3
Het is vroeg in de ochtend. De wereld is nog zo goed als stil, op de rustige ademhaling van Mathilde die naast haar ligt na. Als ze goed luistert, hoort ze in de verte het geratel van de eerste paard-en-wagens die door de Antwerpse straten trekken om hun waren af te leveren. Straks moet ze ook naar buiten, maar nu nog niet. Door de kieren van de nooit goed af te sluiten bedstee ontwaart Aline het zwakke schijnsel van het eerste daglicht. Ze steekt een teen buiten haar deken, om hem gauw weer terug te trekken. Oktober is het pas en nu al kil. Deze laatste gedachte probeert ze vast te houden. Het is een prettig eenvoudige gedachte, alsof alles nog bij het oude is.
Beneden klinkt een bons, gevolgd door het gepiep van een deur die opengaat en kleine voetstapjes op de gang. Krakende traptreden. Gedaan met de rust. Ze weet het, maar ze glimlacht, anticiperend op wat komen gaat. Een zachte klop op de kamerdeur, een fluisterend stemmetje, onverstaanbaar. Ze antwoordt: ‘Ja hoor, kom maar binnen.’ Mathilde draait zich naar haar toe, kreunt en mompelt iets onverstaanbaars. Dan rolt ze terug en slaat resoluut de deken over haar hoofd. Ze haat het als ze ’s ochtends wordt gewekt door haar broertje. Maar Aline vindt het leuk. Lucas is nog zo lekker mollig en is dol op knuffelen. Vanaf het moment dat hij geboren werd heeft ze hem in bescherming genomen.
Met zestien is ze de oudste, daarna komt Mathilde en tussen hen en Lucas zitten Lotty en Johannes, die in de bedstee naast die van hen liggen. Hun deuren heeft ze nog niet open horen gaan, dus waarschijnlijk slapen zij nog. Vader en moeder liggen samen met Lucas in de bedstee in de achterkamer beneden. Het is allemaal niet groot, aangezien de meeste ruimte in het huis ingenomen wordt door de herberg van haar vader. Zelf is ze daar weinig te vinden, al zou ze graag meehelpen, maar haar vader wil zijn dochters niet blootstellen aan de drinkgelagen die daar regelmatig voorkomen. Hij heeft de zaak noodgedwongen overgenomen van zijn vader en heeft er nooit een geheim van gemaakt dat hij liever iets anders had gedaan. Voor zijn kinderen hoopt hij op een eervollere toekomst; het heeft hem veel moeite gekost om zijn oudste dochter Aline een aanstelling als dienstmeisje te bezorgen bij de chique familie Beeckman. Dat zij er doodgaat van verveling ziet hij niet, of wil hij niet zien.
Boven in de kleine, donkere ruimte trekt Aline de spie omlaag waarmee de deurtjes bij elkaar worden gehouden en meteen zwaaien ze een eind open. Vanaf de andere kant wordt één deurtje nog wat verder geopend en het silhouet van een dreumes wordt zichtbaar. In de slaapkamer is het schemerig; de kieren in de gesloten luiken laten voorzichtig daglicht door en over de weinige meubels – een kabinet en stoelen met lederen zitting – hangt een zachte gloed. Lucas kruipt eerst over Mathilde heen, dan over Aline en nestelt zich in de bedstee. Aline voelt zijn warme handjes tegen haar oor. Een hard gefluisterde vraag kriebelt en doet haar giechelen.
‘Wil je stoeien?’
‘Eerst de kuiltjes in je handen tellen. Waar zijn ze? Even voelen. Een, twee, drie, vier, vijf aan deze kant, en… kiele kiele!’
Lucas schatert het uit. ‘Nog een keer!’ roept hij baldadig.
Vanonder de dekens klinkt gesmoord protest van Mathilde. Maar Aline wil het moment rekken, dit moment waarin ze zich in de kinderwereld bevindt en er niets anders bestaat dan dit. Buitenshuis is er haar werk; dagelijks, geestdodend. Maar bovenal is er één zorg waarbij al het andere in het niet valt, een zorg die onbestemd zeurt in haar achterhoofd en haar zo meteen, als de stoeipartij voorbij is, bij de keel zal grijpen.
Lucas krabbelt wankelend overeind en staat trots rechtop. Dan laat hij zich boven op haar vallen. Pijn flitst door haar onderlichaam en in een reflex duwt ze hem van zich af. Lucas staart haar met open mond aan, een tel, twee tellen, en zet het dan op een brullen.
‘Wat deed je?’ Mathilde heeft haar hoofd boven de dekens uit gestoken.
‘Ik... Hij viel op me.’ Haar hart bonst en het zweet breekt haar uit. Helemaal alleen ben ik, denkt ze onophoudelijk. Lucas huilt er dwars doorheen.
Normaal gesproken als haar moeder vermoedt dat er iets niet in orde is, kijkt ze Aline langer aan. Ze fixeert haar blik. Daarna volgt ofwel een vraag of ze vervolgt haar bezigheid, kennelijk gerustgesteld door Alines expressie. Tot nu toe heeft Aline geprobeerd dat moment zo lang mogelijk uit te stellen, door steeds met een boog om haar moeder heen te lopen. Maar nu is het zover.
‘Zeg, Aline,’ zegt ze op scherpe toon. Ze staat met haar rug naar Aline gekeerd de borden van het ontbijt te stapelen en draait zich naar haar toe. Aline verkrampt. Op de achtergrond hoort ze de opgewonden stemmen van haar broertjes en zusjes, die buiten aan het spelen zijn. Er volgt een ‘kom eens hier’ van haar moeder.
Zestien jaar lang heeft Aline zich veilig gevoeld bij haar ouders, zich aan de huisregels gehouden en als vanzelfsprekend de missen bijgewoond. De laatste tijd heeft ze getwijfeld of ze haar ouders wel echt kent, zich keer op keer afvragend hoe ze zouden reageren. Zouden ze schreeuwen, zwijgen, huilen, haar de deur wijzen? Haar helpen? Elke dag opnieuw dezelfde vragen, al wekenlang. Wanneer ze zich wast, zich aankleedt, naar buiten kijkt, aan het werk is of met anderen spreekt over het weer, de was of het eten van die avond voelt ze het op zich drukken: de onontkoombaarheid van haar grote geheim. De eenzaamheid.
Het ‘kom eens hier’ suist nog na in haar oren terwijl Aline de gestalte met de strik om het middel nadert. Weerklinken haar zolen op de tegels altijd zo luid?
‘Kan ik je helpen?’ weet ze er zo nonchalant mogelijk uit te persen, terwijl ze met gevouwen handen naast haar moeder gaat staan.
Haar moeder kijkt opzij. ‘Graag. De kruiden voor het eten van vanavond moeten nog geplukt en gestampt worden en de kool gesneden. Vanavond is er waarschijnlijk geen tijd voor. Ik moet je vader vandaag bijstaan, hij verwacht drukte van dagjesmensen nu het zo’n prachtige dag belooft te worden. Dat kun jij toch nog wel doen voordat je gaat? En neem je vanavond wat haring mee van de visafslag?’
Een lichte teleurstelling trekt door haar heen, ze is er zelf verbaasd over. ‘Ja, daar heb ik tijd voor,’ zegt ze zacht. In haar buik woelt het.
Haar moeder is gehaast en loopt alweer bij haar vandaan. In de gang hoort ze snelle voetstapjes en niet veel later stormt Lucas de keuken binnen, recht in haar armen. Ze aait hem over zijn hoofd en dan, alert ineens, betast ze zijn gezicht. Hij voelt warm. Heet.
‘Hé, heb jij koorts?’ vraagt ze. Haar moeder komt verschrikt naderbij en legt haar hand op zijn voorhoofd.
‘Ja, de kleine heeft koorts,’ beaamt ze. ‘Terug naar bed jij, hup!’
‘Hoe moet dat nou?’ vraagt Aline. ‘Iedereen heeft het druk en nu is Lucas ook nog ziek.’
‘We passen er wel een mouw aan,’ zegt haar moeder. ‘Ik kijk af en toe bij hem. Ga jij maar naar je werk als je hier klaar bent en maak je geen zorgen.’
En dan doet ze het toch nog onverwachts: onderzoekend neemt ze haar dochter op, waardoor Aline het gevoel heeft dat ze een kleur krijgt.
‘Meisje, wat zie je er bezorgd uit. Het komt goed vandaag, heus, we redden ons wel hier.’ En ze legt even haar hand op de arm van haar dochter.
Aline knikt met dichtgeknepen keel.
Mevrouw Beeckman laat het niet gebeuren dat haar personeel ook maar een moment rust kan nemen, en een vaste uitspraak van haar is dan ook: ‘En als je hiermee klaar bent, kun je alvast beginnen met…’ Soms, wanneer mevrouw haar vriendinnen op bezoek krijgt, kan Aline hen onderling horen roddelen. Op hoge toon troeven de dames elkaar af in hoe ze ‘hun mensen’ geen moment uit het oog verliezen en dat deze ‘met vaste hand’ op hun taken gewezen moeten worden. Want zonder uitzondering zijn ze geneigd tot luiheid en nietsdoen, en personeel kan zelf niet nadenken. Aline zou willen dat ze minder luid spraken, zodat het tenminste zou lijken alsof het ze iets kan schelen dat ze gehoord zouden worden door het meisje dat in de aangrenzende opkamer met trillende handen het zilver zit te poetsen.
Voor de zoveelste keer prikt ze zichzelf met de naald, maar het doet nauwelijks zeer. Het is stil en koud in de bedompte naaikamer van de familie Beeckman waar ze zich vanochtend heeft teruggetrokken, met alleen een klein raam onder het schuine dak; de beste plek om de dag door te komen vandaag. Naast haar staat een grote mand met verstelgoed. Ze werkt door, blij iets te doen te hebben, en probeert zo min mogelijk te denken aan het einde van deze dag, dat onvermijdelijk gaat komen. Maar alles maalt onafgebroken door haar hoofd, steeds weer eindigend met de gedachte: hoe moet het verder? Ze rilt. Alleen in dit kamertje heerst ogenschijnlijk rust.