Vanmorgen, voor schooltijd in het kamertje, vroeg juffrouw Veldman plotseling, op een toon of het iets was dat ze al enige dagen met moeite ingehouden had: “Vertellen jullie me nou eens, waarom doen wij hier op school eigenlijk nooit wat met Sint-Niklaas?”
We keken mekaar eens aan en herhaalden: “Ja, waarom niet?” En Kraak zei: “Waarom doe je zoveel niet, hè.”
“Omdat” – sprak ineens met een zonderlinge bitterheid mevrouw Troost, zodat wij met bevreemding luisterden – “omdat de heren er voor hun klas niks aan vinden natuurlijk.”
Het was werkelijk buitengewoon zonderling: het leek precies de voortzetting van een reeds lang lopende ruzie – en ik herinner me niet, zolang ik hier op school ben, dat we ooit maar een woord over Sint-Niklaasviering met elkaar gesproken hebben!
Het was dan ook geen wonder dat Koning ruw uitviel: “Jullie zijn niet goed bij je hoofd, er is nog nooit over gekikt…”
“Natuurlijk niet,” zei mevrouw Troost grimmig. En juffrouw Veldman was helemaal hatelijk: “Och mens,” zei ze, “doe maar geen moeite, zulke dingen doen ze hier niet aan.” Ze was blijkbaar al vergeten dat zij er zelf over begonnen was, en mevrouw Troost voor zich uit duwend, stapte ze weg.
Wij bleven met ons vieren achter – Van der Lee was al eerder naar boven gegaan. “Zeker al eens ruzie over geweest?” vroeg Reinier met een begrijpersglimlach. “Geen woord,” verzekerden wij alle drie. “Nou ja,” zei Reinier wijs en hij stapte weg om de buitendeur open te zetten.
∗
Tegen half-elf kwam hij echter m’n klas binnen en vroeg me: “Hoe denk jij over…waar de dames het vanochtend over hadden?” Ik was juist onder de leesles een paar malen afgedwaald met m’n gedachten, doordat ik wat gefantaseerd had over de pret van een bezoek van Sint-Niklaas in mijn klas – en ik zei dadelijk: “Gloeiend voor.”
“Mooi,” zei Reinier, “kom dan straks, voor je naar huis gaat, ook even praten in het kamertje.”
En na schooltijd in het kamertje bleken we er alle zeven te zijn! En allemaal ‘voorstanders’. Alleen wilden de dames enkel het feest vieren met de laagste twee klassen en de heren wilden een feest voor de hele school. Het is merkwaardig hoe kinderachtig je daarbij wordt. Van der Lee zei werkelijk vinnig dat hij er niets voor voelde om een cent uit te geven voor Sint-Niklaas, als zijn klas ook niet mee profiteerde…en ik zei het niet, maar was het in mijn hart met hem eens. Ten slotte besloten we dat Koning met de twee dames een plannetje zou maken op de grondslag van: het feest voor de kleintjes, maar toch ook wat voor de groteren.
“En de centen?” vroeg toen het allerlaatst Kraak. We hadden het natuurlijk allemaal al gedacht – maar iemand als Kraak zegt het in zo’n geval ook. “Daar gaan we eens een nachtje over slapen,” zei Koning.
∗
Ik heb er met m’n vrouw daareven over gesproken – hoeveel ze vond dat ik moest geven. Ze dacht: een rijksdaalder, en me dan bereid verklaren later nog een kleinigheid bij te passen als er een tekort kwam…Hebben we toen besloten.