Vanochtend voor het eerst: bibliotheek.
We hebben het er van de week zo af en toe telkens al over gehad, over de regeling. Eén boek per week, heb ik bepaald; dun of dik, één boek per week. Niemand heeft gevraagd of je een boek langer dan een week mocht houden; die mogelijkheid, van in een week je bibliotheekboek nog niet ‘uit’ te hebben, bestaat eenvoudig niet voor ze. Verder mogen ze, op de beurt af, kiezen. Volgens de naamlijst; maar we beginnen elke week een naam verder voor de eerlijkheid. “En wij dan?” heeft Maurits Stam gevraagd.
Hij bedoelt: de kinderen die er zaterdags niet zijn, moeten die maar altijd de mooiste boeken voor hun neus zien wegkapen? We hebben afgesproken dat de Israëlieten hun keus aan Fok mogen opgeven, dan zal die zaterdags hun belangen behartigen. Het spreekt vanzelf dat Fok de bibliothecaris werd. Ik heb het hem op het hart gedrukt: “Je geeft geen boek af als iemand geen krant of zo bij zich heeft om het in te doen. Let erop, Fok, want ik vergeet het misschien wel eens in de drukte.” Fok keek als Jan-Zonder-Genade.
Om half-twaalf begon de plechtigheid. De kastdeur wagenwijd open; de heerlijke blauwe rij ruggen met de grote cijfers erop, duidelijk te zien. En Fok, in postuur, gereed. Ik met een schone pagina van het dikke boek voor me, aan m’n tafeltje.
“Betje Bakker?” sprak ik.
Betje Bakker zat zenuwachtig met haar vingers over haar catalogus te aaien: wist het nog niet wat ze kiezen zou.
“Nou?” vroeg ik.
“Achttien, nee, tweeëntwin…geeft u maar zes,” hakkelde ze.
Ik lachte hartelijk, maar ik was de enige die de zaak van die lichtzinnige kant bekeek. “Zes,” herhaalde Fok ambtelijk, en hij trok nummer zes uit de rij boeken weg met een gebaar alsof hij jarenlang boekverkopersbediende was geweest.
Betje Bakker wipte haar bank uit en kwam het boek in ontvangst nemen. “Heb je een krant?” riep ik. Betje knikte, Fok wees me op haar bank, waar de krant uitgespreid lag; hij had al opgelet, bedoelde hij.
“Kris!” sprak ik.
Kris Beekbergen sprong zijn bank uit. “Nummer drie, meester,” zei hij vluchtig. “Drie!” knalde Fok en hij greep nummer drie uit de rij. “Hè,” zei Frits Bloem spijtig, “vlak voor me neus. Geef mij dan maar…” en hij ging net zo zenuwachtig met z’n vinger z’n catalogus langs als Betje Bakker had gedaan.
“Nou?” moest ik weer aanporren.
∗
Kostelijk was Fok, toen hij zelf aan de beurt was om te kiezen. Hij trok precies een gezicht alsof hij op de één of andere slimme manier voor zichzelf het mooiste boek achteraf gehouden had en zei knipogend tegen me: “Drieëndertig,” en legde nummer drieëndertig weg in het kastje van z’n bank met een gebaar van: “Ziezo, dat is gelukt, al was het op het kantje af.”
Ook was het aardig toen hij namens Marcus Meyer moest optreden, die tegenwoordig zaterdags weer wegblijft. Hij haalde toen plotseling een vodje papier uit z’n zak, keek er even op en neusde toen in de kast. “Ja! Negentien!” riep hij en hij legde nummer negentien een plank lager apart. Bij de namen van de andere Israëlieten werkte hij met hetzelfde papiertje; hij had blijkbaar z’n opdrachten serieus genoteerd…
Tegen het eind kwamen de stroppen. Hilletje, met haar V. één van de laatsten, wierp een minachtende blik op de stuk of wat boeken die nog maar over waren en zei: “Geef mij er maar één, wat ik hebben wil is toch allang weg.” Ik wou haar nog eens uitleggen dat daar toch niets aan te doen was, dat het niet anders kon toch, dat zij ook wel eens aan de beurt zou komen om het eerste te kiezen – maar Fok was veel verstandiger en sneed alle gelamenteer af door te zeggen: “Dertig.” En Hilletje nam zonder protest nummer dertig in ontvangst.
Toen Frans de Wit aan de beurt kwam, had hij nog te kiezen uit drie boeken, en Fok was vol mededogen en legde Frans de drie boeken voor en liet hem erin bladeren. Frans echter maakte misbruik van Foks goedheid en begon, staande bij de kast, gemoedereerd een boek te lezen! Fok, achter z’n rug om, keek mij vragend aan alsof hij wilde zeggen: “Het is wel hard, maar ik mag dit toch niet toelaten?” Ik keek zo neutraal als ik kon, om eens te zien hoe Fok dit varkentje zou wassen…
Fok keek nog even het geval aan, nam toen de twee boeken die Frans had laten liggen en zette ze weer in de kast; wachtte nog weer eventjes en zei toen officieel: “Zevenendertig!”
“Nee nee nee!” riep Frans dadelijk driftig, “wacht nog effe!” en hij legde gauw het boek neer en greep in de kast naar de twee andere.
Toen was Foks welwillendheid afgelopen. Hij duwde Frans terug en zei: “Welk nummer, lezen moet je het thuis.”
“Opschieten!” riep ik.
Frans keek naar me; ik maakte een beweging alsof ik m’n dikke boek wou dichtklappen – met een dievengebaar griste Frans zonder verder uitzoeken een boek uit de kast en liep er haastig mee weg.
“Nummer!” commandeerde Fok.
Frans de Wit liep alweer te lezen en gaf geen antwoord. Hij liep net langs Nico Vader en die keek eventjes naar de rug van het boek en zei kalmpjes tegen mij: “Veertig, meester.”
Ik tekende aan en klapte m’n dikke boek dicht. De eerste keer ‘kiezen’ was afgelopen. Fok ging ook zitten. De hele klas zat in wonderbare stilte te lezen. Het was nog een minuut of tien voor de tijd en ik kon rustig m’n weekregister bijwerken.
Zo stil en rustig is de klas nog nooit geweest. Toen de bel ging, werd er algemeen gezucht. Ik keek nog eens rond; overal zag ik ze de bibliotheekboeken in kranten wikkelen; te midden van die afloopbereddering verscheen Marcus Meyer, pet en krant demonstratief in de hand; hij keek eerst naar mij, toen naar Fok.
Z’n komst bleek afgesproken te zijn met Fok; die duwde hem al z’n boek in de handen en Marcus pakte het blij in.
De klas had zich in de gang opgesteld; maar Marcus liet duidelijk merken dat hij er vandaag principieel niet bij hoorde; hij kwam mij deftig een hand geven en stapte weg als een zelfstandig mens, de rijen van z’n klas voorbij.
∗
Was het verbeelding van me, dat m’n klas een ietsje verwaander dan anders wegstapte, met de gewichtige bibliotheekboeken gewichtig ingepakt onder de arm?