Oktober
Donderdagavond

Vanochtend maar weer een nieuw wandelschrift ingesteld. Betje Bakker was de gelukkige die het mocht inwijden, het geen ze met een hartgrondig ‘Ajakkes’ heeft gedaan. En na afloop van het taaluurtje heeft ze om de gunst gesmeekt de taalles ook nog eens in haar ‘eigen schrift’ te mogen overschrijven, na schooltijd. Was natuurlijk demonstratie en anders niet, zodat ik heb gezegd: “Onzin. Gemaakt is gemaakt, kan niet schelen in welk schrift.”

Terwijl de klas met het taalwerk bezig was, heb ik weer last gekregen van het mysterie. Dat kon toch eigenlijk niet, dat in je klas zo’n schrift zomaar finaal wegraakte. En ik heb stuk voor stuk elk kind gevraagd of het al eens in het klassenschrift had gewerkt. Maar zonder een ogenblik van aarzeling hebben ze allen van ‘ja’ geantwoord – de meesten voegden er zelfs bij: “O ja, zo vaak.”

Een keer meende ik houvast te krijgen; toen Marietje van der Kuil zei: “Ja, de laatste keer nog.” Ik wendde me tot Kootje Kuiper, die op de naamlijst op Marietje volgt: “En jij, Kootje, heb jij er na Marietje nog in geschreven?” Kootje antwoordde vergenoegd: “Ja, ook de laatste keer nog, en toen Sara Lam.”

Sara Lam herinnerde het zich ook nog duidelijk – ik was weer even wijs.

Toen kreeg ik een vernuftig idee: nagaan in de taalschriften waar een les ontbrak. Op die manier kon ik toch vinden wie het laatst z’n taalwerk in het klassenschrift had moeten maken…En de daaropvolgende zou dan de misdadiger wezen die het schrift had verdonkeremaand.

Ik begon werkelijk dit onderzoek; zo langzamerhand kwam er een ziekelijke behoefte om het raadsel opgelost te krijgen. Maar er was geen uitzoeken aan: hier en daar had een verzuim de regelmaat onderbroken – er waren ook gevallen dat ik toegestaan had de taalles in het eigen schrift over te schrijven, de gunst waar Betje Bakker ook weer dadelijk om verzocht had; er moest ook rekenwerk in het klasseschrift gestaan hebben en dat was later weer veranderd…het was wanhopend.

Ik probeerde me te herinneren wanneer ik nog vast en zeker wist een kind bezig te hebben gezien in het nu verdwenen schrift – ik bracht het niet verder dan tot het gevoel dat dit al heel lang geleden moest zijn. Op het laatst helde ik over tot de mening van Fok: dat we in de hele vijfde klas dat schrift al niet meer gebruikt hadden, al kon ik het slecht geloven. En toen grinnikte ik toch eventjes: m’n klas en mij te beschuldigen van sabotage zou onredelijk zijn geweest – maar ondertussen hadden we onszelf toch een hele tijd maar die last van dat onding bespaard!

Alleen: waar kan zo’n schrift gebleven zijn. Het moet wel bijna dat het opzettelijk weggemaakt is door een kind. En dat komt toch eigenlijk niet te pas, dat er een zoiets uithaalt. En het kan er ook niet één geweest zijn, anderen moeten het toch gemerkt hebben – maar leukweg stilgehouden. Dat is dan toch, goed beschouwd, een soort samenzwering geweest; en dat kan ik me ook weer niet voorstellen.