Bijlage I

Beste Kraak,

Je herinnert je natuurlijk collega Staal, die indertijd bij ons op school was en toen zo onverwachts is komen te overlijden, ik meen aan longontsteking.

Het is alweer een hele tijd geleden, het was een jaar of vijf, zes voor de oorlog. Misschien herinner je je ook dat m’n vrouw en ik toen, meer dan de andere leden van het personeel, de kennis met Staal z’n weduwe zo’n beetje hebben aangehouden. Dat is toen zo vanzelf ontstaan: we vonden het een beroerd geval dat zij zo zielig met die kleine meid achterbleef en hebben die twee toen de eerste weken in huis genomen, om ze wat ‘aanspraak’ te bezorgen. Op de kleine Greetje waren we allebei dol, wat ons betreft hadden we graag die inwoning definitief zo gehouden. Maar het is toen anders gelopen: Staal z’n vrouw is met de kleine meid naar de grootouders getrokken, die hadden buiten een nogal ruim huis, waren er erg op gesteld hun schoondochter en kleinkind bij zich te hebben. Financieel ook een heel geschikte oplossing, want veel kromme sprongen maak je niet van zo’n weduwen-pensioen.

Dat moet toen heel goed gegaan zijn. We hebben een keer of wat eens zomers daar in de buurt gelogeerd en dan was het regel dat we ‘s-middags bij Staal z’n oudelui kwamen plakken. De kleine Greet groeide lekker op, had mij natuurlijk tot ‘oom Koning’ bevorderd en is verscheidene keren in de kerstvakantie bij ons te logeren geweest. Maar haar moeder, daar heb ik eigenlijk altijd zo’n idee van gehad dat ze nooit goed over haar verlies heen is kunnen komen.

Niet dat ze nu juist een kwijnende verschijning was, och nee, zo uiterlijk was ze heel tevreden daar; trouwens, de oudelui hielden echt van haar en voor Greetje was het er een paradijs. Ze leerde goed; die dorpsbovenmeester heeft haar toen natuurlijk op de normaalschool daar in de buurt gedaan, of eigenlijk op een voorbereidende klas.

En onverwachts is toen, ik meen in het najaar van ‘19, de moeder gestorven. Merkwaardig, eigenlijk net op dezelfde manier als Staal: in tijd van een dag of wat weg. Jij was toen al met pensioen en je hebt waarschijnlijk in die dagen niet eens van dat sterfgeval meer gehoord. Wij hebben van de oude mensen wel bericht gehad en ik ben er dadelijk naartoe gegaan om de begrafenis mee te maken, om het kind.

Greet is natuurlijk bij de oudelui gebleven, heeft later de akte gehaald en een vaste betrekking gekregen op een dorp daar vlak in de buurt.

Het is een flinke, frisse meid geworden; elke dag fietst ze heen en weer naar de school en haar grootouders hopen maar een ding: dat ze haar nog wat jaartjes in huis mogen houden.

Maar nu komt dan eigenlijk de aanleiding tot m’n schrijverij aan jou. Met de kerstvakantie hebben we Greet Staal weer te logeren gehad en natuurlijk ook eens een avond zitten praten over haar vader – die ze zich echter helemaal niet meer herinnert. Toen vertelde ze dat ze laatst onder oude papieren een soort dagboek van haar vader had gevonden, uit de tijd toen hij bij ons op school was. Misschien vond ik het wel aardig dat te lezen, dacht ze, ik kwam er ook nog in voor. Nou, heel graag, heb ik gezegd – half voor m’n fatsoen, want ik kreeg niet de indruk uit Greets manier van praten er over dat zij het dagboek buitengewoon interessant had gevonden.

Het verwonderde me dan ook niet toen er van opsturen niet kwam; maar een maand geleden schijnt Greet er ineens weer aan gedacht te hebben, ik ontving toen het dikke pak, dat ik hierbij aan jou zend, omdat ik me verbeeld dat het jou net zal gaan als mij: ik ben blij dat ik het heb mogen lezen, omdat ik nu tenminste een mens weer wat beter begrijp en daardoor weer veel anderen.

Natuurlijk, begrijpen is altijd maar betrekkelijk; en zo is het mij een raadsel gebleven waarom, of liever, waardoor Staal er nu eigenlijk toe gekomen is zo’n tijdlang dat opschrijven van de geschiedenis van z’n klas vol te houden. En als het een natuurlijk iets is geweest van hem, dan snap ik weer niet waarom jij en ik en alle anderen het niet hebben gedaan. Want waarachtig, Kraak, dat zul je bij het lezen al gauw in de gaten krijgen: buitengewone dingetjes heeft Staal net zomin beleefd als wij. Het dagboek geeft een stukje allerdoodgewoonst schoolleven en tegen jou gezegd, ik geloof dat een echte literator er wel wat meer van zou hebben gemaakt, al zal Greet dat nooit inzien; die schijnt, dat is me uit haar begeleidend briefje nu gebleken, er toch nog wel een soort literaire relikwie in te zien.

Maar wel is me dit duidelijk geworden, dat wij Staal indertijd een beetje verkeerd hebben beoordeeld. Hij was ons wat te tam, nietwaar, wel lid van de bond, maar geen vergaderingsmens, we kregen altijd zo de indruk dat hij met de grote hoop meeliep, maar inwendig nou juist niet zo erg gesteld was op z’n zelfstandigheid. Iemand die zich eigenlijk niet zo voelde als wij dat tegenwoordig van de collega’s verlangen.

Kraak, ouwe jongen, we hebben mis gezien. Deze stille kerel is evengoed als wij, drukke verenigingsmensen, hartstochtelijk schoolmeester geweest, heeft tussen zich en z’n jongens niemand en niets geduld. Daar heb ik me bij het lezen telkens weer in verkneukeld en daar moet jij je ook wel telkens in verkneukelen: een hele goeie zachte inschikkelijke, dikwijls aarzelende jongen, niets geen krachtfiguur; maar zo leukweg, als een vanzelfsprekende zaak waar hij met geen woord van rept, maakte hij van z’n klas en zichzelf een eenheid, een stukje gemeenschap, waar de hele rest buiten stond, onverbiddelijk buiten.

Heeft hij het zelf geweten, hoe brutaal hij, temidden van honderd voorschriften en regelingen en onder onontwarbare ambtelijke verhoudingen, nam of schiep wat hij nodig had om volop schoolmeester te kunnen zijn? Ik geloof het niet, Kraak. Ik geloof dat hij altijd nog wat schuw was van wat jij en ik zo hardop verkondigen – maar voor wat we dan in de vakliteratuur ‘leiding’ noemen, was hij toch ook totaal onvatbaar.

Ik raak hier bij jou een gevoelige plek, Kraak, dat weet ik. Jij hebt het altijd netjes voor elkaar gehad: een behoorlijke portie zelfstandigheid, maar oppassen voor anarchisme. Ach vriend, ik vrees zelfs dat jij zo af en toe in deze aantekeningen van Staal bedenkelijke anarchistische dingetjes zult ontdekken, te gevaarlijker, omdat zij het wezen betreffen, zonder zich door een leuze te verraden.

Helaas, beste Kraak, ik verfoei alle mogelijke anarchisme even hard als jij – maar ik moet bekennen me geen enkele persoonlijke leiding te kunnen denken over deze collega Staal.

Let wel, ik heb hier niet het oog op gevallen van ambtelijke overtredingen en zondetjes, op uiterlijke dingetjes – maar het wezenlijke van wat er met Staal en z’n klas gebeurde, dat voltrekt zich buiten alle bemoeienis van derden om.

En daarom, ouwe gedisciplineerde, mopper eerst nog eens tegen mijn wilde theorieën – maar lees dan Staal z’n aantekeningen en ga daarna eens eerlijk bij jezelf na: heb je van dat anarchisme ook niet altijd een klap gehad?

In ieder geval: probeer het dagboek eens te lezen en stuur het me (aangetekend maar weer, want ik kan me toch wel voorstellen dat Greet het niet graag kwijtraakte) terug met een lettertje er bij; want ik ben wel nieuwsgierig of je na het lezen soms ook net zo aan het filosoferen geraakt bent als ik.

 

Met hartelijke groeten van huis tot huis,

Je ouwe collega

Koning.