September
Woensdagavond

Ik ben nu eenmaal zo, ik vind voor iemand van mijn proporties de schooldingetjes belangrijk genoeg, ik heb telkens in school wel weer een ander probleempje dat voor mij de moeite waard is. Zo nu weer dat geval met mijn verjaardag.

Het is nu al twee keer gebeurd, als er eentje ‘trakteerde’ vanwege z’n verjaardag, dat Hilletje brutaalweg de opmerking maakte: “De meester is maar nooit jarig.” En allebei de keren heb ik geantwoord: “Juist, lekker, meesters zijn nooit jarig.” Maar maandag onder het tekenen met de meisjes (ze zaten te ‘kleuren’ en bij dat karweitje betrachten we de gezelligheid door al poetsende en blazende een soort van algemeen gesprek te voeren) kregen we het er weer over. “Toe nou, zegt u het nou eens, wanneer bent u jarig,” vroeg Marietje de Boer. Ik beweerde van: 29 februari, de mop die ik altijd tap als een klas begint te informeren naar mijn verjaardag. Dat accepteerden ze niet: “Zou wel toevallig zijn,” vond Hilletje.

“Maar het is toch gemeen,” beweerde toen weer een ander, ik geloof Betje Bakker, “we zitten al twee klassen bij u, dus u hebt het al twee keer stilgehouden.”

Ze had volkomen gelijk, maar ik zei: “Zo, slimmerdje, kan iemand dan niet in de vakantie jarig zijn?”

Ha, daar vlogen ze in. Dat verklaarde alles. Maar in welke vakantie dan? “In de kerstvakantie?” raadde er eentje. Ik ontkende lachend. “Dan in de grote vakantie.”

“Ook niet.”

“In de paasvakantie.”

Ze vergaten allemaal dat de paasvakantie geen vaste tijd heeft en ik maakte ze niet wijzer en zei weer: “Ook niet.”

“Dan in de pinkstervakantie,” was de algemene conclusie – en ik verklaarde gnuivend van: “Nee, lekker ook niet.”

“De meester houdt ons voor de gek,” was de klacht toen. Maar ik was op een leuke inval gebracht door hun onnozelheid van paas- en pinkstervakantie en zei met een uitgestreken gezicht:

“Dan zal ik het jullie maar zeggen. Maar stilhouden voor de jongens…”

(Dat maakt de zaak altijd interessant: stilhouden, het komt er eigenlijk niet op aan voor wie en waarom, stilhouden is altijd pikant.)

“…ik ben jarig op Hemelvaartsdag.”

“Ja, heus?” vroegen er nog een paar.

En waarachtig, ze hebben het geslikt. Geen één heeft bezwaar gemaakt, om het te geloven!

En ik, kinderachtige kerel, ik vond dat toch zo’n prestatie van mezelf. Gisteren heb ik de hele dag geloerd op een gelegenheid om weer er over te beginnen, om te genieten van mijn victorie, dat ik de meisjes allemaal, allemaal zo lekker voor het lapje had weten te houden. Maar ikzelf wou er niet over beginnen en de meisjes schenen het hele geval alweer vergeten te zijn.

Vanmorgen echter bleek het tegendeel. Toen ik de schoolstraat insloeg, kwamen ze al om me heen gedrongen en de meisjes verzekerden me dat ik een gemenerd was, dat ik weer gelogen had. Want het was niet waar, dat van m’n verjaardag op Hemelvaartsdag! De jongens waren wat kalmer en gaven tekenen van verstandhouding, dat ze de mop als mop waardeerden. Ik baande me afwerend een weg naar de deur en vluchtte de school in.

Boven, in de klas, begon het spektakel opnieuw. De meisjes sloofden zich uit om me zo brutaal en overdreven mogelijk verwijten te doen; als er één of andere autoriteit bij geweest was, had die waarschijnlijk zich afgevraagd of dat niet een beetje over de schreef ging. Maar werkelijke brutaliteit was er geen haar in, in heel die vrolijke verontwaardiging-komedie.

Zo langzamerhand werd het duidelijk: Henk van der Schaaf was ‘s-morgens aangekomen met de onthulling: dat Hemelvaartsdag telkens op een andere datum viel – en dat het dus niet kon, dat de meester altijd op Hemelvaartsdag jarig was. “Dus Henkie Schaaf” (bij wijze van pluimpje noemde ik hem bij de naam die hij tegenwoordig onder de jongens heeft), “dus Henkie Schaaf heeft in de gaten gekregen dat ik jullie te pakken heb gehad, maar dat heeft ook nog twee dagen geduurd,” plaagde ik. “En als jullie gedaan hadden wat ik zei en het voor de jongens hadden stilgehouden, dan hadden jullie het nou nog niet in de gaten. Maar natuurlijk, een jongen laat zich niet zo gauw nemen.”

Maar Henkie Schaaf was eerlijk: uit zichzelf was hij er niet op gekomen. “We kregen het er thuis over en toen zegt m’n vader: nou, dan heb die meester jullie aardig er tussen gehad, dat kan toch niet. Waarom nou niet, zegt me moeder. Me vader begint te lachen en zegt: vlieg jij er nou ook nog in?”

Er ontstond rumoer, van alle kanten kwamen er bekentenissen dat er nog meer moeders ingevlogen waren…

“Nou,” besloot Henk, “en toen heb me vader het me moeder uitgelegd, maar ik had het al begrepen. Ik zei dadelijk…”

Hij stopte onverwachts.

“Nou, wat zei je dadelijk?” drong ik nieuwsgierig aan.

“Nou ja,” zei Henk, met verlegen gegrinnik.

“Zeg het maar gerust, vooruit zeg maar op,” bleef ik aandringen.

Henk aarzelde nog even en toen gooide hij het opeens eruit: “Ik zei dadelijk: de meester neemt ons zo dikwijls te pakken.”

“Ik?” vroeg ik met de verontwaardiging van een goedgespeelde onschuld.

En toen kwamen ze helemaal los. Jazeker, dat deed ik altijd, ze moesten altijd oppassen, want ik loerde er altijd op om ze voor de gek te houden…Maar meestal zagen ze het wel, aan m’n neus. “Die gaat dan zo,” zei Hilletje en ze probeerde één of andere neusbeweging te maken – maar ik zag niets bijzonders. Toch was de instemming algemeen: ja, zo deed ik, dat was mijn ‘voor-de-mal-hou-gezicht’…

“Jullie verbeelden je maar wat,” sprak ik, “maar in allen gevalle heb ik dan van de week m’n neus goed stilgehouden, want geen één heeft wat gemerkt. En ga jullie nou zo langzamerhand eens rustig op je plaats zitten, want zometeen gaat de bel.”

Er kwam weer wat kalmte, maar Marietje de Boer zei, terwijl ze langzaam naar haar bank stapte: “Ondertussen weten we nou nog niet uw verjaardag.”

“Nou vooruit, dan zal ik het maar zeggen,” zei ik, maar ik deed mijn best om mijn neus eigenaardig te bewegen! Kinderachtig, allemachtig kinderachtig…

Jawel, de meisjes stopten haar vingers in hun oren en een riep er: “Nee, nee, als u zo’n gezicht trekt, houdt u dan uw mond maar!” En de jongens zaten allemaal met brede lachende bakkesen.

“Bij me vader op karwei…” gromde Fok z’n stem, “bij me vader op karwei hebben ze soms mekaar ook zo te grazen.” En hij zweeg en keek mij toen aan met een blik alsof hij vol waardering zeggen wou: “Daar zou u helemaal in uw element zijn.”

Wat is dat nu eigenlijk, zo’n episode in je klas en met je klas? Er is een element in dat me aan flirt doet denken…al is de vergelijking in wezen onzinnig, natuurlijk. Laat ik echter, het is toch maar voor mezelf, het even flirt noemen.

Dan ben ik de ene; de andere…is een abstractie, is de klas, is een stukje gemeenschap dat als individu optreedt. Telkens als er in zo’n geval één van de kinderen spreekt, geschiedt dat op een wijze waarin ik voel: jij spreekt namens het hele stel, zelf zeg je niets eigenlijk, door jou spreekt de klas. En tegen wie spreek ik? Ook niet tegen een kind afzonderlijk, dat lijkt maar zo soms; ik spreek tegen de klas als geheel.

Merkwaardig, allermerkwaardigst, als ik er goed over nadenk. Je kunt een klas plagen, vleien, doen lachen, doen beven, een klas heeft een eigen ziel. Ach, wij schoolmeesters weten het allang: we spreken van een klas met een beroerde geest, van een lieve klas, van een eerlijke klas, van een gluiperige klas. Ik heb mevrouw Troost eens horen zeggen dat ze voor handwerken “nou toch…zo’n mispunt van een klas had!” Wonderbaarlijke uitdrukking, goed beschouwd…

Enfin, m’n klas en ik flirten dan tegenwoordig; en Fok is dan zoiets als een kokette bloem in het haar mijner flirtende schone, en Leentje Roos is haar eigenaardige parfum, en het snibbige Hilletje speelt voor het zachtkirrende lachje…

Intussen is deze episode nog lang niet afgelopen: op zeker moment wil elke klas de verjaardag van z’n meester weten en de mijne is zover en zal niet rusten voor ze er achter is…

En mij, kinderachtige stakker, geeft dit besef een prettige kriebeling!