dat Kraak gek is!” vroeg hij toen.
Ik heb m’n schouders opgehaald.
∗
Ik weet ook werkelijk niet wat ervan te denken. Zou Kraak het nou werkelijk blijven vertikken, ook als zo’n inspecteur hem lastig blijft vallen? En Reinier, hoe zal die dan doen? Die heeft nu dat gemoedelijke standpunt – en misschien krijgt hij in de praktijk gelijk; wordt de hele zaak een dode-letter-historie. Maar als dat nu eens niet gebeurt – dan zou ik toch wel eens willen zien hoe Reinier deed.
Enfin, ik voor mij wil maar liefst alle herrie vermijden, ik zal die twee schriften wel bijhouden. Ik zal morgenochtend tenminste niet vergeten dat wandelcahier uit de kast te halen.